De modelverordening onderwijshuisvesting is gewijzigd als gevolg van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden. Wij vinden dat het wijzigingsvoorstel de bevoegdheden op een goede en verantwoorde wijze regelt, zonder een al te grote breuk te veroorzaken met de huidige, over het algemeen als positief ervaren gang van zaken.

VNG-standpunt
De dualiseringsoperatie heeft gevolgen voor de onderwijshuisvestingsverordening die verder gaan dan alleen het wijzigen van de woorden ‘raad’ in ‘college’. Verantwoordelijkheden van en de verhouding tussen raad en college veranderen. Voor de onderwijshuisvesting betekent het dat de werkwijze tussen raad en college wijzigt. De raad stelt het onderwijshuisvestingsbudget beschikbaar en is verantwoordelijk voor het vaststellen van een verordening die de verdeling van de onderwijshuisvestingsmiddelen regelt. Het college is belast met de uitvoering van het onderwijshuisvestingsbeleid en stelt, na op overeenstemming gericht overleg met de schoolbesturen voor de niet door de gemeente in stand gehouden scholen, het jaarlijkse onderwijshuisvestingsprogramma en -overzicht vast. Ter verduidelijking treft u  onderaan deze pagagina een overzicht aan van de wijzigingen in de diverse onderwijswetten die gevolgen hebben voor de verordening.

Landelijke koepelorganisaties van schoolbesturen hebben echter opmerkingen gemaakt over de wijziging van de (model)verordening. De opmerkingen gaan over het:

1. loslaten van de koppeling;
2. schrappen van de passage overschrijding uiterste datum;
3. schrappen van de mogelijkheid af te wijken van urgentiecriteria;
4. terugschroeven aanvragen met spoedeisend karakter.

1. Loslaten koppeling
De koppeling van het vaststellen van het onderwijshuisvestingsprogramma en -overzicht aan het vaststellen van de gemeentebegroting wordt losgelaten. De enige inbreng en invloed van de raad ligt juist op dit punt (artikel 11, lid 1, modelverordening).

Deze bevoegdheden (budgetrecht en vaststelling onderwijshuisvestingsprogramma en -overzicht) worden gedualiseerd. Dat is een gevolg van de wijziging van de wetsartikelen in de WPO, WEC en WVO waarin dit wordt geregeld. Geen inhoudelijke wijziging maar een procedurele uitwerking dus. De eerste bevoegdheid blijft bij de raad, de tweede gaat naar het college. Hoe de twee verantwoordelijkheden (of eigenlijk de resultaten ervan) worden ‘gekoppeld’, is een intern gemeentelijke (organisatorische) zaak die niet hoeft te worden vastgelegd in een verordening. Het is niet de bedoeling dat in de onderwijshuisvestingsverordening wordt vastgelegd dat de gemeenteraad een begroting vaststelt. Dat is al in andere wetgeving vastgelegd, namelijk in de Gemeentewet. Het ligt voor de hand dat het college de voor uitvoering van een programma benodigde gelden of een bekostigingsplafond voor een van de onderdelen van dat programma laat vallen binnen het budget dat de gemeenteraad daarvoor beschikbaar heeft gesteld.

De dualisering maakt het mogelijk om flexibeler om te gaan met de onderwijshuisvestingsverantwoordelijkheden van een gemeente. Globaal gesteld: de raad stelt de kaders van beleid op. Als vooraf duidelijk is dat de aanvragen binnen het door de raad begrote bedrag blijven, kunnen programma en -overzicht eerder worden vastgesteld en weten alle partijen eerder waar ze aan toe zijn. Uiteraard kunnen gemeenten er, in overleg met schoolbesturen, voor kiezen om de oude manier van werken te blijven volgen. Dit is echter geen wettelijke verplichting. En ook die keuze hoeft niet te worden vastgelegd in een verordening. Het is dan zaak om ervoor te zorgen dat het budgetbesluit en het besluit tot vaststelling van het onderwijshuisvestingsprogramma en -overzicht tegelijkertijd ter besluitvorming aan de raad worden voorgelegd.

2. Schrappen passage overschrijding uiterste datum
Er wordt een passage geschrapt waarin aan de overschrijding van de uiterste datum van programmavaststelling een automatische toekenning van de aangevraagde voorzieningen vastzat. Deze regel gold al in de tijd van de bekostiging door het ministerie van OCW en is bewust opgenomen bij de decentralisatie (artikel 11, lid 4, modelverordening).

Het klopt dat dit geen punt is die sec voortvloeit uit de dualisering. Dat is ook in de toelichting bij de wijzigingsverordening vermeld. Er zijn drie belangrijke redenen om gemeenten te adviseren deze wijziging door te voeren:
1. Deze regel stamt uit een tijd van voor 1997. Toen bestond er nog geen Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarop een aanvrager zich kon beroepen wanneer een overheidsorgaan zich niet hield aan wettelijke bepalingen en had een dergelijke bepaling nut.
2. De gevolgen voor de voortgang van de plannen van schoolbesturen van het na 31 december van een bepaald jaar niet vaststellen van een programma staan niet in verhouding tot de financiële gevolgen daarvan voor gemeenten.
3. Er is voor deze wijziging gekozen in het kader van de vereenvoudiging van wet- en regelgeving. Het ingewikkelde artikel wordt duidelijker en er worden geen zaken (meer) vastgelegd die al in andere wetten zijn geregeld.

Gemeenten en schoolbesturen zijn niet verplicht de verordening op dit punt te wijzigen, en kunnen ervoor kiezen het oude regime zoals verwoord in het vierde lid van het oude artikel 11 te handhaven in de verordening.

NB. Een vergelijkbare aanpassing van de verordening heeft overigens in 2001 (zie ledenbrief nummer01/144 van 17 augustus 2001) ook plaatsgevonden toen duidelijk werd dat alleen de gemeenteraad bevoegd was tot het nemen van beslissingen op een aanvraag met een spoedeisend karakter. Dat was destijds voor de besturenorganisaties geen reden om niet in te stemmen met die wijziging.

3. Schrappen mogelijkheid af te wijken van urgentiecriteria
De huidige mogelijkheid om als gemeente en schoolbesturen af te wijken van de urgentiecriteria wordt geschrapt. In de nieuwe situatie kan het college de raad verzoeken om af te wijken van deze criteria (artikel 12, lid 2, modelverordening).

Bepaling van urgentiecriteria vloeit voort uit en maakt onderdeel uit van de bevoegdheid van de raad een verordening vast te stellen. In de oude situatie lagen zowel deze bevoegdheid als die tot het vaststellen van programma en overzicht bij hetzelfde orgaan en was het eenvoudig om beide bevoegdheden te ‘koppelen’. In de nieuwe situatie is dat niet meer zo. Wanneer college en schoolbesturen willen afwijken van de urgentiecriteria zoals vastgelegd in de (door de raad vastgestelde) gemeentelijke huisvestingsverordening, is een wijziging van die verordening nodig: een aparte en vaak tijdrovende procedure. Omdat wij het, met de schoolbesturen, wenselijk vinden om de flexibiliteit op dit punt te handhaven, is gekozen voor de huidige opzet, zoals weergegeven in het tweede lid van artikel 12. Daarin kan het college, op voorstel van het op overeenstemming gericht overleg met de schoolbesturen, aan de raad vragen te mogen afwijken van de verordening. Ook hier dus geen inhoudelijk wijziging ten opzichte van de oude situatie, maar juist een workaround om een mogelijk ongewenst effect van de dualisering te neutraliseren.

4. Aanvragen met spoedeisend karakter
De maximale termijn waarbinnen een bouwopdracht moet zijn verleend wordt bij aanvragen met een spoedeisend karakter teruggeschroefd naar twee maanden (artikel 22, lid 3, modelverordening).

De bevoegdheid om te besluiten op aanvragen met een spoedeisend karakter lag bij de gemeenteraad. In het oude artikel 22, lid 3 stond dat de datum waarop een bouwopdracht moet zijn verleend, dan wel een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst moet zijn afgesloten, niet eerder ligt dan zes maanden na de datum van de beschikking door de raad. Naast het feit dat deze bepaling inhoudelijk onjuist was (datum ligt na een termijn van zes maanden), biedt het feit dat deze bevoegdheid bij het college wordt neergelegd mogelijkheden om spoedaanvragen sneller af te handelen.

Bij spoedaanvragen gaat het om calamiteiten. In dergelijke gevallen mag van de aanvrager verwacht worden dat deze binnen een korte termijn de situatie opheft waardoor de voortgang van het onderwijs in gevaar komt. Naar onze mening is een termijn van twee maanden daarbij redelijk.Het gaat hierbij echter om een facultatieve termijn. Schoolbesturen en gemeenten kunnen wanneer zij dat vanwege lokale omstandigheden anders zien, een andere termijn kiezen.

Consequenties te late vastestelling verordening
Wij wijzen u erop dat de gemeenteraad de gewijzigde verordening voor 8 maart 2006 moet hebben vastgesteld. Het is op dit moment niet concreet aan te geven wat de consequenties zijn als de modelverordening niet op tijd is aangepast. Denkbaar zijn de volgende gevolgen:
- De artikelen die gewijzigd zouden moeten zijn, zijn niet verbindend.
- Daardoor zijn delen van de verordening niet meer van toepassing.
- De rechter 'leest' in voorkomend geval de wettekst in de verordening.

Hoe dan ook, duidelijk is wel dat als de verordening niet is aangepast, een gemeente niet sterk staat in eventuele beroepsprocedures.

Meer informatie

Ledenbrief 06/02: Aanpassing (model)verordening voorzieningen huisvesting onderwijs (16 januari 2006)