Sinds 1 maart 2018 is de commissie geschillen landelijke toegankelijkheid beschermd wonen en maatschappelijke opvang ingesteld. Hieronder de (geanonimiseerde) casussen.
Bespreking op 10 september 2021
Aanwezig
Geschillencommissie
Regio A
Regio B
Toelichting geschil
Kern van het geschil
Met welke regio heeft een cliënt de meeste binding / is de kans van slagen van een traject het grootst als een geschikte beschermde woonvoorziening net over de grens van de centrumgemeente van herkomst ligt, maar de binding met de centrumgemeente van herkomst op m.n. sociaal vlak (familie, school) wenselijk is en blijft?
Korte situatieschets
Een thuiswonende jonge vrouw van 18 jaar zoekt een Beschermde Woonvorm in de nabijheid van haar ouderlijk huis in de centrumgemeente A. Na onderzoek wordt een geschikte plek gevonden dichtbij ouders, maar nét over de grens van de centrumgemeente A. Daarom is een verzoek tot overdracht ingediend bij de centrumgemeente B. De gemeente B stelt dat er in deze situatie geen criteria zijn op basis waarvan blijkt dat een traject in de regio B passender is dan in de regio A. Dit komt vaker voor en gemeenten willen graag duidelijkheid over de vraag hoe om te gaan met ‘regiobinding’ in dit soort situaties.
Advies van de commissie
Gemeente A is verantwoordelijk voor de ondersteuning aan betreffende mevrouw.
Overwegingen
Allereerst stelt de commissie vast dat:
- De (centrum)gemeente wordt gevormd door gemeentegrenzen, welke niet automatisch samenvallen met de persoonlijke omgeving van een burger. Een succesvol traject kan dus plaatsvinden binnen een omgeving die meerdere centrumgemeenten omvat. Dat maakt deze specifieke casus ingewikkeld voor betrokken gemeenten.
- De commissie is gevraagd een uitspraak te doen over de vraag hoe in deze situatie omgegaan dient te worden met het begrip ‘regiobinding’.
- In de wet is bepaald dat voor beschermd wonen geldt dat mensen zich in alle gemeenten in Nederland kunnen melden als zij aanspraak willen maken op beschermd wonen en opvang[1]. Omdat deze bepaling in de praktijk soms problemen geeft tussen centrumgemeenten, zijn een handreiking en beleidsregels vastgesteld door alle centrumgemeenten. De commissie gaat in haar advies uit van de criteria die in deze documenten worden genoemd.
Ten aanzien van het voorliggende geschil heeft de commissie de volgende argumenten laten meewegen bij haar besluit:
- Het is de combinatie van de wens van de cliënt met zorginhoudelijke criteria die de doorslag geven bij het besluit of de centrumgemeente/regio passend is voor de cliënt om zich te vestigen. In deze casus is momenteel alleen de (nieuwe) beschermde woonplek gesitueerd binnen de gemeentegrenzen van de centrumgemeente B. Andere voorwaarden voor een succesvol traject zijn vooralsnog aanwezig binnen de gemeentegrenzen van de centrumgemeente A, zoals een sociaal netwerk en school.
- Het is de wens van cliënt om in de nabije omgeving van ouders en andere familieleden te verblijven, omdat zij het belangrijk vinden betrokken te blijven bij elkaar. Dit blijkt ook uit de zoektocht naar een beschermde woonplek die qua afstand dichtbij de woonplek van ouders gesitueerd is. Het is aan iedere centrumgemeente / regio om passend aanbod te organiseren voor Beschermd Wonen. De best passende woonplek is in dit geval gevonden net buiten de gemeentegrenzen.
- In de nadere toelichting bij de handreiking en beleidsregels Landelijke toegang Beschermd Wonen staat: “Als immers een cliënt in beginsel beschermd wenst te wonen in de regio van herkomst, dan is de regio van herkomst in beginsel zelf verantwoordelijk om in die ondersteuningsbehoefte passend te voorzien binnen (of desnoods (net) buiten) de regio.”
- Het feit dat de gekozen woonvoorziening net buiten de grenzen van centrumgemeente A ligt, betekent volgens de commissie dus niet dat de verantwoordelijkheid voor het organiseren van passende ondersteuning niet meer bij de centrumgemeente van herkomst ligt.
Overige opmerkingen
De uitspraak van de commissie gaat over de verantwoordelijkheid voor het huidige ondersteuningstraject. De commissie vindt het redelijk dat na een periode van bijvoorbeeld een jaar wordt gekeken of de beoordeling van de criteria voor een succesvol traject nog steeds zo uitpakt. Mocht het zo zijn dat er dan meer binding met de regio van B is ontstaan, dan kan opnieuw een aanvraag worden gedaan bij centrumgemeente B. Deze mogelijkheid hebben beide partijen in het gesprek ook zo aangegeven. Een andere mogelijkheid voor de toekomst die werd genoemd is een WLZ aanvraag.
[1] Art. 2.1.2 Wmo: Een ingezetene van Nederland komt (…) in aanmerking voor (…) beschermd wonen, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt (…).
Bespreking op 25 mei 2021
Aanwezig
Centrumgemeente A (beleidsmedewerker)
Centrumgemeente B (beleidsmedewerker en leidinggevende toegang)
Commissie geschillen landelijke toegankelijkheid
Advies commissie geschillen landelijke toegankelijkheid
Gemeente A is verantwoordelijk voor de ondersteuning aan betreffende meneer.
Overwegingen
Allereerst stelt de commissie vast dat:
- beide gemeenten met een voldongen feit zijn geconfronteerd en moreel en financieel verantwoordelijk worden gesteld om dit op te lossen. Dit is gekomen omdat het afgesproken proces (tussen safehouse en gemeente B) voor toeleiding niet goed is gevolgd;
- de handreiking landelijke toegankelijk Beschermd Wonen is opgesteld in de periode dat er minder safehouses waren en deze nog door de zorgverzekeraar werden bekostigd. Het begrip van safehouses is nog onvoldoende ontwikkeld binnen gemeenten en roept nog veel vragen op. Aangezien bij safehouses geldt dat cliënten vaak juist bewust buitenregionaal geplaatst worden, hoewel er in de regio passend aanbod beschikbaar is en zonder dat vooraf al duidelijk is waar de cliënt na dit traject zijn of haar leven wil gaan opbouwen, zijn de regels omtrent tijdelijk verblijf niet goed toepasbaar. Dat is ook bij deze casus het geval. Het is goed dat verdere duiding hiervan wordt opgepakt in het lopende traject binnen de werkgroep safehouses;
- de commissie alleen een uitspraak kan doen over deze casus op grond van algemeen geldende uitgangspunten binnen de zorg en ondersteuning van kwetsbare inwoners en de overweging kan meegeven aan de werkgroep safehouses van VNG en gemeenten om landelijk tot nadere afspraken hierover te komen.
Beide partijen hebben aangegeven dat de keuze van de cliënt leidend is voor het vervolgtraject na verblijf in het safehouse. Ten aanzien van de voorliggend geschil heeft de commissie de volgende argumenten laten meewegen bij haar besluit, waarin ook de wens van de cliënt centraal staat:
- De woonwens van meneer X voor het vervolg na het traject in het safehouse is nog niet duidelijk. Meneer wist aan het begin van het traject in het safehouse nog niet waar hij na het traject wil gaan wonen, de focus ligt eerst op herstel van de verslaving en afstand doen van het negatieve netwerk in gemeente A.
- Wel heeft meneer aangegeven contact met familie (in regio A) te willen herstellen (versterking positief netwerk) en een nieuw steunend netwerk op te willen bouwen. Meneer staat ook nog ingeschreven bij de woningcorporaties in A.
- Een band tussen meneer X en A lijkt aanwezig. Meneer heeft niet aangegeven perse weg te willen uit A en hij heeft langere periode in A gewoond. Het lijkt dus in de eerste plaats een voorlopige keuze om weg te gaan uit A.
- Het is onduidelijk in hoeverre meneer X op dit moment een steunend netwerk aan het opbouwen is in de regio B.
De commissie vindt het op grond van deze argumenten redelijk dat de gemeente A verantwoordelijk is en blijft voor het organiseren van passende ondersteuning aan meneer.
Overige opmerkingen
De uitspraak van de commissie gaat over de verantwoordelijkheid voor het huidige ondersteuningstraject. De commissie gaat er vanuit dat A ook zorgt voor een passend vervolg indien het verblijf in het safehouse (al dan niet succesvol) wordt afgesloten en meneer X aangeeft terug te willen naar A. Tevens gaat de commissie ervan uit dat B de verantwoordelijkheid van A overneemt wanneer meneer na het traject besluit om in de regio B te willen blijven. Dit hebben beide partijen in het gesprek ook zo aangegeven.
Toelichting geschil
Kern van het geschil
Wie betaalt voor het Beschermd Wonen traject van meneer X in safehouse; de centrumgemeente van herkomst (A) of de centrumgemeente van verblijf (B)?
Korte situatieschets
Betreft meneer X, verblijvend in Safehouse in B, na opname in een afkickkliniek. Meneer verbleef vóór opname in de kliniek langere tijd in A (zelfstandig wonend en later in de maatschappelijke opvang). Als vervolg op het verblijf in de afkickkliniek heeft de behandelaar meneer aangemeld bij safehouse, zonder vooraf in overleg te gaan met de gemeente van herkomst, A in dit geval. Meneer X heeft zich aangemeld bij Toegangsteam Beschermd Wonen in A na ontslag uit de kliniek en nog voordat het onderzoek heeft kunnen starten en de financiering geregeld was, was meneer al geplaatst in het safehouse. Centrumgemeente B is van mening dat er sprake is van tijdelijk verblijf en wijst centrumgemeente A aan als financieel verantwoordelijk. A is van mening dat er geen sprake is van tijdelijk verblijf en wijst B aan als financieel verantwoordelijk, op grond van de handreiking landelijke toegankelijkheid.
Tijdlijn
Tot 2019 Meneer woont zelfstandig in A
2019-2020 Meneer raakt zijn woning kwijt en verblijf in de maatschappelijk opvang
Behandeling en verblijf in kliniek
04-01-2021 Aanmelding Toegang Beschermd Wonen A
25-01-2021 Client verhuist naar safehouse in B
04-02-2021 Keukentafelgesprek in A
24-02-2021 Telefonisch contact Toegangen van A en B over financiering
04-03-2021 Mailcontact tussen beleidsmedewerkers A en B over voorleggen aan landelijke geschillencommissie
15-03-2021 Afwijzing BW vanuit A
23-03-2021 Bezwaar van klant op de afwijzing
Advies en verslag casus A B
Advies commissie geschillen landelijke toegankelijkheid
Gemeente A is eindverantwoordelijk.
Overwegingen
De commissie vindt dat A eindverantwoordelijk is op grond van de volgende overwegingen:
- De wens van mevrouw: mevrouw wil zelf naar A
- De broer in A is de belangrijkste mantelzorger voor mevrouw en haar kinderen. Dit heeft de eigen kracht conferentie uitgewezen. De broer wil dit zelf ook zijn, en hij wil ook voor de kinderen als vaderfiguur fungeren. De eigen kracht conferentie ziet de commissie als een degelijk onderzoek naar de steun voor mevrouw. A heeft de aanvraag van mevrouw voor MO afgewezen omdat zij gezien de lange wachttijd voor een woning in A opnieuw langdurig in de opvang terecht komt met haar kinderen, en daarom wellicht meer perspectief heeft op een zelfstandige woning in een andere gemeente waar ook familie woont. De commissie vindt dat dit voorbij gaat aan het feit dat de broer in A de belangrijkste mantelzorger is gebleken.
- Mevrouw moet uit B weg aangezien zij zich daar onveilig voelt. Het is belangrijk om zo snel mogelijk de chronische stress weg te halen die dit veroorzaakt. De kans bestaat anders dat het steeds slechter met mevrouw gaat, wat ook negatieve gevolgen kan hebben voor haar kinderen, met als slechtste scenario dat zij straks niet meer voor hen kan zorgen.
Overige opmerkingen
De eigen kracht conferentie is een degelijk onderzoek naar de steun vanuit netwerk en/of familie voor mevrouw, en heeft het doel dat betrokkene de regie en verantwoordelijkheid over haar eigen leven neemt en houdt. Dit onderzoek was niet met de commissie gedeeld, en het is onduidelijk of het goed met A is gedeeld.
Verder is onbekend of met mevrouw het perspectief is gedeeld dat wanneer zij nu naar de opvang in A gaat, de kans groot is dat ze dan opnieuw een paar jaar op een klein kamertje met haar kinderen zit. Zowel in A als in B zijn de kansen op huisvesting marginaal, al staat mevrouw wel al enige tijd op de wachtlijst voor een omklapwoning in B en staat zij zowel in B als in A ingeschreven als woningzoekende. Het constant verkeren in een situatie van chronische stress beïnvloedt het beoordelingsvermogen van mensen negatief. Om die reden staat voorop dat mevrouw perspectief geboden wordt, dat zij zo snel mogelijk uit deze voor haar onveilige situatie kan vertrekken.
Er is niet onderzocht of het een optie is dat mevrouw tijdelijk bij haar broer gaat inwonen.
De commissie weegt in de eerste plaats de belangen van mevrouw af. Echter, als mevrouw zich veiliger voelt, heeft dat ook een positief effect op de kinderen. Mevrouw is ondanks de stressvolle omstandigheden nu nog in staat om voor haar kinderen te zorgen. Als mevrouw in B moet blijven, gaat het misschien steeds slechter met haar, en loop je ook nog het risico dat de kinderen niet bij haar kunnen blijven.
De mate van zelfredzaamheid van mevrouw is lastig in te schatten. Ze is met schulden op straat komen te staan, maar heeft vervolgens wel zelf een advocaat ingeschakeld. Volgens A is mevrouw zelfredzaam genoeg om zelfstandig te wonen. B is echter van mening dat mevrouw nog niet kan worden losgelaten, dat eerst een hersteltraject nodig is.
De communicatie tussen beide gemeenten lijkt beperkt te zijn geweest. Zoals al eerder genoemd is onduidelijk in hoeverre de bevindingen van de eigen kracht conferentie door B zijn gedeeld met A. Ook de commissie was hier niet over geïnformeerd, terwijl dit zeer wezenlijk was voor het advies.
Verslag
B
Mevrouw is opgevangen in de noodopvang, maar in een vrij vroeg stadium bleek dat mevrouw zich niet opnieuw wilde vestigen in B. Zij kon zich niet meer vertonen in de wijk waar ze gewoond had. Dit had te maken met haar culturele achtergrond. Op grond daarvan wordt niet geaccepteerd wat zij heeft gedaan. Mevrouw heeft bij B aangegeven dat ze naar A wil. B heeft A benaderd om mevrouw warm over te dragen vanwege broer die daar woont, haar steunt ook bij het huidige traject in Adam en broer is ook vaderfiguur voor haar kinderen. Biologische vader is niet in beeld volgens B.
A heeft aanvraag afgewezen, ook in bezwaarprocedure. Het is onduidelijk of mevrouw vervolgens op eigen initiatief een advocaat heeft ingeschakeld, of dat dit aangedragen is door hulpverleners of anderszins. Advocaat heeft een voorlopige voorziening aangevraagd omdat het slecht ging met mevrouw. Rechter heeft behandeling van geschil verwezen naar deze commissie.
A
Netwerk in A is te mager, er is ook een ondersteunend netwerk in andere gemeenten waar familie woont. B heeft onvoldoende onderzocht of mevrouw daar naar toe kon. Verder is gebleken dat mevrouw zelfstandig kan wonen, dus zij valt niet onder de doelgroep van maatschappelijke opvang. Vanuit belang van kinderen is het belangrijk dat ze een stabiele thuissituatie hebben en meer leefruimte, en dat kan A op korte termijn niet bieden. De woningnood in A is heel groot, wellicht is dit in andere gemeenten waar familie woont een minder groot probleem. A ondersteunt wens van cliënt en netwerk maar vraagt zich af of dit niet sneller is opgelost via uitstroom in andere gemeenten waar familie woont.
Inmiddels loopt er al van alles in B. In juli 2020 is mevrouw afgewezen voor de opvang in A, omdat ze al wordt opgevangen in B. Er loopt nog een bodemprocedure.
Er moet wel ook met name voor de kinderen zo snel mogelijk een zelfstandige woonruimte komen.
B
Vraag aan A was niet opvang maar overnemen van het MO traject op basis van het feit dat de inschatting is dat kans op herstel in A het grootste is. Broer is meest betrokken familielid en heeft grootste rol als mantelzorger. Er is een eigen kracht conferentie geweest waar uit bleek (familie in Achterhoek en Waddinxveen is hierbij betrokken geweest). Wens van mevrouw zelf is ook belangrijk.
In eerste instantie is mevrouw opgevangen in B, en is de binding met B niet ter discussie gesteld. Op een gegeven moment heeft mevrouw zelf aangegeven dat het haar niet ging lukken in B. Toen is op basis van onderzoek A uit de bus gekomen.
B vindt dat mevrouw daar goede gronden voor heeft.
Op welke manier heeft de communicatie met A hierover plaatsgevonden? A vindt dat de motivatie voor overnemen te mager. Zijn zij op de hoogte van het onderzoek wat B heeft gedaan naar het onderzoek naar het steunend netwerk? Volgens B is dit met A gecommuniceerd, via mailcontact en het screeningsformulier van 17-9-2019, contactgegevens van broer zijn gedeeld. A zegt niet op de hoogte te zijn van onderzoek naar kans op herstel in andere gemeenten.
Stabiele woonomgeving kinderen: in hoeverre heeft B dat mee overwogen? Dit heeft in eerste instantie zeker meegewogen bij het besluit om mevrouw MO toe te kennen. Kinderen zijn hele netwerk kwijtgeraakt. Het ging met moeder niet goed, ze heeft het nog steeds zwaar. Voor kinderen ingrijpend dat ze straks opnieuw moeten verhuizen, maar ook voor hen is deze oom in A een belangrijke steun. Zij willen zelf ook heel graag in A wonen. Situatie nu is instabiel, het was fijn geweest dat ze op dezelfde school hadden kunnen blijven. Kinderen kunnen bij moeder blijven, dat is verantwoord.
A
Als A het traject overneemt, zal ze daar nog heel lang in de maatschappelijke opvang moeten blijven voordat er een woning beschikbaar is. Mevrouw staat in B al sinds dec 2019 op de lijst voor een omklapwoning.
B
Gemiddelde wachttijd voordat een traject kan starten: 2-3 jaar. Mevrouw heeft zich ook ingeschreven in de gemeente A. Ze reageert ook regelmatig op woningen. In B is de wachttijd voor een sociale huurwoning 20 jaar.
A
Wachttijd is 9-10 jaar. In een andere gemeenten waar familie woont is zij wellicht veel eerder aan de beurt.
B
Hier is stabiele woonsituatie niet realiseerbaar, vanwege de trauma’s die mevrouw heeft. Geldt dit voor heel B? Het is een grote stad. Tot nu toe is gebleken van wel. Zij verblijft nu in een ander stadsdeel dan waar ze woonde, maar er zijn nog diverse incidenten geweest dus ze voelt zich nog steeds onveilig. Mevrouw wandelt graag en gaat graag naar de bibliotheek, maar durft dat nu niet vanwege de onveiligheid. Veilig thuis is betrokken geweest maar heeft het overgedragen aan het Ouder Kind team.
A
Er lopen in B wel een aantal hulpverleningstrajecten voor zowel haar als de kinderen.
B
Heeft broer in A overwogen mevrouw in huis te nemen met de kinderen? Dit is niet onderzocht.
A
Dat zou een oplossing zijn, dan kan de gemeente A haar een traject aanbieden. Mevrouw is wel in staat om zelfstandig te wonen, en komt wat A betreft daarom niet meer in aanmerking voor opvang.
B
Het gaat om een hersteltraject. Mevrouw kan nog niet worden losgelaten.
Toelichting geschil met gemeente A (tekst gemeente B).
Betreft Mevrouw R. 47, en haar twee kinderen van 12 en 13 jaar.
- Mevrouw verblijft met haar kinderen in B in noodopvang.
- Heeft toekennende beschikking MO
- Staat op de wachtlijst voor een zogenaamd omklaptraject naar een sociale huurwoning met ambulante begeleiding.
- Mevrouw geeft echter aan niet in B te kunnen wonen vanwege een zeer belast verleden en daardoor ontstane psychiatrische problematiek.
- Mevrouw heeft voor haar belangrijk steunend netwerk in A
- Mening van de GGD is dat perspectief op herstel in de gemeente A ligt.
Tijdlijn:
- Mevrouw woont sinds 2008 in B en is na een relatiebreuk in 2019 door haar Bse netwerk – vanuit culturele problematiek – ‘verstoten’ en dakloos geraakt met haar twee kinderen en opgevangen door de Gemeente B.
- De gemeente B heeft onderzoek gedaan en in november 2019 een beschikking MO toegekend op basis van verminderde zelfredzaamheid op meerdere leefdomeinen, waaronder hoge schulden, geen steunend netwerk, psychiatrische problematiek (Depressieve stoornis, PTSS, persoonlijkheidsproblematiek), falende copingvaardigheden, zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en zorgmijdend gedrag. B heeft een ambulant traject toegewezen (woning met zorg, op naam van een MO-aanbieder) en staat daarvoor op de wachtlijst sinds december 2019.
- Mevrouw ging gaandeweg bij de hulpverlening aangegeven dat wonen in B voor haar te belastend is vanwege het verstoten zijn door haar oorspronkelijk netwerk, met toename van psychiatrische klachten tot gevolg. Zij gaf aan, als alleenstaande moeder van twee puberkinderen, in de buurt van steunend netwerk te willen wonen omdat zij in B, in haar eigen woorden, “niemand meer had”.
- Begin mei 2020 is vanwege toenemende klachten bij mevrouw. en het gebrek aan perspectief op herstel in B daarom het verzoek tot warme overdracht bij de Gemeente A gedaan. Hier woont een broer met zijn gezin die een belangrijke steunende rol voor cte en haar kinderen heeft. Dit verzoek is door de Gemeente A op 18 mei per mail afgewezen.
- Mevrouw heeft vervolgens bijstand gekregen van een advocaat die hiertegen in bezwaar is gegaan en beroep heeft aangetekend bij de bestuursrechter. De bestuursrechter heeft gemachtigde van cte geadviseerd de Gemeente B te verzoeken eerst de Geschillencomissie te consulteren.
- Op dit moment verblijft mevrouw nog steeds in een opvangvoorziening van een MO-aanbieder (HVO), maar gaat het niet goed met haar omdat wonen in B voor haar belastend is en het herstel in de weg staat. Schaamte en eenzaamheid speelt hierbij een belangrijke rol.
Kern van het geschil:
Grond van afwijzing is volgens de gemeente A dat door de Gemeente B wordt aangegeven dat alleen in A en in geen enkele andere gemeente een traject in de maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang een kans van slagen heeft.
B is van mening dat dit een te strenge eis is van de gemeente A, zeker als gekeken wordt naar het Convenant Landelijke Toegang m.b.t. de maatschappelijke opvang. In het Convenant staat namelijk dat gekeken moet worden waar een traject ‘de grootste kans van slagen heeft’. Gezien haar problematiek is van belang dat zij en haar kinderen in een steunende omgeving zijn, zoals bij haar familie, die haar ook een gevoel van veiligheid kunnen bieden.
Gemeente K is eindverantwoordelijk voor het onderzoek en tot die tijd voor de opvang, gezien het feit dat mevrouw zich als eerste daar bij de daklozenopvang heeft gemeld.
Gezien het feit dat mevrouw nu al enige tijd in M wordt opgevangen en begeleid, is het echter onwenselijk dat mevrouw in deze fase terug gestuurd wordt naar gemeente K. Gemeente M stelt voor dat gemeente K hierin een financiële verantwoordelijkheid neemt. De commissie doet hier geen uitspraak over want dit is niet haar taak. De commissie kan zich wel voorstellen dat gemeente K gemeente M hierin tegemoet komt.
Overwegingen
De commissie twijfelt of dit feitelijk wel een geschil is in het kader van de Wmo. Mevrouw is dakloos dus acute dakloosheid moet je oplossen. Op grond van een melding heb je vervolgens als gemeente wel de opdracht om onderzoek te doen.
Gemeente K heeft dit onderzoek onvoldoende gedaan. De commissie kan geen uitspraak doen over welke gemeente verantwoordelijk is, omdat het onderzoek naar de beste kans op duurzame uitstroom niet is gedaan. Informatie over het sociale netwerk -ook al is dit zeer beperkt aanwezig- ontbreekt, zoals over haar broer in R.
Er zijn contactpersonen bekend van gemeenten. Via die personen zou contact moeten worden gelegd over vragen rondom landelijke toegankelijkheid.
Mevrouw heeft een aanvraag gedaan, de vraag is of dit een formele aanvraag is geweest en of er een formeel besluit is genomen.
Onzorgvuldigheden hebben zich in het in het hele proces en vooral in K voorgedaan.
Verslag
Gemeente M
Mevrouw verblijft op dit moment in een hotel in M op kosten van de gemeente. Ze wordt begeleid door de ….groep, een organisatie voor MO, bij alle praktische zaken. Ze Is bevallen van een zoon. Het gaat redelijk goed met haar. De scheidingsprocedure is al vijf maanden geleden in gang gezet maar deze is nog niet ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie.
Gemeente K
Mevrouw zat in K bij het sociaal wijkteam, had op dat moment een kamertje dat ze zelf gehuurd had, en waar ze uit moest en wat ook niet voldeed aan eisen gezien kind wat verwacht werd.
Mevrouw had in de opvang gezeten in M en was niet naar K gegaan vanwege het sociale netwerk, maar omdat ze daar een kamertje kon krijgen (via haar broer in R) bij een huurbaas/vriend. Het enige wat ze niet wilde was terug gaan naar haar man vanwege het huiselijk geweld. Mevrouw spreekt slecht Nederlands, ondanks een tolk kwam er tijdens het gesprek niet veel uit. Het enige wat steeds terug kwam over M, was dat ze niet terug wilde naar haar man. Verder kon ze ook niet terug naar Marokko vanwege het feit dat ze daar niet meer geaccepteerd zou worden. Er is vervolgens alleen contact geweest met de veiligheidsregioM . Daar werd gezegd dat er geen code rood was. Meer info kon niet worden gedeeld. Er is geen contact geweest met gemeente M.
Vervolgens is gekeken of mevrouw zelf de beweging terug naar M wilde maken. Dat was niet het geval. Vanuit K is vervolgens contact geweest met GGD en de MO/het daklozenpunt in M. Mevrouw is vervolgens naar M terug gestuurd, met de boodschap waar ze zich kon melden.
Gemeente M
Toen mevrouw zich vanuit Marokko bij haar man voegde in M, bleek dat zij moest wonen met een ex-echtgenote van dhr. die ook zwanger was. Vervolgens is er diverse keren huiselijk geweld geweest. Mevrouw heeft via Veilig thuis een nacht in een hotel gezeten in opvang vanuit oogpunt van de-escalatie, niet zozeer in de zin van MO. Vervolgens is mevrouw naar K vertrokken.
Dossier is bij Veilig thuis M vervolgens afgesloten omdat er geen gevaar meer was.
Toen ze in K zat is een paar keer contact geweest met burodienst van gemeente M. Er was echter nog geen onderzoek geweest naar de zelfredzaamheid. Gemeente M heeft geprobeerd de regels hiervoor te volgen (eerste opvang en daarna beoordelen waar mevrouw langdurig traject aangeboden krijgt) maar is hierin door de realiteit ingehaald omdat mevrouw zich heeft gemeld bij het ziekenhuis.
Toegang MO gemeente M is niet eerder betrokken geweest bij de casus dan via gesprek met dhr. H van gemeente K en vervolgens toen mevrouw op de stoep stond.
Gemeente K heeft diverse malen contact gehad met gemeente M in de week dat mevrouw terug naar M ging.
M heeft eind maart gehoord ‘mevrouw komt naar M. Er was vanuit K geen onderzoek naar de zelfredzaamheid, en geen onderzoek geweest naar het sociale netwerk. Mevrouw was hoogzwanger. M begrijpt niet waarom mevrouw naar M is gestuurd.
Gemeente K
Mevrouw L heeft op 3 april 12 uur naar medewerker M gebeld, ondanks dat ze diverse keren had gebeld via het meldpunt V, en in principe de toezegging had dat alles geregeld was. M heeft toen resoluut nee gezegd. K vindt dat -omdat mevrouw in M is aangekomen met een tijdelijke verblijfsvergunning- M de gemeente is die aan zet is. Mevrouw vond dit zelf ook goed, en een vriendin van haar heeft dit nog vertolkd naar haar.
M
Er is nooit schriftelijk een toezegging vanuit M gedaan (volgens K; volgens M ook niet mondeling) vanuit V naar mevrouw L. Instelling B zou dit ook aan T(wijkwerker K) bevestigd hebben.
Als we constateren dat het om een zelfredzaamheid gaat, is het lokaal beleid of er opgevangen wordt. Dan kan K zelf beslissen of mevrouw opgevangen wordt
Als er wel sprake is van MO problematiek, dan doe je onderzoek naar de beste kans op herstel. Vervolgens meld je via warme overdracht deze client naar de gemeente waar dat wel zo is. Het onderzoek is niet gedaan en de warme overdracht ook niet.
Volgens M is er niet door de veiligheidsregio contact geweest met de opvang in M, noch is er contact geweest vanuit het ziekenhuis in M met het juiste loket.
Vanuit K zijn vragen over het vertrek vanuit M. Wat heeft veilig thuis precies gedaan? Als mevrouw zelfredzaam is, had ze zelf alles kunnen regelen. Er is in elk geval geen code Rood toegekend.
K
Mevrouw is buiten gezet na 3 dagen in de opvang in M, en toen via haar broer in contact gebracht met de kamerverhuurder in K. Ze heeft niet gesproken over een nacht in een hotel. Het wordt nu pas duidelijk op punten waar het ook eerder had gekund.
M
M heeft uiteindelijk onderzoek gedaan. Mevrouw zit in een lastige situatie want geen woonperspectief in M. Daar wordt ze bij begeleid.
M heeft mevrouw die vrijdag gezien, helemaal overstuur met de boodschap dat ze zich door de gemeente K slecht behandeld heeft gevoeld, en ze moest binnen een week bevallen.
Ze is door K naar een voorziening in M gestuurd en werd daar ontvangen met de boodschap dat er niets bekend was.
K
K heeft contact gehad met een voorziening B in M maar ook met het meldpunt in M.
M
Mensen kunnen zich echter nooit rechtstreeks bij een maatschappelijke voorziening in M melden, vanwege de wachttijden voor gezinnen en maatschappelijke opvang die er zijn.
K
H. van gemeente K heeft contact gehad met A, hij heeft diverse mensen gesproken bij de GGD, maar werd vijf keer niet terug gebeld. Verder raar dat er geen contact is vanuit Veilig thuis M met de gemeente K. Het was een ware zoektocht om met de juiste mensen te bellen.
M
Mevrouw heeft zich pas 5 maanden later na het incident met haar man/veilig thuis bij gemeente K gemeld. Dus daar zat heel veel tijd tussen.
K
H erkent dat hij ongetwijfeld ook steken zal hebben laten vallen maar vindt het jammer dat hij geen contact heeft kunnen krijgen met de mensen die ervan af wisten.
M
In het perspectief van M heeft K maar één belang gehad namelijk dat mevrouw terug ging naar M.
K
Corona met als gevolg volle ziekenhuizen in het Zuiden maakte dat de druk op een gegeven moment erg hoog opliep.
M
Mevrouw maakt nu gebruik van een algemene voorziening van zelfredzame daklozen in M.
M zou het een mooie geste vinden als K de kosten voor de opvang op zich zou nemen. Er is in M ook geen perspectief op een woning. Ook in die zin zou M wensen dat K haar dat perspectief zou kunnen bieden.
K
K zegt wat woonperspectief betreft ook niet veel te bieden te hebben.
M
Mevrouw is bezig met een eigenstandige Chavez procedure voor een zelfstandige verblijfsvergunning, gezien het gegeven dat haar kind Nederlander is.
Er is geen informatie over het contact in K(de huurbaas, de vriend van haar broer) of dat uitstroom in R een optie is gezien het contact met haar broer. Volgens M is er goed onderzoek gedaan: er is geen OGGZ problematiek. Mevrouw moet met lichte begeleiding zelf een woning zoeken.
Advies van de commissie
Gemeente C is verantwoordelijk voor beschermd wonen in deze casus.
Overwegingen van de commissie
De criteria voor landelijke toegankelijkheid zijn hier van toepassing. De heer behoort niet tot een categorie delinquenten waar andere -zwaarwegender- afspraken voor gelden.
De wens van de cliënt is leidend: dhr. wil weg uit zijn oorspronkelijke netwerk. Hij woont inmiddels 2 jaar in een instelling in gemeente C, en de instelling waar hij woont voelt voor hem als het positieve netwerk dat hij heeft opgebouwd.
Verslag van de online-bespreking
Meneer is geplaatst in een instelling in C, hij heeft daar lange tijd beschermd gewoond op justitiële titel.
Dhr. gaat uitstromen en wil dat in gemeente C doen. C vindt dat dit in de gemeente van herkomst moet gebeuren (gemeente D, dit valt onder centrumgemeente E), mede op grond van landelijke afspraken vanuit het justitiële kader.
Gemeente E kent deze mijnheer niet en vindt dat dhr. in C beschermd moet gaan wonen.
Overigens heeft dhr. inmiddels een indicatie voor de Wlz op psychische grondslag. Tot die tijd heeft gemeente E zich bereid verklaard om de kosten voor beschermd wonen te vergoeden, om dhr. niet de dupe te laten worden van het geschil. De voorzitter geeft hiervoor complimenten aan de medewerkers van gemeente E.
Gemeente E heeft de casus aangedragen bij de commissie omdat ze alsnog graag een uitspraak willen. Als in de regio van gemeente E mensen met een justitieel kader beschermd wonen en die titel loopt af, dan is er geen discussie over omklappen naar beschermd wonen, ook niet als iemand oorspronkelijk elders vandaan komt. Het is ingewikkeld dat iedere gemeente zijn eigen werkwijze heeft.
Ten tijde van de casus heeft gemeente C gemeente E niet duidelijk gemaakt op welke regels zij zich baseerden voor de afwijzing. Dit is later alsnog gebeurd maar heeft niet geleid tot overeenstemming.
stuurt streng op instroom vanuit forensische zorg, vanwege de instelling voor forensische zorg die zij binnen hun gemeentegrenzen hebben.
Welke landelijke afspraken zijn hier relevant?
Volgens Michiel Geuzinge en Ico Kloppenburg van de VNG zijn de afspraken rondom landelijke toegankelijkheid Beschermd wonen leidend in deze casus. De afspraken waar C zich op baseert zijn ondergeschikt en lichter want er ligt geen convenant onder waar alle centrumgemeenten zich aan hebben verbonden.
Gemeente C baseert zich op ‘Gezamenlijk verantwoordelijk’ dit is volgens Michiel een herenakkoord uit 2015 tussen VNG, reclassering Nederland, Ngb (Nederlands genootschap van burgemeesters), verslavingsreclassering Nederland en Leger des Heils, met uitgangspunten voor een goed verloop van de terugkeer van ex-gedetineerden. Deze afspraken zijn bedoeld om de terugkeer van een kleine groep (ex-zedendelict) gedetineerden die samenhangt met veel ophef en publiciteit en veel onrust in de buurt, in goede banen te leiden. In principe keert de ex-gedetineerde terug naar de voormalige woonplaats, zodat de instelling tijd heeft om terugkeer goed voor te bereiden. Als de gemeente dat op grond van openbare orde overwegingen niet wil, mag dat, maar dan sta je als gemeente aan de lat voor een andere oplossing. Zoals gezegd betreft het een herenakkoord. Het bevat geen financiële afspraken en het heeft geen consequenties voor het individu in kwestie. Iemand die ontslagen wordt uit detentie, heeft in principe autonomie (volledige burgerrechten) en mag dus alsnog altijd zelf beslissen waar hij wil wonen. Conclusie is daarom dat deze set regels ondergeschikt is in deze casus. De wens van degene die terugkeert uit een juridisch kader is bepalend.
Ook de afspraken die zijn gemaakt in het kader van continuïteit van zorg na forensische zorg zoals Tbs hebben volgens Ico de zelfde status als de afspraken in “Gezamenlijk verantwoordelijk'. Er keren elk jaar zo’n 30.000 mensen terug uit detentie.
Gemeente C vraagt zich af of het terecht is dat de conclusie is dat het een regulier traject is, want de forensische zorg is bepalend geweest voor de plek waar dhr. nu woont. Ico bedoelt, dat de afspraken vooral zijn bedoeld zodat gemeenten goed worden geïnformeerd vanuit veiligheidsoogpunt, maar dat na afloop van de forensische titel de criteria van landelijke toegankelijkheid bw mo gaan spelen. Het is van belang dat DJI de informatie over uitstroom op tijd kan sturen naar de betreffende gemeente. Dat is hier netjes gebeurd. Vervolgens gelden bij de afweging van instroom in beschermd wonen alleen de regels van landelijke toegankelijkheid bw mo.
Nabespreking commissie
De commissie vindt dat je het als gemeente moet toejuichen dat iemand die met justitie in aanraking is geweest, niet terug wil naar de oorspronkelijke regio maar met een schone lei wil beginnen. Opvang elders in de regio van gemeente E is vanuit dit oogpunt dan nog te dicht bij.
Gemeente C heeft de commissie tijdens de bespreking gevraagd hoe in het kader van landelijke toegankelijkheid om te gaan met wensgemeente en wensinstelling. Gezien de tijd kon dit niet meer worden besproken met de gemeenten. De commissie ziet de wens van de betrokkene als een van de factoren die meeweegt bij het bepalen van welke gemeente aan zet is. Die wens komt over het algemeen voort uit -hoe broos en pril ook - het netwerk dat iemand heeft opgebouwd door het wonen in een instelling in een bepaalde gemeente. De betekenis hiervan kan groot zijn voor iemand die elders een negatief netwerk achterlaat.
Achtergrondinformatie gemeente E
Toelichting op de casus:
Het gaat om de heer Van H, 54 jaar oud. Client is op 23 oktober 2017 vrijwillig kader opgenomen bij verslavingskliniek Leger des Heils (LDH) F in G (verwijzing huisarts). Aansluitend Herstelbegeleidingstraject van de F tot 31 januari 2018 op justitiële titel. Van 31 januari 2018 tot 28 april 2020 op justitiële titel bij H van LDH. De gemeente van herkomst is gemeente D.
De heer heeft gedurende het traject aangegeven niet terug te willen keren naar de gemeente van herkomst i.v.m. een negatief netwerk. Vanuit de Reclassering is er tijdens het gehele traject meerdere malen contact geweest met de gemeente van herkomst en de gemeente C, zie hiervoor ook de mailwisseling en in de bijlagen. Er is op 12 januari 2018 door gemeente C. aangegeven dat de kans op een WMO indicatie aanzienlijk is op moment dat cliënt geruime tijd (ruim een jaar) bij beschermd wonen te G verblijft.
In februari/maart 2020 is er een melding voor beschermd wonen gedaan bij de gemeente C omdat de justitiële titel op 28-04-2020 zal eindigen en cliënt nog steeds noodzaak heeft tot een beschermde woonvorm. In deze melding (zie bijlage) is wederom door cliënt aangegeven dat hij in de regio C wil blijven en niet wil terugkeren naar de gemeente van herkomst.
Op 27-03-2020 ontving de gemeente E een mail van een consulent WMO in de gemeente C. In deze mail (zie bijlage) wordt aangegeven dat Justitie met centrumgemeente E onderzoek dient te doen naar de hulpbehoefte van cliënt. Zij dienen te zoeken naar een passend vervolg binnen de eigen regio. Door de gemeente E is aangegeven dat deze cliënt niet bekend is bij de gemeente E en dat hier ook niet eerder contact over is geweest en/of een melding is gedaan.
De gemeente E heeft verder contact gezocht met de reclassering en hieruit bleek dat cliënt niet de wens heeft om terug te keren naar de regio van herkomst en dat hier de afgelopen 2 jaar meerdere keren contact over is geweest met de betrokken partners, maar niet met de gemeente E.
De gemeente E heeft aan gemeente C laten weten dat het niet wenselijk is om een onderzoek te starten omdat de cliënt niet bekend is in de gemeente E, niet de wens heeft om terug te keren naar de regio van herkomst en al 2 jaar verblijft in regio C. Het is niet zo dat de regio van herkomst geen passend aanbod heeft maar de wens van de cliënt is hierbij leidend. Kijkend naar de handreiking en beleidsregels landelijke toegang beschermd wonen, opgesteld door de VNG, is de gemeente E van mening dat de melding in de wensgemeente C opgepakt dient te worden en dat er ook sprake is van binding gezien de volgende punten:
- Cliënt verblijft al ruim 2 jaar in de regio C en heeft aangegeven dat hij de wens heeft zich daar te vestigen en niet terug wil keren naar de gemeente van herkomst
- Door cliënt en de gemeente van herkomst wordt bevestigd dat er in de gemeente van herkomst sprake is van een negatief netwerk
- Vanuit cliënt/netwerk/begeleiders wordt bevestigd dat de kans op een succesvol traject het grootst is in regio C
- Cliënt heeft een bestaande relatie met GGZ en hulpverlening (Leger des Heils)
Gemeente C is het niet eens met het standpunt van gemeente E en geeft aan dat gemeente E verantwoordelijk is voor de verblijfskosten na afloop van de justitiële titel:
- C verwijst naar de landelijke afspraken voor cliënten met een justitieel kader waarin is opgenomen dat er bij begeleiding van deze groep te allen tijde wordt gewerkt aan terugkeer naar herkomstgemeente. (deze afspraken zijn niet bekend in E)
- De woonwens van dhr. Van H. is volgens C vooral instellingsgericht en heeft niet te maken met de gemeente waarin de voorziening is gevestigd.
Parallel aan de WMO melding voor beschermd wonen in C is er via de reclassering een WLZ aanvraag gedaan. Door de Reclassering is aangegeven dat cliënt per 01-01-2021 een WLZ indicatie krijgt. De beschermd wonen plek zal gefinancierd moeten worden van 28-04-2020 tot 01-01-2021.
In het belang van de cliënt heeft de gemeente E toegezegd de plek te zullen financieren om te voorkomen dat de cliënt op 28-04-2020 zijn beschermde woonplek zal verliezen met alle negatieve gevolgen van dien. Dit betekent niet per definitie dat C en E het eens zijn geworden over deze afhandeling.
Vraag aan geschillencommissie:
De gemeente E wil deze casus graag voorleggen aan de geschillencommissie om meer duidelijkheid te krijgen in dit soort casuïstiek; “Ons inziens heeft de cliënt om de hierboven genoemde redenen binding met de wensgemeente C en is er geen geldige reden waarom de gemeente E deze plek zou moeten financieren.
Indien er landelijke afspraken zijn mbt terugkeer van cliënten met een justitieel kader dan zouden wij graag willen weten wat deze inhouden en welke rol de herkomstgemeente in de uitvoering hiervan heeft”.
Korte toelichting:
Er worden steeds vaker verzoeken gedaan om een verblijf buiten de regio (voor een jaar) te financieren. Vanuit gemeente E vragen wij dit niet als een cliënt n.a.v. de handreiking en beleidsregels landelijke toegang binding krijgt met de gemeente E.
De gemeente E werkt sinds 01-01-2020 met een bindingscommissie landelijke toegang BW, hier worden alle verzoeken voor toegang tot BW in onze regio besproken en er wordt een gezamenlijk besluit genomen of cliënt binding krijgt of niet. Als cliënt geen binding krijgt kan cliënt hiertegen in bezwaar gaan. Deze werkwijze zorgt voor meer uniformiteit en transparantie. Het zou de samenwerking tussen de verschillende gemeenten ten goede komen als meer gemeente deze werkwijze zouden toepassen.
Mailwisseling Casus gemeente E–gemeente C (chronologische volgorde)
Van:
Verzonden: woensdag 15 april 2020 9:15
Aan: landelijke toegang Beschermd wonen <landelijketoegang@denhaag.nl>
Onderwerp: RE:
Dag,
Onderstaande mail is op 16 maart 2020 naar gemeente E verstuurd. Hierin zo beknopt mogelijk de stappen omschreven richting zowel gemeente C alsook gemeente D. Sinds begin van het traject (eind 2017) van cliënt is x betrokken geweest en is in samenspraak met x de zelfstandige woning in D opgezegd met als doel ons te richten op uitstroom in gemeente c na afloop van de justitiële titel.
Ik kom er steeds meer achter wat de verwachtingen zijn vanuit gemeente C en met nieuwe casussen proberen we ook zoveel als mogelijk toe te werken naar terugkeer gemeente herkomst. Er zijn echter een aantal casussen die twee/ drie jaar geleden zijn gestart en op dat moment is onze ervaring dat er flexibeler werd omgegaan met afgeven van indicatie en er meer gekeken werd maar de persoonlijke omstandigheden.
Uiteraard hopen wij dat er deze week een besluit komt over het afgeven van een indicatie tot januari 2021 waar de WLZ indicatie zal starten, hetgeen naar onze mening best aansluit bij wat cliënt nodig heeft.
Mail 16 maart 2020 aan gemeente C:
Dag meneer,
Via deze weg zou ik graag willen reageren op onderstaande afwijzing voor aanvraag WMO. Ik ben vanuit T reclassering betrokken bij de heer in het kader van verplicht reclasseringscontact. De einddatum van dit verlichte reclasseringscontact in het kader van een voorwaardelijke veroordeling zal zijn op 28 april 2020.
Gedurende het toezicht en hierbij ook verblijf bij de Wending te Ugchelen is er steeds overleg geweest met zowel gemeente D alsook gemeente C over het al dan niet kunnen krijgen van een regiobinding. Er is op 12 januari 2018 vanuit gemeente C aangegeven dat de kans op een WMO indicatie aanzienlijk is op Moment dat cliënt geruime tijd (ruim een jaar) bij beschermd wonen te G verblijft.
Mail 12 -01-2018 Kwaliteitscoach WMO-Loket en Sociale Wijkteams C:
‘Wat het leger wil is weten of de regiobinding (met D) dan nog een rol speelt. Ik sluit mij aan bij Linda dat wij na twee jaar wel kunnen zeggen dat er regiobinding is met C, dus dat dit geen grond zou zijn om af te wijzen. Het zou op dat moment een reguliere aanvraag zijn waarin er onderzocht moet worden of beschermd wonen nodig en passend is’.
Nu lees ik in onderstaande dat er gehandeld wordt vanuit het landelijk convenant wat gericht is op terugkeer naar regio van herkomst. Kans op terugval is in geval van deze cliënt niet de enige rede dat terugkeer naar regio gemeente E geen optie is. Tevens is met terugval in gebruik, de kans op recidive in vermogensdelicten hoog en zal er ook een gevaar zijn tot psychische ontregeling. Betrokken is in het verleden bekend geweest met depressie en psychotische verschijnselen. Beschermd wonen in regio van herkomst is geen optie omdat wachttijden daar lang zijn en cliënt absoluut niet wil terugkeren naar de regio. Zijn eigen woning heeft betrokkene in overleg met reclassering en behandelaars ten tijden van zijn opname in kliniek de Wending opgezegd (maart 2018).
Mail op 19-12-2017 onderbouwing gemeente D
‘Dhr.. is kwetsbaar, vooral zijn neiging tot sociale isoleren, moet goed worden overwogen. Juist een beschermende woonvorm waar hij zich op zijn gemak voelt, die hij vertrouwt en die heeft bewezen hem te helpen, zal ook helpen om zich naar hen te openen en te uiten (en niet te verstoppen). Eerlijk is eerlijk, andere woonvoorzieningen elders bij andere instanties zullen ook niet met open armen staan om een ex-gebruiker in hun gemeente op te nemen. Dus als we bij andere instanties aankloppen voor dhr. zullen we minder goede redenen hebben waarom juist dat een goede woonplaats is. Het gaat erom dat dhr. een nieuwe plek nodig heeft, waar maakt niet uit, maar toch zeker wel het liefst bij een organisatie, medewerkers, cliënten, die hem al kennen.’
Van:
Verzonden: donderdag 2 april 2020 14:00
Aan: landelijke toegang Beschermd wonen
Onderwerp: RE: Dhr.
Goedemiddag,
Vanuit het landelijk convenant dient inderdaad de wensgemeente onderzoek te doen, dit zullen wij vanuit gemeente C dan ook op gaan pakken.
Met alle informatie die ik tot dusverre in mijn bezit heb, kan er voorzichtig worden geconcludeerd dat de binding met C instellingsgericht is. Alle succesvolle trajecten tot nu toe, zoals de dagbesteding, de sociale contacten en de contacten met de begeleiding, hebben te maken met het Leger des Heils. Kunnen we de wens van meneer dan zien als wonen in C? Of is de wens verblijven binnen Het Leger des Heils? Als dit tweede speelt, kunnen we dan spreken over een wensgemeente?
Ik vind het te betreuren dat er vanuit E niet wordt meegedacht over een burger die van 2002 t/m 2018 stond ingeschreven in de gemeente D. Ik mis hierin het stuk verantwoordelijkheid nemen voor je eigen inwoner. Dat meneer op basis van justitie elders in het land is geplaatst, betekent niet dat de verantwoordelijk toch ook wegvalt?
Het stuk schrijven waar u om vraagt welke gericht is op afspraken met justitie, weet u net zo goed als ik dat hier juist nu landelijk over wordt gesproken. Daarbij weet u ook vast dat de richtlijn Medisch Noodzakelijk Verblijf hierbij wordt gehanteerd.
U vindt de toon in mijn mail niet prettig, ik vind het daarentegen te betreuren dat u geen verantwoordelijkheid neemt voor een burger uit uw regiogemeente. Mijn voorstel is dan ook dat dit intern wordt opgeschaald, waarbij ik graag contactgegevens van u ontvang van uw beleidsmedeweker, zodat onze beleidsmedewerker met hem/haar contact kan opnemen.
Met vriendelijke groet,
Van: landelijke toegang Beschermd wonen
Verzonden: donderdag 2 april 2020 12:13
Aan:
Onderwerp: RE: Dhr.
Goedemorgen,
Ik heb geen reactie op onderstaande mail van u gehad. Ik heb gezocht naar de landelijke afspraken justitiële trajecten en terugwerking naar gemeenten van herkomst maar kan hier niets over vinden, heeft u deze stukken voor mij?
Ik blijf van mening dat het gaat om een melding voor beschermd wonen die gedaan is in de wensgemeente C. Wij hebben intern gekeken of cliënt bekend is in de centrumgemeente E en dit is niet het geval. Wij kennen cliënt niet, cliënt heeft geen melding gedaan voor beschermd wonen in regio E en wil ook niet terugkeren naar de gemeente van herkomst D. De gemeente E kan geen onderzoek starten op basis van onderstaande mail zonder dat cliënt hier toestemming voor heeft gegeven en ook niet de wens heeft om hier beschermd te wonen. Graag hoor ik vanuit C wat nu de beste route is, is de melding bij de gemeente C officieel afgehandeld en heeft cliënt al een besluit ontvangen?
Wat mij betreft brengen we deze casus in bij de geschillencommissie van de VNG of heeft de gemeente C een ander voorstel?
Ik hoor graag z.s.m. van u. Met vriendelijke groet,
van: landelijke toegang Beschermd wonen
Verzonden: maandag 30 maart 2020 12:26
Aan:
Onderwerp: RE: Dhr. van. H.
Beste meneer,
Ik heb uw mail ontvangen en ik vind de toon in deze mail zeer onprettig. Ik weet niet wie Y is en ik geloof niet dat er vanuit de gemeente E gezegd dat wij geen passend aanbod hebben voor dhr., volgens mij hebben wij nog nooit contact met elkaar gehad over deze casus?
Ik weet niet over welke cliënt dit gaat, ik zie ook geen clientgegevens in deze mail staan dus ik kan op dit moment ook niet nakijken of deze cliënt überhaupt bekend is in de gemeente E. Dat de cliënt tot 2018 ingeschreven stond in de gemeente D wil niet zeggen dat de centrumgemeente E deze cliënt kent. Wat ik vanuit onderstaande mail begrijp ik dat cliënt niet wil terugkeren naar de gemeente van herkomst maar zich wil vestigen in de gemeente C.
Los van deze casus heeft een cliënt altijd het recht om een aanvraag te doen voor beschermd wonen in de wensgemeente (zei handreiking landelijke toegang in de bijlage). De wensgemeente zou deze aanvraag ook in behandeling moeten nemen en kan hierbij eventueel contact opnemen met de gemeente van herkomst.
Modelbeleidsregels Landelijke toegankelijkheid intramuraal Beschermd wonen
1 Een aanvrager voor beschermd wonen of zijn wettelijk vertegenwoordiger kan zich melden bij elke (centrum)gemeente.
2 Een begeleider cq. zorgaanbieder kan niet namens een cliënt een aanvraag indienen.
3 De aanvrager kan zich bij zijn aanvraag laten bijstaan door een vertrouwenspersoon. Dit kan een naastbetrokkene zijn, een patiëntenvertrouwenspersoon of een onafhankelijke cliëntondersteuner. De wenscentrumgemeente – waar de cliënt zich meldt – zal de aanvrager daar op wijzen.
4 Elke aanvraag bij een centrumgemeente voor beschermd wonen wordt gevolgd door een onderzoek en een besluit door de centrumgemeente van de gemeentelijke regio waar de aanvrager zich wil vestigen. Dit is dus de wenscentrumgemeente als een cliënt zich elders wil vestigen.
5 Elke centrumgemeente hanteert eigen toegangscriteria en beschikt over een eigen infrastructuur aan beschermd wonen en beoordeelt de aanvraag op basis hier van. De gemeente die beoordeelt kan ervoor kiezen het eventuele besluit van de gemeente van herkomst van de cliënt over te nemen.
6 Het is de combinatie van de wens van de cliënt met zorginhoudelijke criteria die de doorslag geven bij het besluit of de centrumgemeente/regio passend is voor de cliënt om zich te vestigen. Aanbevolen wordt De gemeente van herkomst van de cliënt te betrekken bij het onderzoek en onderstaande criteria te hanteren:
a Aanwezigheid van een positief sociaal netwerk (familie en vrienden) om
i beschermd wonen te voorkomen (inzet van andere vormen van beschermende woonvormen)
ii uitstroom naar vormen van zelfstandig wonen te bevorderen.
b Voorwaarden voor succesvolle trajecten, zoals:
i (reeds ingezette) actieve schuldhulpverlening,
ii een bestaande relatie met GGZ of andere hulpverlening
iii Reeds ingezette scholing, (vrijwilligers) werk, of passende dagbesteding,
@....zou je mij de clientgegevens (beveiligd) kunnen mailen? Dan kan ik nagaan of de cliënt bekend is bij de gemeente E.
Mochten we er niet uitkomen in deze casus dan is er altijd nog de mogelijkheid om deze in te brengen bij de geschillencommissie van de VNG.
Bijlage 3
Achtergrondinfo gemeente C
Meldingsformulier beschermd wonen gemeente C
Aanmeldformulier
1.a Uw gegevens
M/V |
Achternaam |
Voorletters |
Geb. datum |
BSN |
M |
Van H. |
|
1966 |
|
Heeft u een vaste woon- of verblijfplaats? |
£ Nee |
Straat |
|
Huisnummer |
|
Postcode |
|
Telefoonnummer |
|
|
|
Heeft u op dit moment een uitkering? |
£ Nee Gemeente C |
Heeft u een geldige indicatie voor zorg (WMO/WLZ/ZVW)? |
X Nee
|
Heeft u op dit een justitiële titel? |
£ Nee 28 april 2020
|
Met wie kan het wmo loket van de gemeente C contact opnemen voor een nadere toelichting op deze aanvraag en voor het maken van een afspraak? |
£ Cliënt X Contactpersoon (zie 1c) |
1.b Heeft u een wettelijk vertegenwoordiger (bewindvoerder, curator, ouder, mentor, voogd)
Naam |
Telefoon |
|
Bereikbaarheid |
Relatie met uw contactpersoon |
|
|
|
|
Bewindvoerder
|
1.c Uw contactpersoon
Naam |
Telefoon |
|
Bereikbaarheid |
Relatie met uw contactpersoon |
|
|
|
Geen vaste dagen, maandag is vaste vrije dag. |
Persoonlijk begeleider
|
2. Betrokken hulpverlener(s) / organisaties / huisarts / behandelaars / school
Organisatie |
Naam contactpersoon |
Telefoon |
Hoe vaak heeft u contact |
Leger des Heils |
|
|
Beschermd wonen |
T reclassering |
|
|
1x per 4 weken |
Psychiater T |
|
|
1x per 2 mnd |
Contact persoon gemeente D (gemeente van herkomst) |
|
|
Geen contact meer |
3. Onderbouwing van uw ondersteuningsvraag
Hoe is uw huidige situatie? hoe is uw gezins-/ woonsituatie, hoe ziet uw dagelijks leven eruit Ik woon op beschermd wonen bij het Leger des Heils. Ik werk momenteel af en toe bij 50/50 workforce, verder heb ik op het moment veel rust nodig. Het afgelopen jaar heb ik veel last gehad van lichamelijke en psychische problemen. Het begon met een poliep in mijn oor en ik ben hieraan geopereerd. Daarnaast heb ik lang moeten wachten op een psychiater (9mnd ongeveer). Dit heeft mij veel energie gekost en ik sliep erg slecht. Ik had last van mijn depressie en door alle problemen heb ik een terugval gehad in cocaïne gebruik. Gelukkig is dit binnen beschermd wonen gebeurd en gaat het inmiddels weer wat beter met mij. Ik heb nu een psychiater en het slapen gaat een stuk beter, hiervoor heb ik andere medicatie. Wel voel ik me nog depressief, samen met mijn psychiater ben ik hier mee bezig om hier een oplossing voor te vinden. Vorig jaar kreeg ik ook last van een ontsteking aan mijn implantaten, deze zijn eruit gehaald, ik heb maanden moeten herstellen. Voor de nieuwe implantaten heb ik botopbouw moeten doen, helaas is dit ook weer ontstoken en ben ik weer terug bij af. Ik ben blij met de hulp die de begeleiding die mij hierin heeft geboden. Al met al een bewogen jaar waarin ik weinig bezig heb kunnen zijn met kijken naar de toekomst. Ik ben nu druk bezig met het oplossen van de problemen die nu spelen. Ik merk dat ik momenteel geen tot weinig energie heb om daarnaast bezig te zijn met mijn toekomst. Zodra dat weer stabiel is kan ik weer vooruit kijken en bezig met het werken aan mijn doelen.
Welke problemen heeft u? bijv. verslaving, lichamelijke/verstandelijke beperking, psychiatrische problematiek Verslavingsproblemen (cocaïne) Psychische problemen, last van depressies
Waarom vindt u dat u beschermd moet wonen? Omdat ik het alleen niet ga redden, ik zou weer terugvallen in mijn oude patroon, het zou heel gevaarlijk voor mij zijn. Mijn oude patroon is dat ik me af ga sluiten van mijn omgeving en ga leven als een kluizenaar. Ook zou ik dan weer terugvallen in gebruik. Ik ben blij dat ik hier een nieuwe start heb kunnen maken in gemeente C. Ik heb oude en verkeerde vrienden/kennissen achter me kunnen laten en dat is erg belangrijk geweest bij mijn herstel. Verder heb ik het nodig om onder de mensen te kunnen zijn en mij terug te kunnen trekken wanneer ik daar behoefte aan heb. Ik merk dat ik de behoefte heb aan begeleiding. Elke dag maak ik een praatje met de begeleiding over hoe het met mij gaat. Verder heb ik minimaal 1x per week contact met mijn persoonlijk begeleider. Ik vind het fijn om dingen te kunnen bespreken. Soms heb ik moeite met grenzen stellen en letten op mijn eigen grenzen. Gelukkig helpt mijn begeleider hierbij en denkt met mij mee. Daarnaast vind ik het lastig om zelfstandig naar afspraken te gaan, het geeft mij stress en ik onthoud niet altijd wat er dan gezegd wordt. Ik ben voor de tijd vaak erg gespannen en vind het fijn dat begeleiding dan meegaat en mij hierin gerust stelt. Ook helpt de begeleiding mij met (het herstellen van) mijn familierelaties.
Wat wilt u leren wanneer u beschermd woont? - Dagbesteding: Ik heb de afgelopen tijd wat minder structureel gewerkt, ik wil dit wel weer gaan opbouwen. Wanneer mijn dagbesteding bij 50/50 weer stabiel is wil ik samen met de jobcoach kijken naar dagbesteding extern. - Verslaving: Ik heb het afgelopen jaar twee keer een terugval gehad. Doordat ik nu meer rust ervaar gaat het op gebied van verslaving ook beter. Ik wil leren om trekmomenten te bespreken en grenzen aan te geven wanneer het mij te druk wordt. Ik wil in gesprek blijven over mijn verslaving. - Psychische gesteldheid: Ik ervaar momenteel meer rust door de medicatie die ik momenteel voorgeschreven krijgt. Verder hoop ik samen met de psychiater een passend medicijn te vinden voor mijn depressie zodat ik hier minder last van ervaar. Ik wil graag stabiliteit in mijn psychische gesteldheid. Ook wil ik graag mijn methadon afbouwen tijdens het verblijf binnen beschermd wonen. - Financiën: Ik heb bewindvoering en ik ben momenteel bezig met het aflossen van zijn schulden. Ik zou op den duur graag wat meer inzicht krijgen en verantwoordelijkheid krijgen. Daarnaast is mijn bewindvoering bezig met een schuldhulptraject die hij graag wil opstarten in gemeente C. Dit kan echter pas opgestart worden als het zeker is dat ik in C kan blijven wonen. - Sociale vaardigheden: Ik kan soms overvallen worden door een vraag of (telefoon) gesprek en daardoor uit emotie reageren. Ik kan dan erg gestrest worden en/of boos reageren. Ik wil leren om hier later rustig op terug te komen en naar begeleiding te komen in moeilijke situaties. - Huisvesting: Ik wil op (lange) termijn graag doorstromen naar semi-murale setting van het leger des heils. Echter wil ik eerst bij beschermd wonen werken aan mijn doelen en stabiliteit.
Waarom zou u in de regio van gemeente C willen wonen? Denk hierbij aan een steunend sociaal netwerk / relatie met hulpverlening of GGZ / ingezette scholing of werk / (veiligheids)risico’s op de huidige woonplek. Sociaal netwerk: Ik heb goed contact met medebewoners en ik heb ook een maatje in G die ik af en toe bezoek. Ook ga ik soms mee naar de kerk om daar contacten op te doen. Betrokken hulpverlening: Ik heb goed contact met psychiater en ben blij dat dit nu eindelijk goed loopt. Ik ben bezig met een traject om te kijken naar mijn depressie en passende medicatie hiervoor. Ik heb een goede vertrouwensrelatie met mijn psychiater. Ook heb ik goed contact met hulpverlening van het Leger des Heils. Dagelijks maak ik een praatje met hen en wekelijks heb ik contact momenten met persoonlijk begeleider. Veiligheids risico’s op huidige plek: Ik kom van oorsprong uit gemeente D. Daar ging het erg slecht met mij. Ik leefde als een kluizenaar en was volledig in gebruik, het contact wat ik had was met verkeerde mensen die ook gebruikten. Daarnaast had ik veel ruzie met de mensen daar. Wanneer ik weer terug zou moeten naar gemeente D is het bijna zeker dat ik weer terugval in mijn oude patroon. Ik voel mij veilig in gemeente C, ik hoef niet alert te zijn en bang te zijn dat ik oude bekenden tegenkom.
Waarom is beschermd wonen in uw eigen regio niet mogelijk? Is er contact geweest met de regio van herkomst om te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn? Zo ja, dan worden wij hier graag over geïnformeerd. Ik ben blij dat ik nu op een abstinente plek zit, deze ken ik niet in zijn oude omgeving. Daarnaast zou het helemaal mis gaan in mijn oude omgeving, er wonen daar veel oude gebruikersvrienden. Kans op terugval is dan zeer groot. Persoonlijk begeleider heeft contact gehad met contactpersoon van gemeente D, deze bevestigt verhaal van dhr. Terugkeer naar gemeente D is niet wenselijk. Ook reclassering is voorstander dat dhr. zich gaat vestigen in gemeente C en onderschrijft de risico’s op terugval in gebruik, depressie en angst en delict -gedrag zodra hij terug zou moeten keren naar regio van herkomst. Reclassering is van mening dat het dan ook noodzakelijk is dat hij zijn leven verder kan vormgeven in regio gemeente C.
Verzoek vanuit begeleiding om voor het gesprek zoveel mogelijk informatie te verzamelen en dhr. hier zo min mogelijk mee te belasten. Wellicht eerst contact hebben met reclasseringsmedewerker en contactpersoon gemeente D om zo een completer beeld te krijgen van de casus.
Nee absoluut niet. |
Advies en verslag zitting casus 1 2020
Advies
Gemeente A. heeft de verantwoordelijkheid voor de cliënt.
Overwegingen van de commissie
De commissie vindt dat gemeente A verantwoordelijk is, gezien de problematiek van dhr. en het feit dat aan de aanvraag voor beschermd wonen in gemeente B. een langdurig traject vooraf is gegaan in A. Dat wil niet persé zeggen dat dhr. opnieuw een traject in A zelf aangeboden krijgt.
De wens van de cliënt is in deze casus niet doorslaggevend. Onderdeel van de problemen van dhr. is immers dat hij geen zelfinzicht heeft, ook al heeft hij volgens de wet handelingsbevoegdheid over zijn eigen leven.
Opmerkingen
De commissie vindt dat er te weinig en te laat contact is geweest tussen gemeente B en A.
Het is betreurenswaardig dat dhr. al maanden bij een oom verblijft in B. die aangeeft dat hij het niet lang gaat volhouden, zonder dat betrokkene begeleiding of cliëntondersteuning aangeboden is.
Ook gemeente A heeft gezien de urgente vraag en het feit dat ze deze jongeman al sinds 2017 kennen afwachtend gereageerd.
Naschrift: gemeente B heeft naar aanleiding van de beschermd wonen aanvraag van dhr. wel onderzoek gedaan maar aanvraag afgewezen.
Verslag bespreking online
Het betreft een man afkomstig van Sint Maarten die in 2013 op 18-jarige leeftijd door zijn ouders naar Nederland is gestuurd. Er is sprake van een taalbarrière. Hij spreekt Nederlands en Engels door elkaar. Dhr. is beperkt in zijn antwoorden, wat waarschijnlijk te maken heeft met een licht verstandelijke beperking. Dit maakt hem ook kwetsbaar. Dhr. vindt het fijn om aanzien te hebben. Dat maakt hem toegankelijk voor een negatief netwerk. Er is een financiële bewindvoerder. Verder is dhr. handelingsbekwaam.
Dhr. staat nog in A ingeschreven. Dhr. heeft zich bij gemeente B gemeld met een wens om daar beschermd te gaan wonen. Dhr. verblijft bij zijn oom en krijgt daar op dit moment geen begeleiding. Ook geen cliëntondersteuning. Gemeente B gaat dit laatste wel per direct opstarten.
De voorzitter vraagt of gemeenten overleg over deze casus hebben gehad. Gemeente B heeft eerst op consulent niveau geprobeerd eruit te komen. Dat lukte niet en is dus opgeschaald naar beleidsniveau. Toen zijn wel even elkaars nieren geproefd. Vervolgens is de conclusie getrokken dat beide gemeenten er niet uit kwamen.
Gemeente A vond dat B onderzoek moest doen, omdat er een positief netwerk in B was. Gemeente B vond dat deze meneer als dakloos moest worden behandeld. Dus niet de regels voor beschermd wonen maar voor maatschappelijke opvang in de eerste plaats toepassen. Er was ook nog een geldende beschermd wonen indicatie in gemeente A.
Dhr. is in 2017 in A bij familie terecht gekomen. Hij werd hier overvraagd: hij moest op kinderen passen en kon dat niet. Toen is hij eerst bij stichting Corridor terecht gekomen en later bij zorgaanbieder D. Het traject bij D (zorgaanbieder in A) liep niet goed. Dus toen dhr. in A woonde was al duidelijk dat iets anders moest gebeuren. Zijn ouders wilden niet dat hij terugkwam naar Sint Maarten, en hebben geregeld dat hij bij zijn oom terecht kon in B.
Dhr. heeft in totaal drie jaar in A gewoond en is toen vertrokken.
Er ontbreekt bij beide gemeenten binding. Het netwerk in A is negatief, voor beide gemeenten is duidelijk dat dhr. uit A weg moet. Overigens geldt dat dhr. ook in A geen netwerk had voordat hij daar naar toe verhuisde. Een van zijn ooms woont in B. Tot 2 weken voor de verhuizing naar B was de oom nog nooit in beeld geweest. Op zich is de oom een positief netwerk. De oom heeft een connectie met een zorgaanbieder in B. Dhr. zegt dat hij daar naar toe wil. Dit betreft een zorgaanbieder die zegt niet de juiste zorg te kunnen bieden aan deze jongeman.
Het is fijn dat deze oom hem op wat voor manier dan ook wil helpen. Wat als deze meneer zich terugtrekt en dhr. gaat zwerven? Dan belandt hij wellicht in de criminaliteit of verdwijnt hij. Hoe groot is het risico dat oom zich terugtrekt? De oom neemt nog steeds verantwoordelijkheid voor zijn neef, maar wel met het vooruitzicht dat er een andere oplossing komt. Het is voor iedereen duidelijk dat het geen geschikte plek is.
Er is nog familie in C waar geen contact mee is. Dhr. heeft een ex-vriendinnetje in A waar nog wel oppervlakkig contact mee is. In A is ook familie maar dat netwerk is uitgeput. Er is geen oplossingsrichting gekozen.
Hoe ziet A de verantwoordelijkheid na een traject van 3 jaar waarbij zij ook zelf hadden geconcludeerd dat er dat er iets anders moest gebeuren, voordat dhr. zelf naar B ging? De ouders waren ervan op de hoogte dat A ook naar een andere oplossing aan het zoeken was maar hebben dit niet afgewacht. Ouders hebben ervoor gezorgd dat dhr. vertrok naar B , nog voordat gemeente A en zorgaanbieder D iets anders konden regelen.
Gemeente B en A zijn het erover eens dat A geen goede setting meer is voor dhr. Gemeente A is te prikkelgevoelig, en er is een negatief netwerk. De discussie gaat over wie het nu oppakt. Hij had ook naar een andere gemeente kunnen vertrekken dan naar B.
B wil dat A de verantwoordelijkheid neemt gezien de hulpverleningsgeschiedenis in A. gemeente B wil wel meedenken voor de oplossing. Gemeente B wil dhr. alleen helpen als hij een succesvol traject van een jaar op kosten van A in de regio B heeft gehad. Onder succesvol verstaat B bijvoorbeeld dat dhr. zich begeleidbaar opstelt en meedoet met het dagprogramma. Gemeente B wil daarin meedenken en afspreken met A wat ze daar onder verstaan.
Gemeente A vindt: of je onderzoekt waar de kans op een succesvol traject het grootst is; waar dat is, dan ga je iemand binnenboord halen. Wat als het traject niet succesvol is? Ga je iemand dan weer terug sturen? Dat is niet de afspraak. De vraag is waar de kans het grootst is. Daar ga je een traject in. En niet eerst een jaar aankijken.
Gemeente A vindt dat B onderzoek moet doen, naar wat wel een geschikte woonvorm is.
Dhr. heeft zelf gezegd dat hij naar B wil. Het gaat om de kans op een succesvol traject. En dat bepaal je op basis van een onderzoek. Wens van de cliënt speelt daarbij een rol. Het is een principiële kwestie hoe je hiermee om gaat. Gemeente A heeft het idee dat zij wat strakker in de regels van het convenant zitten dan andere gemeenten.
Gemeente B is er niet van overtuigd dat er voldoende steunende factoren in B aanwezig zijn, die maken dat een traject in B succesvoller zal zijn dan in A. Dhr. heeft zelf een traject onderbroken. De vraag is daarom of het niet beter is om dat traject voort te zetten. Volgens A vergroot het voortzetten van het traject in de regio A niet persé de kans op succes.
Achtergrondinformatie
Situatieschets:
Jongeman, afkomstig uit Sint-Maarten komt op 18-jarige leeftijd naar Nederland. Zijn ouders blijven in Sint-Maarten.
Hij gaat wonen bij een familielid in A. Meneer heeft hierover verteld dat hij door hen werd uitgebuit en daardoor dakloos is geraakt.
Vervolgens is hij via E bij Stichting F gaan wonen (trainingswoning). Omdat meneer nog onvoldoende in staat was om naar een zelfstandig woning uit te stromen, is hij aangemeld voor een beschermde woonvorm bij zorgaanbieder D.
Op 14 maart 2017 wordt er een indicatie Beschermd Wonen afgegeven en hij gaat wonen bij zorgaanbieder D te A.
De verstandhouding met medebewoners en de begeleiding verloopt niet goed en zijn traject bij D leidt daar onder. Dit wordt mede veroorzaakt door meneer zijn geestelijke beperkingen en taalbarrière.
- Opmerking B: Er kan een tijdlijn waarop beschreven staat wat er allemaal concreet is gebeurd worden toegevoegd. Dit verheldert de situatie. Bijvoorbeeld wanneer het gaat over het stuk zelfstandig wonen van meneer in gemeente A, waarbij meneer er door de huurbaas is uitgezet. Hij woonde dus zelfstandig, terwijl de behoefte van beide gemeenten toch worden ingeschat op beschermd wonen. Hoe zit dit? Verder kan worden toegevoegd welke interventies vanuit Rotterdam zijn ingezet om er wel een succesvol traject van te maken. Dit dient naar ons idee niet alleen bij de zorgaanbieder te liggen, maar in combinatie met een meedenkende gemeente. Is er bijvoorbeeld geprobeerd hem onder te brengen bij een andere zorgaanbieder? Naar ons beeld is dit niet het geval en heeft gemeente A nog wat te doen.
- Opmerking A: Meneer was bewezen niet in staat zelfstandig te wonen en derhalve bleek door de uitzetting dat beschermd wonen aan de orde was. De al dan niet toereikende interventies zijn nu niet meer van belang. Gemeente A had mits meneer niet naar een andere gemeente vertrokken was zeker getracht meneer onder te brengen bij een andere aanbieder of beter geschikte instelling, gezien de ontwikkelingen is dat nu een gepasseerd station.
Op 5 februari 2020 is bij de gemeente A bekend gemaakt dat meneer is vertrokken naar zijn oom in B. Hierover is door de oom contact en afstemming gezocht met D. Hij wil niet meer terug naar A. Staat wel nog ingeschreven bij D, op een adres in A.
Er is echter nog steeds behoefte aan een beschermde woonvorm en deze wordt aangevraagd in de gemeente B. Hij mag tot die tijd wel bij “oom” blijven, maar er niet wonen.
- Opmerking B: Oom heeft nooit eerder contact met meneer gehad tot het moment hij dakloos werd. Oom is thuis aan het overlopen. Hij is alleenstaande vader en vindt het zwaar om meneer ook in huis te hebben. Daarom wil oom dat er snel een andere plek wordt gevonden voor meneer.
- Opmerking A: Dat snappen we heel goed en is ook zeker een factor, als bepaald is welke gemeente aan de slag moet, is voortvarendheid en mits er een geschikte plek is, een spoedindicatie zeker aan de orde.
Standpunt gemeenten:
B:
De gemeente B stelt zich op het standpunt dat de gemeente A verantwoordelijk is en (vooralsnog) blijft.
Duidelijk is wel dat het beter zou zijn als hij buiten de regio A geplaatst zou worden.
B beschouwt meneer als dakloos en volgens de regels Landelijke Toegang maatschappelijke opvang heeft hij geen binding met B en dient hij terug te gaan naar A.
Er is volgens de gemeente B niet gebleken dat de kans op een succesvol traject in B het grootst zou zijn.
- Opmerking B: Oom heeft contact gezocht met zorgaanbieder E, hij kent de oprichter. Dit is een grote zorgaanbieder met ongeveer 35 bewoners. Meneer blijkt gevoelig voor prikkels, zorgaanbieder E geeft veel prikkels. Daarnaast geeft de zorgcoördinator van E aan dat zij helemaal niet zeker zijn of meneer bij hen op een passende plek zit. Bij de vraag waar zij over twijfelen geeft de zorgcoördinator aan: “Niveau, problematiek, motivatie, gebruik. Deze jongen zat echt heel diep en zal bij ons echt volledig van de radar verdwijnen”. Hierin ziet B geen factoren die zouden bijdragen aan een succesvol traject.
- Opmerking A: Niet bij deze aanbieder zo lijkt het, B zou dus inspanning moeten verrichten in het vinden van een geschikte beschermd wonen plek voor deze burger
Als handreiking biedt B aan meneer een jaar lang te plaatsen op kosten van A, waarbij duidelijk moet worden of het traject succesvol is en na een jaar zou B dan bereid zijn ook de kosten op zich te nemen.
- Opmerking B: Alleen om collegiaal mee te denken met A, maar er zeer sterk wordt getwijfeld of hij in B niet terugvalt in oud gedrag. Daarom meedenken, maar met verantwoordelijkheid waar deze hoort: bij gemeente A.
- Opmerking A: Meneer heeft er zelf voor gekozen naar B te gaan. Waar deze meneer ook terecht komt kan hij terugvallen in oud gedrag, daarom heeft A actief meegedacht maar met verantwoordelijkheid waar hij volgens de gemeente A hoort, namelijk in B.
A:
De gemeente A is naar aanleiding van het onderzoek Landelijke toegang beschermd wonen van mening dat de aanvraag van cliënt in de gemeente B in behandeling dient te worden genomen omdat op dit moment de kans op een succesvol traject daar het grootst is gezien de uitdrukkelijke wens van cliënt én zijn feitelijke verblijfplaats in een naar onze mening positief netwerk.
- Opmerking B: De aanvraag is in behandeling genomen, maar geconcludeerd dat A aan zet is. Het door A voorgestelde succesvolle traject in B is gericht op:
- de instelling, die zelf aangeeft zeer sterk te twijfelen of ze de juiste zorg kunnen
bieden
- het netwerk, die heeft gehandeld omdat hij niet wilde dat zijn neef op straat zou leven,
maar nu ook overloopt. Bovendien heeft oom dus, tot aan het dakloos worden van meneer, nooit contact met hem gehad en is pas in beeld gekomen toen hij werkelijk op straat kwam. In de cultuur waar dhr. wat betreft etniciteit uit afkomstig is,is het zeer gebruikelijk om voor familie te zorgen in noodsituaties. Bovendien is het niet helder wat er vanuit A allemaal is geprobeerd om het traject tot een succes te brengen.
- Opmerking A: Wij nemen bij A de aanvraag niet in behandeling omdat er geconcludeerd is dat B aan zet is.
Dat meneer in B de meeste kans heeft op een succesvol traject blijkt uit :
Het vertrek van meneer uit A, de tijdelijke plek die meneer gevonden heeft bij zijn familie, die zeker, maar liefst niet bij henzelf thuis, een positieve factor kunnen zijn. Verder de wens van meneer en het al dan niet verwijtbaar mislukken van zijn traject in A.
Het netwerk in A bleek al bij aanvang geen positief netwerk te zijn en het traject bij D blijkt geen succesvol traject te zijn.
De gemeente B stelt dat meneer bij hen wel welkom is, maar pas nadat hij een jaar lang een succesvol traject in B heeft doorlopen.
Het onderzoek Landelijke toegankelijkheid kan naar de mening van de gemeente A niet plaatsvinden in de vorm van een “proefperiode” in B, maar dient binnen 6 weken onderzocht te zijn. A stelt zich na onderzoek op het standpunt dat meneer in B de meeste kans heeft op een succesvol traject.
- Opmerking B: Onderzoek conclusie B is negatief, alleen willen we vanuit B met A meedenken waarom we met dit voorstel zijn gekomen. Vanuit collegialiteit naar gemeente A toe. De insteek is dus anders dan gemeente A beschrijft.
- Opmerking B: Het geschil gaat over onderzoek conclusie B, onderzoek conclusie van A is ook negatief, alleen willen we vanuit collegialiteit meedenken met B. De insteek is dus anders dan B beschrijft.
Aanvulling op situatieschets
De wens van meneer is dat hij vooral niet in A wil wonen en omdat een familielid in B zich over hem ontfermt, dit lijkt op dit moment het enige positieve netwerk, in B wil blijven. B is naar onze mening een bewuste keuze van meneer geweest.
Hieronder de gebeurtenissen zoveel mogelijk in de tijd:
WMO traject dhr.
Meneer is 2013 alleen naar Nederland gekomen.
Is via familie bij een “neef” ingetrokken ( buiten A) , maar meneer is wegegaan na zeer nare ervaringen.
Daarna bij andere familie in A ingetrokken en is weggegaan of weggestuurd.
Meneer is in 2013 opgenomen met psychotische klachten en zelf verwaarlozing (IBS).
Meneer komt terecht bij E wordt bij Stichting F opgevangen. Meneer is daarna opnieuw bij :”familie” ingetrokken en wordt op straat gezet.
2016 :
Meneer is bij D aangemeld.
Meneer wordt toegeleid naar D en komt in een 24 uurs voorziening te wonen.
Meneer heeft behandeling, er is een IQ-onderzoek gedaan en heeft medicatie.
Daaruit blijkt dat meneer een cognitieve beperking en psychiatrische klachten heeft.
Meneer wil geen behandeling meer volgen en weigert zijn medicatie.( klachten nemen toe)
Meneer is toegeleid naar dagbesteding, heeft dit kort gedaan en gaat niet meer.
Meneer wil een betaalde baan en een eigen woning.
Begeleiding ziet dat meneer geen zelfinzicht heeft en kwetsbaar en beïnvloedbaar is.
2018-2019
Er is regelmatig contact met de ouders van meneer op Sint Maarten.
D heeft voorgesteld om meneer terug te laten keren naar zijn ouders, omdat het traject niet succesvol verloopt en meneer niets wil. Ticket kan worden geregeld.
Zijn moeder is betrokken, maar zijn vader wil niet dat hij terugkomt. Vader erkent niet de beperkingen van meneer.
Meneer heeft een werkcoach, maar komt afspraken rond werktrajecten niet na en komt niet tot betaald werk.
Meneer gebruikt inmiddels dagelijks lichte middelen, waardoor hij altijd onder invloed is.
2019:
Tijdens WMO-gesprek wordt er gesproken over een andere woonlocatie voor meneer, meneer wil hier graag weg en zelfstandig wonen is (nog) niet haalbaar. WMO adviseur is in gesprek met de zorgaanbieder over de mogelijkheden.
Ouders hebben een oom bereid gevonden om meneer in huis te nemen.
Februari 2020:
Meneer vertrekt naar zijn oom in B.
Het vertrek wordt aan de Gemeente A doorgegeven.
Oom neemt met de gemeente A en de gemeente B contact op om een aanvraag te doen voor een passende woonvorm voor meneer in de regio B.
D heeft nog contact met de oom van meneer en geeft aan dat deze man positief betrokken is bij meneer en meneer inmiddels minder middelen gebruikt en steun ervaart aan zijn oom.
Er is onlangs een gesprek geweest met zijn bewindvoerder waarbij de oom meneer heeft ondersteund.
Advies van de commissie
Gemeente A kan niet van gemeente B eisen dat in het kader van landelijke toegankelijkheid, deze cliënt wordt toegelaten op de locatie in C.
Overwegingen van de commissie
De wens van gemeente A. om cliënt ver buiten de regio te plaatsen (buiten de randstad) is gerechtvaardigd gezien het negatieve sociale netwerk van cliënt in A. Het plaatsen van deze cliënt bij locatie L in C is echter niet goed onderbouwd.
Casus
Het betreft een man met een taakstraf die verblijft in MO A.. De cliënt. wil gezien zijn huidige verslavingsproblemen en negatieve netwerk (criminaliteit) in A, naar beschermd wonen buiten de regio. De zorgaanbieder denkt dat de locatie in C een goede plek is. Cliënt wil hier na kennismaking ook naar toe.
Verslag casusbespreking
Om de situatie te doorbreken (invloeden van anderen bij verblijf in nachtopvang, licht criminele verleden) heeft de zorgaanbieder met cliënt een verhuizing besproken. Cliënt was daar aanvankelijk ambivalent in, maar heeft uiteindelijk ook besloten dat het goed is om weg te gaan. Uiteindelijk wil hij wel weer terug, omdat zijn moeder nog in A woont. Er is wel binding met moeder, maar nu alleen telefonisch contact. Ais wel de omgeving waar hij het best gehecht is, maar de situatie waar hij zich nu in bevindt is niet ideaal.
Er is ook binnen de regio gezocht naar BW plek, maar er zijn lange wachtlijsten en cliënt komt dan nog steeds in contact met zijn negatieve netwerk. Aanbieder L kent hem al enige jaren, en denkt dat de voorziening in C een goede voorziening voor cliënt is. Gemeente A erkent dat cliënt niet de wens heeft om perse in C te komen wonen.
Standpunt gemeenten
Gemeente B erkent dat de omgeving waar de cliënt nu in zit niet wenselijk is. Maar niet dat cliënt perse naar C zou moeten.
In hoeverre vindt gemeente B het valide dat vanwege de continuïteit (wachtlijsten in de regio A) en de wens van de cliënt de aanmelding in C is gedaan? Gemeente B heeft voor zover bekend nog niet eerder iets vergelijkbaars gedaan. Afgezien van elders plaatsen, vindt B de locatie in het centrum van C niet geschikt vanwege het gedogen van gebruik wat allerlei problemen met zich meebrengt zoals dealen. Dhr. is verstandelijk beperkt, maar L schat dit niet als risico in om deze cliënt in de locatie in C te plaatsen.
Dat cliënt in C een aanvraag wil doen, is min of meer toeval. Dit had ook elders kunnen zijn.
Gemeente A zit vooral met het probleem, dat cliënt tijdelijk elders geplaatst moet worden .De volgende stap zou zijn geweest dat ze hiervoor subsidie zouden hebben verstrekt. A zit wel met het probleem dat van tevoren niet duidelijk is, hoe lang tijdelijk is, en op termijn zou cliënt toch kunnen willen blijven in C. Het is niet gekomen tot een overleg over de financiën. Beide gemeenten komen hier wellicht wel uit. De eerstvolgende stap voor Ais de intake op de locatie te laten doen, om te kijken of dit passend is voor deze mijnheer. In principe wil dhr. later weer terug naar A. Gemeente B is bereid om het gesprek aan te gaan met gemeente A.
A en B blijken een andere weg te kiezen waar het gaat om verblijf in een andere regio.
A betaalt de rekening maar geeft geen beschikking af. B geeft wel een beschikking af, en betaalt op die titel de kosten en houdt de verantwoordelijkheid. Over de uitstroom na dit traject maken ze afspraken met de betreffende centrumgemeente.
Overige opmerkingen
Gemeenten lijken weinig regie te hebben, omdat instellingen voorop lopen bij het zoeken naar een passende vervolgoplossing. Voordat L was gaan zoeken naar een vervolg, had deze aanbieder contact moeten opnemen met de gemeente hierover.
A en B hebben afgesproken dat A als eerste vervolgstap een intake laat doen op de locatie in C. Wanneer dit een passende locatie is, wordt overlegd over het financieren vanuit A.
Gemeente B had meer kunnen meedenken met gemeente A. Er heeft onvoldoende communicatie tussen de 2 gemeenten plaats gevonden.
Advies van de commissie
Naar de mening van de commissie ligt de regievraag bij de gemeente A en daarmee ook de financiering.
Motivering
Vanuit de cliënt bekeken is er het belang van continuïteit. De commissie denkt dat opname in B een passende oplossing is, echter gemeente A heeft niet overtuigend beargumenteerd dat dit de enige passende oplossing is. De voorziening is niet dusdanig specialistisch dat dit de enige passende oplossing is. De commissie denkt dat er in de regio A ook passende voorzieningen zijn. Het veiligheidsaspect is momenteel niet van doorslaggevende betekenis voor verblijf in B .
Wachtlijsten en instellingen waar geen contract mee is, vindt de commissie geen goed argument. Verder is er ook geen duidelijk ‘haakje’ in de regio C of een nadrukkelijke wens van de cliënt. Deze wil graag op de betreffende locatie wonen, maar niet persé in de regio C.
Wanneer A van mening blijft dat cliënt bij B de beste plek heeft, kan zij ofwel een plek inkopen bij B ofwel met C een rekening delen.
Casus
Betreft cliënt met stoornis in autismespectrum en Gilles de la tourette en agressief gedrag in het verleden. Dhr. verblijft momenteel in forensische kliniek in D. Vanuit de kliniek is B in regio C benaderd als een passende vervolgplek voor cliënt voor beschermd wonen. Deze voorziening ligt niet in de regio A, waar hij van oorsprong vandaan komt. In de regio A is volgens de gemeente geen passend aanbod en verblijf daar is op dit moment ook nog niet wenselijk gezien de gewenste afstand tot zijn sociale netwerk.
Verslag casusbespreking
A:
Een jaar geleden is al gekeken naar plaatsing in B. Client is geweest op deze locatie. Cliënt voelt zich daar prettig: wonen en werken op 1 locatie, niet in de stad. Psychiater heeft advies gegeven over de passende zorg. A ziet dit als enigszins specialistische zorg. De psychiater heeft een goede onderbouwing gegeven. De locatie is prikkelarm, met een dagbesteding die daar ter plekke aanwezig is, niet te dicht bij de familie vanwege het veiligheidsaspect. Dit aanbod is volgens A niet aanwezig in de regio. Advies van de psychiater is de cliënt te plaatsen op afstand van familie. Afspraken moeten gepland worden, ze moeten elkaar niet spontaan kunnen ontmoeten. Afspreken moet een bewuste keuze zijn. MEE heeft als onafhankelijke cliënt ondersteuner gekeken naar de instellingen die A heeft gecontracteerd voor beschermd wonen.
Er is in de regio A geen helpend netwerk, en dat is ook van belang bij de afweging.
De vraag wat cliënt wil, is erg relevant. De commissie merkt op dat het voor deze groep cliënten essentieel is dat er überhaupt continuïteit geboden wordt. Uitgaande van de zorgafhankelijkheid is elke plek die prachtig aansluit bij het vorige passend. Als je echter kijkt naar het type instelling, is B niet gespecialiseerd volgens wat in het kader van het objectieve verdeelmodel landelijk is gedefinieerd.
Het veiligheidsrisico is lastig te wegen: er is de afgelopen anderhalf jaar niets gebeurd, maar dat geeft geen garantie. Niet voor als hij teruggaat naar A, maar ook niet als hij in B woont.
C:
Elke regio zou aanbod moeten hebben dat nodig is. In de ogen van gemeente C is er voor deze cliënt vooral gekeken naar B, en is dit de wenslocatie geworden meer dan de wensgemeente. C vraagt zich af of B ook de voorkeur zou hebben gehad als er wel geschikt aanbod zou zijn geweest in de regio A. C mist ook in de volgtijdelijkheid inzet van A om te zoeken naar een geschikte plek. Het heeft te lang geduurd voordat aanvraag bij C is gedaan.
C ziet geen acuut veiligheidsprobleem, Bis geen landelijk specialistische instelling.
C vindt de wens van de cliënt ook heel belangrijk, maar denkt dat de keuze niet over de regio gaat. Voor wat betreft de kans op ‘positieve uitstroom’: er zijn ‘nog’ geen haakjes in de regio C, behalve misschien de dagbesteding die op B aanwezig is. Er is geen onveilig netwerk. Wanneer het gaat om duurzame uitstroom, is het wellicht juist een argument om cliënt weer in de regio A te plaatsen.
Vanuit de commissie wordt de vraag gesteld of gemeenten elkaar niet meer zouden moeten helpen bij dit soort casussen. Grotere kans op duurzame uitstroom is geen argument in deze casus. Gaat het om een materiele weging?
Voor A is het bespreekbaar om een tijd de kosten te financieren. C vindt dat het niet gaat om de kosten. Het is geen specialistische voorziening.
A is al een tijdje in gesprek met de B7 over dit soort voorzieningen, waarvan het lastig is om ze in elke regio te hebben.
Continuïteit van zorg is van groot belang. Als cliënt niet geplaatst kan worden in ’t Zicht, dan zal er een vergelijkbare discussie gaan plaatsvinden met een andere centrumgemeente.
Standpunt gemeenten
Gemeente A vindt de inhoudelijke analyse van een psychiater steekhoudend naast het feit dat er geen helpend netwerk is in regio A maar is het ermee eens dat ze verzuimd heeft om cliënt en aanbieder eerder in contact te brengen met de gemeente C.
Gemeente C vindt dat het niet gaat om een specialistische voorziening en dat er geen inhoudelijke argumenten zijn waarom cliënt beter op zijn plek zou zijn in regio C dan in regio A.
Overige opmerkingen
A had veel eerder contact moeten zoeken met C. C voelde zich gepasseerd in deze casus.
Als een aanbieder zelf gaat zoeken naar een vervolg oplossing, dient dit te gebeuren met door de gemeente gestelde randvoorwaarden.
Volgens A is er geen wachtlijst. In het overzicht van gecontracteerde aanbieders dat is opgesteld door A, ziet de commissie echter wel een wachtlijst.
Advies van de commissie
Gemeente A is verantwoordelijk.
Overwegingen van de commissie
Op basis van onderstaande factoren heeft de commissie geadviseerd dat A verantwoordelijk is:
- de wens van de cliënt;
- op de lange termijn heeft duurzaam herstel de beste kans in A, gezien het positieve sociale netwerk daar. Het sociale netwerk in B beoordeelt de commissie als negatief;
- er is sprake van een veiligheidsrisico voor moeder in B. Dit heeft vader nadrukkelijk aangegeven; en
- de in A wonende broer van de cliënt wordt verondersteld een stabiele rol te kunnen spelen voor moeder.
Uitstroommogelijkheden uit de maatschappelijke opvang vormen geen wegingsargument in het kader van landelijke toegankelijkheid.
De adviescommissie kan ook het argument van A niet meewegen dat de vader vanwege de afstand niet meer de gewenste rol kan spelen bij het opgroeien van het kind bij verhuizing van moeder en kind naar A. Dit is geen criterium in relatie tot landelijke toegankelijkheid.
Overige opmerkingen
De weging in deze casus is erg lastig. De commissie heeft een opdracht vanuit de Wmo terwijl hier ook Jeugdwet door heen speelt. Dit is in de instrumenten voor landelijke toegankelijkheid niet uitgewerkt.
Aangezien in beide gemeenten uitstroom uit de opvang naar huisvesting een probleem is, is het van belang om op basis van andere criteria te oordelen, wat voor deze mevrouw het beste is.
De vraag is of je op dit moment kunt bepalen waar een duurzame oplossing is, gezien het feit dat mevrouw nog moet inburgeren. Verder is doordat tijd is verstreken met overleg tussen de gemeenten de situatie van mevrouw en kind ook veranderd. In B is mevrouw inmiddels opgevangen, zij heeft inkomen gekregen en is gestart met taalles, het kind gaat naar school. Desondanks blijft mevrouw aangeven naar A te willen verhuizen. Ze is eenzaam en voelt zich alleen.
Verder is het een probleem, dat (ex-)echtgenoot wisselend is in wat hij aangeeft.
Commissie geeft de gemeente A mee, dat verhuizing vanuit B op een handig moment (b.v. wat betref onderwijs) wenselijk is. Mogelijke zou de broer kunnen verhuizen naar een grotere woning in A, zodat er wel ruimte is voor mevrouw (en kind), als zelfstandige woonruimte voor haar in eerste instantie niet beschikbaar is.
Verslag casusbespreking
Het betreft een mevrouw die in juli 2018 met kind (20-11-2014) uit Eritrea naar Nederland is gekomen in het kader van gezinshereniging. Op 21-09-2018 is zij bij partner in B gaan wonen. Partner is ook afkomstig uit Eritrea.
Mevrouw is na enkele weken vertrokken omdat het wonen bij de partner niet beviel: mevrouw voelde zich niet veilig.
Ze is met kind is uitgeweken naar haar broer in A. Deze broer wordt zelf ook nog door vluchtelingenwerk ondersteund. De reden dat ze bij hem weg moest (na een aantal maanden zonder inschrijving in A) is dat haar broer haar niet kon ondersteunen in zijn eigen -te kleine- woning en op zijn kosten. De situatie bij broer was niet houdbaar.
Mevrouw is na vertrek uit de woning van haar broer niet in A geweest om zich te melden bij de opvang. Vluchtelingenwerk A was betrokken en kreeg overal te horen dat mevrouw in B moest zijn wegens haar inschrijving aldaar. Vluchtelingenwerk heeft haar met kind naar de toegang in B gebracht en overgedragen aan vluchtelingenwerk B.
Mevrouw heeft zich op 11-04-2019 bij de toegang in B gemeld. Mevrouw verblijft rechtmatig in Nederland. Ze heeft inmiddels een zelfstandige aanvraag voor een verblijfsvergunning lopen. Het COA bemiddelt om die reden niet meer in opvang of huisvesting. B beschouwt deze casus daarom als reguliere aanvraag in het sociaal domein.
Huidige situatie
Mevrouw verblijft in gezinsopvang met begeleiding. Mevrouw is gestart met een taaltraject en heeft inkomen. Het kind gaat naar school. Maar een sociaal netwerk is erg essentieel voor het welzijn van mevrouw.
Ze blijft zich eenzaam en alleen voelen. Ze heeft bij het maken van contact last van een taal- en cultuurbarrière. Ze wil het liefste bij haar broer in de buurt zijn.
Echtgenoot
In juni 2019 geeft haar echtgenoot aan de toegang in B aan dat hij ook wil dat mevrouw zo ver mogelijk uit de buurt blijft. Hij wil zijn kind niet meer zien. Tegelijkertijd zegt hij in juni tegen Toegang A dat hij een goede bezoekregeling wil, eenmaal per week is onvoldoende. Pas onlangs is er een omgangsregeling vastgesteld (met akkoord van vader dat mevrouw en zoon in A gaan wonen) door de advocaten van beide ouders, waardoor B ervan uitging dat mevrouw nu naar opvang in A zou kunnen. De echtscheiding is in gang gezet.
Huisvesting
Zowel in B als in A is een probleem met huisvesting. De uitstroom is voor A het belangrijkste probleem. Volgens de regels komt mevrouw in A pas na 2 jaar in aanmerking voor een woning. In B komt ze echter ook niet snel in aanmerking voor een woning.
B neemt uitstroom niet mee in de weging van toegang, of iemand recht heeft op maatschappelijke opvang. Andere gemeenten doen dat wel. In deze casus is het extra ingewikkeld omdat de vader zo laat toestemming gaf dat mevrouw naar A mocht verhuizen.
A oppert dat de broer eventueel ook kan verhuizen naar B. B vindt dit de omgekeerde wereld. A zegt dat wat ze nodig heeft, een woning is. Ze heeft weinig controle over haar zoon. De medewerker van de Toegang B heeft ook het idee dat ze getraumatiseerd is.
De vraag is of het probleem is opgelost wanneer de broer een groter huis zou hebben, waar mevrouw (met zoon) tijdelijk in zou kunnen trekken. Als mevrouw in de woning van echtgenoot was gebleven tijdens de scheiding en van daaruit een huis had gezocht, was er geen vraag voor maatschappelijke opvang geweest.
Onafhankelijke cliëntondersteuning
Mevrouw is ondersteund door Vluchtelingenwerk, zowel in A als in B. Toegang B heeft veel contact met vluchtelingenwerk B, en heeft het idee dat mevrouw zich daardoor goed gesteund heeft gevoeld. Er is een warme overdracht geweest vanuit Vluchtelingenwerk A naar B.
Kinderen in de opvang
In het convenant landelijke toegankelijkheid maatschappelijke opvang staat niets over kinderen in de opvang. Dus hoe weeg je dat dan af?
Moeder kan wel vinden dat vader niet nodig is maar vanuit de Raad voor de Kinderbescherming (A) wordt daar anders naar gekeken.
Advies van de commissie
Gemeente C is verantwoordelijk.
Overwegingen van de commissie
De wensen en behoeften van cliënt zijn het uitgangspunt bij het bepalen, wie verantwoordelijk is.
Terugkeer naar de oorspronkelijke woonplaats D is op dit moment onwenselijk gezien het negatieve netwerk dat daar aanwezig is. Cliënt is het hiermee eens. Er is uit het gesprek niet gebleken dat ingeschat kan worden hoe lang het zal duren voordat cliënt terug kan verhuizen. Het lijkt in het belang van de cliënt dat ze een geruime periode in A. verblijft. Daarom is het advies van de commissie geschillen dat C. verantwoordelijk is.
Overige opmerkingen
De commissie doet een uitspraak over waar iemand op grond van landelijke toegankelijkheid thuis hoort -waar is de beste kans op duurzaam herstel- en niet welke gemeente moet betalen en hoe lang. De commissie ziet en ervaart de worsteling van gemeenten waar het gaat om budgetten, en vindt het zorgwekkend dat de discussie steeds meer over financiën gaat, maar uitspraken hierover gaan buiten de opdracht van de commissie.
In deze casus lijkt een onzorgvuldige procedure te zijn gevolgd: jeugdbescherming regio B heeft zowel C als B voor een redelijk voldongen feit gesteld, door voor te sorteren op de locatie van RIWIS in A. Daarnaast had D ook betrokken moeten worden bij deze casus, gezien de voorgeschiedenis/inzet van hulp op grond van de jeugdwet.
Casus
Het gaat om mevrouw B. Zij heeft 9 maanden verbleven in de jeugdinstelling H (Achterhoek). Er is kort sprake geweest van een verlengde jeugdwettraject om naar een goede plek te kunnen zoeken voor een vervolg op verblijf in H. Cliënt is een week voor haar 18e verjaardag wegens slecht gedrag ontslagen uit H. Zij is vervolgens geplaatst in beschermd wonen in een locatie van RIWIS in de gemeente A. Aangezien cliënt ondertussen 18 jaar werd, is zij conform de wet ingeschreven in het BRP in A.
Haar wens is om op termijn terug te keren naar regio B (gemeente D), waar zij familie heeft en altijd heeft gewoond. Vanwege haar huidige situatie (kwetsbaarheid) en het negatieve netwerk (waaronder risico’s vanwege loverboy problematiek) is het onwenselijk dat zij nu terugkeert naar D. om daar beschermd te gaan wonen.
Gemeenten zijn het niet met elkaar eens over wie verantwoordelijk maar hebben een voorlopige afspraak gemaakt om de cliënt niet de dupe te laten worden: gemeente B financiert het beschermd wonen in A voor een jaar.
Standpunt gemeenten
Gemeente C
Op grond van de jeugdwet was D verantwoordelijk. Op moment dat cliënt 18 wordt, kan cliënt nog wel op grond van verlengde jeugdwet door, maar op dat moment vervalt dan het woonplaatsbeginsel dus dan wordt regio waar iemand verblijft verantwoordelijk.
Cliënt was ook aangemeld bij twee andere regio’s maar die hebben het verzoek afgewezen op grond van gebrek aan regiobinding.
Cliënt is verslavingsgevoelig en heeft problemen met impulsbeheersing. Soms gaat het heel goed, soms heel slecht (stelen van de baas). RIWIS heeft geen specialistisch aanbod maar wel veel ervaring met deze doelgroep. In de regio B is er sprake van zowel positieve als negatieve binding. Er is gebroken met het negatieve circuit en cliënt wil ook graag terug naar D, maar op termijn, nu is dat nog niet goed voor haar.
Via jeugdbescherming is regio B wel betrokken geweest. Die betrokkenheid is ook nodig omdat cliënt op termijn weer terug wil naar D.
Wij willen cliënt de mogelijkheid bieden om in de Achterhoek, met een plek binnen Beschermd Wonen bij zorgaanbieder RIWIS, zich verder te ontwikkelen. Dit ondanks dat er buiten een tijdelijk verblijf binnen een jeugdinstelling geen binding is met onze regio.
Normaliter gaan wij hier met de omliggende regio’s op onderstaande wijze mee om:
Vanuit de verantwoordelijk ten aanzien van de burger blijft bij een bovenregionale plaatsing, de oorspronkelijke woonregio/ centrumgemeente, betrokken. Dit uit zich met betrokkenheid in financiering, maar ook in de rol als regievoerder, wanneer het traject binnen BW, misloopt. Concreet:
- Wij willen de cliënt een kans geven hier, wanneer de regio van herkomst (in dit geval Haaglanden), het eerste jaar budgetverantwoordelijke is. Bij een traject dat constructief verloopt, nemen wij dan de indicatie over na een jaar. Na een jaar ga je iemand ook steeds meer als inwoner beschouwen.
- Wanneer het traject bij de zorgaanbieder misloopt en de cliënt daar niet meer kan verblijven, de oorspronkelijke centrumgemeente de regiefunctie heeft om te komen tot een vervolg oplossing (MO vs. BW). Normaal verwijzen wij de cliënt dan naar de Maatschappelijke Opvang van de regio van herkomst. Dit is in deze casus onwenselijk vanwege de ingeschatte aanwezige risico’s. Hierin zal het wenselijk zijn dat er vanuit B een actieve rol is bij het vinden van een passende vervolgplek elders binnen centrumgemeente B(of bovenregionaal).
B
Vanuit de gemeente B kijken wij hier anders naar. In de (regio)gemeente B hebben wij meerdere jeugdinstellingen waar jongeren uit het hele land instromen. Op het moment dat deze cliënten een aanvraag doen voor de Wmo Beschermd Wonen op het moment dat zij 18 jaar zijn of ouder, wordt er niet gekeken naar de gemeente van herkomst. Immers staat cliënt op dat moment ingeschreven in B en heeft dan recht op ondersteuning vanuit de Wmo.
Cliënt kwam pas in beeld toen traject al uitgestippeld was en eigenlijk al was bepaald dat cliënt in RIWIS geplaatst zou worden. Wat als het niet goed gaat met de cliënt? Waar zit de regie in een casus als deze? Hoe ziet de commissie de verantwoordelijkheid voor mensen die zijn ingeschreven via jeugd
Wat is de tijdelijkheid? De terugkeerwens kan ook veranderen.
Met betrekking tot de financiering houden wij aan dat er alleen bij een tijdelijk verblijf (korter dan een jaar) gefinancierd wordt. Bijvoorbeeld als een cliënt ter overbrugging tot aan plaatsing binnen BW in een instelling buiten de regio van B verblijft. In bovenstaande casus gaat het om een cliënt die ingeschreven staat in de betreffende regio en vanwege veiligheid voor een periode langer dan een jaar gaat wonen binnen een BW instelling en mogelijk uiteindelijk weer terug zal keren naar regio D.
M.b.t. de regievraag, ook hier gaan wij in de gemeente B anders mee om. Als cliënten uitvallen uit een (BW) instelling in onze regio en dakloos raken dan wordt dit opgepakt door het daklozenloket. Ook dan wordt er niet gekeken of cliënt oorspronkelijk uit een andere gemeente afkomstig is omdat cliënt als laatste adres in onze regio woonachtig was. Bovendien is het lastig om de regie te voeren als een cliënt, zoals in bovenstaande casus, niet woonachtig is in onze regio en wij ook geen informatie/dossier over cliënt hebben. Cliënt is nog nooit gesproken of gezien door de gemeente en heeft hier ook niet eerder een Wmo indicatie gehad.
Vanuit de gemeente B hebben wij in bovenstaande casus toegezegd de financiering over te nemen voor 1 jaar. Dit hebben wij besloten om er in ieder geval voor te zorgen dat cliënt een passende plek krijgt en om verdere discussie te voorkomen.
Wij hebben de handreiking Landelijke Toegankelijkheid, opgesteld door de VNG, helemaal doorgenomen en zijn niet van mening dat de gemeente B verantwoordelijk is voor de financiering voor een jaar.
De gemeente B wil deze casus graag voorleggen aan de geschillencommissie om meer duidelijkheid te krijgen in dit soort casuïstiek.
Er worden steeds vaker verzoeken gedaan om een verblijf buiten de regio voor een jaar te financieren. Vanuit B vragen wij dit eigenlijk nooit als wij cliënten uit andere regio’s hier plaatsen. Mocht de geschillencommissie hier een uitspraak doen dan kunnen wij overwegen om hier in het vervolg anders mee om te gaan.
Geschil A-B
Advies van de commissie
Gemeente A is verantwoordelijk.
Overwegingen van de commissie
Op basis van onderstaande factoren heeft de commissie geadviseerd dat A verantwoordelijk is:
- Wens van mevrouw: ze wil heel graag naar B om daar een nieuwe start maken.
- Sociaal netwerk: in A zit een negatief netwerk namelijk mensen die mevrouw niet motiveren om de opleiding af te maken, en ze heeft daar twee negatieve seksuele ervaringen gehad. Mevrouw ervaart wonen in A om die reden als negatief. Voor sociale ondersteuning van familie maakt niet uit of mevrouw in A of B woont.
- Kans op herstel: vanuit dit perspectief is het niet handig dat mevrouw nu gaat verhuizen naar B.
De wens van de cliënt is belangrijk maar de continuïteit van de ondersteuning ook. Advies is daarom dat mevrouw het traject nu in A voortzet en per juli 2020 (na afronden schooljaar) verhuist naar B. In voorjaar 2020 kunnen A en B samen opnieuw de situatie bekijken.
Door mevrouw dit perspectief te bieden, is zij ook gemotiveerd om dit vol te houden.
Mevrouw heeft progressie gemaakt, dit herstel is door beide gemeenten gezien. A vindt dat mevrouw nu nog niet zelfstandig kan wonen. Als zij een half jaar extra heeft kan dat misschien wel. Beide gemeenten hebben hun eigen wijze van zorginkoop, dit sluit niet naadloos op elkaar aan. Dat maakt het gesprek tussen beide gemeenten ook lastiger.
Overige opmerkingen
Tijdens het gesprek met de commissie bleek dat beide gemeenten een ander beeld schetsten van de cliënt. De commissie adviseert om A en B in een volgende casus meer te overleggen dan nu in deze casus is gebeurd.
Verslag casusbespreking
Gemeente A heeft gemeente B gevraagd om mevrouw te laten overplaatsen van Z in Anaar Z in B. Op basis van resultatenplan A zag B wel indicatie voor beschermd wonen maar te weinig regiobinding. Vervolgens heeft A B gevraagd om verder onderzoek te doen. Bij gesprek met mevrouw zag B geen indicatie voor beschermd wonen.
Het aantal begeleidingsmomenten dat mevrouw krijgt is zeer beperkt. De behoefte aan beschermd wonen lijkt vooral gebaseerd op het onzekere gevoel van mevrouw. Mevrouw maakt geen gebruik van 24 uur’s hulp op afroep. Haar hulpvragen zijn uitstelbaar en leveren geen medisch risico op als ze worden uitgesteld. Wat ook naar voren kwam is dat mevrouw niet de financiële middelen heeft om zelfstandig te gaan wonen.
Mevrouw woont nog steeds bij Z in A. De stap van beschermd wonen naar ambulant wonen is volgens Z te groot. Ze is snel angstig en kan dan agressief uit de hoek komen. Ze heeft jeugdtrauma’s en is in A seksueel misbruikt. Mevrouw voelt zich in A niet veilig genoeg. Is gediagnostiseerd met PTSS. Zij heeft EMDR gehad. Er is sprake van een hechtingsprobleem en overzichtsproblemen. Het is een kwetsbare jonge vrouw.
Mevrouw heeft vriendinnen en vrienden in B van de opleiding die zij nu volgt. Mevrouw had aanvankelijk een beschermd wonen C pakket (24 uurs zorg in de nabijheid). Nu heeft zij een B pakket (24 uurs zorg op afroep (binnen half uur aanwezig)). Mevrouw is snel over haar toeren, het geeft haar een veilig gevoel dat ze altijd iemand kan bellen. Z wil de zorg in kleine stappen afbouwen. Stap naar ambulante hulp is te groot, mevrouw is hiervoor nog te instabiel.
Wisselende relatie met zussen in A, is niet steunend.
Reistijd naar opleiding (1,5 uur) speelt een rol bij de wens van mevrouw om te verhuizen naar B.. Mevrouw kan moeilijk opstaan, en dichterbij wonen maakt de drempel voor haar lager omdat ze dan met eigen vervoer alsnog naar school kan als ze zich verslapen heeft.
Mevrouw heeft als 16 jarige in een pleeggezin gewoond, omdat relatie met moeder niet goed was. Vervolgens weer terug naar moeder, maar dat ging opnieuw niet goed.
Vader heeft geen voogdij.
Z in A biedt geen lichtere vorm van beschermd wonen. Z in B biedt wel deze vorm. Volgens Z is er in A ook geen andere aanbieder die deze pakketten aanbiedt. Dit heeft er ook mee te maken dat deze pakketten er volgend jaar uit gaan in de inkoop; wordt anders ingericht (thuiszorg plus). Pakketten B en C is specifiek inkoopbeleid van gemeente A
B:
Er is eenmaal per week een vast contactmoment en eenmaal per 2 weken een ongepland contactmoment met mevrouw.
Dit sluit niet aan bij het beeld dat A neerzet van mevrouw.
A:
De vanzelfsprekendheid van de 24 uurs zorg in de nabijheid maakt dat er verder niet veel ingeplande ondersteuning nodig is. De begeleiding vindt haar nog instabiel. Mevrouw is snel gespannen en kan dan explosief en agressief reageren.
B:
Dit is in het onderzoek niet bevestigd. Verder is op de setting waar mevrouw heen zou willen verhuizen geen 24 uurs zorg in de nabijheid aanwezig.
A:
Er is geen slaapwacht meer nodig, maar wel ’s ochtends een contactmoment, en eind van de middag. Omdat mevrouw meedraait in de groep is de vraag of er een totaal beeld is van wat mevrouw aan ondersteuningsmomenten krijgt. Instabiele familie. Ook in B. Maar in B ze wel een clubje mensen om zich heen die haar de goede kant op helpen. Ook nu heeft ze daar al contact mee. Dit zijn geen mensen die allemaal in B wonen. Ze wonen ook in buitengebieden. Niet duidelijk is of dit mensen zijn van de vorige of de huidige opleiding.
Mevrouw heeft een traumatische ervaring in A. Zij Is emotioneel beschadigd. Ze heeft 2 negatieve seksuele ervaringen in A gehad. Ze is bang om deze mensen tegen te komen maar het is niet duidelijk of dat echt veiligheidsproblemen met zich mee brengt.
B:
Mevrouw heeft gezegd dat de EMDR is afgerond en dat ze op dit moment niet nodig acht om opnieuw in therapie te gaan.
A:
De zorg wordt gecontinueerd de zorg zolang er geen alternatief is. Overplaatsen van mevrouw naar Z in B geeft mevrouw vertrouwen omdat ze daar bekend is. Z biedt ook ambulante zorg in B. A vindt de stap te groot naar ambulant. De vraag is of mevrouw dan wel hulp gaat vragen als het niet goed gaat.
B:
Heel praktisch: als mevrouw nu nog moet verhuizen naar beschermd wonen thuis B, en er is vanaf afgelopen juli nog een jaar beschermd wonen thuis nodig, zal ze binnen een jaar 2 keer moeten verhuizen.
Aan de rapportage ontbreekt een pagina van het verslag van Groningen. Dit is tijdens het gesprek aan de commissie overhandigd.
Geschil tussen gemeente X en gemeente Y
Advies:
De commissie is van mening dat de gemeente Y de verantwoordelijkheid heeft voor beschermd wonen voor dhr. R. De overwegingen hierbij zijn:
- De wens van de cliënt is te wonen bij aanbieder Z in centrumgemeenteregio Y.
- Verder staat voorop dat het van belang is dat R. naar de huidige dagbesteding kan blijven gaan. Het sociale netwerk van R. bestaat uit zijn ouders en de dagbesteding waar hij al 4 jaar komt. Het wordt lastig voor hem om naar de dagbesteding te blijven gaan als hij in W zou gaan wonen, de aanbieder in de regio X met passend aanbod. Dan verdubbelt de afstand naar de dagbesteding en kan hij hier niet meer met de fiets naar toe.
- Z heeft passend aanbod. De aanbieder is weliswaar gericht op beschermd wonen voor mensen met een licht verstandelijke beperking (hierna: lvb), maar zorgopleidingen zijn algemeen. Bij mensen met lvb die beschermd wonen nodig hebben spelen vrijwel altijd ook andere/psychiatrische problemen. Deze aanbieder biedt ook Wlz tot de hoogste ZZP’s. Door dit alles veronderstelt de commissie voldoende deskundigheid om R. beschermd wonen te bieden.
Daarnaast kan de kwaliteit worden gewaarborgd door goede afspraken te maken met de aanbieder.
- Het is mogelijk om het beschermd wonen via een pgb te financieren, als Y geen contract wil afsluiten met deze aanbieder. De commissie is niet overtuigd dat ouders niet in staat zijn tot het beheren van een pgb. Als Y bij de mening blijft dat het de ouders niet in staat acht om het pgb te beheren, zou een derde hierbij betrokken kunnen worden.
- Uitstroom uit de beschermd wonen situatie naar een meer zelfstandige woonsituatie is niet ter sprake gekomen, maar er is geen contra-indicatie naar voren gekomen.
Daarnaast heeft de commissie wel de volgende opmerkingen:
- Gemeente X heeft deze casus onnodig gecompliceerd gemaakt, door de cliënt al te plaatsen.
Dit stelt gemeente Y voor een voldongen feit, terwijl gemeente Y niet overtuigd is van de kwaliteit van deze aanbieder en geen pgb wil verstrekken. Een eventuele verhuizing is een belasting voor R. en dit moet voorop staan bij een dergelijke beslissing.
Verslag zitting
Beide gemeenten hebben contact gehad met R. en ouders.
Gemeente X betaalt de rekening voor het beschermd wonen in Z, voor 3 maanden vanaf datum.
Gemeente Y heeft de afhandeling van het bezwaar tijdelijk stilgezet, in afwachting van het advies van de commissie.
Er is een sociaal netwerk in de oorspronkelijke woonplaats waar de ouders nog wonen. Dit is een positief steunend netwerk. Ouders zijn erg betrokken (soms misschien teveel).
Vanuit de afdeling inkoop gemeente X is contact gelegd met de voorziening Z om de aanbieder te toetsen aan de kwaliteitseisen die de gemeente hanteert voor bw. Op basis daarvan zag gemeente X geen reden om te twijfelen aan de kwaliteit van Z en hun aanbod leek passend voor R.
Volgens gemeente Y bouwt Z een nieuwe locatie, waar R. graag voor in aanmerking zou komen vanwege de faciliteiten van deze appartementen.
Volgens gemeente X is de verhuizing naar de nieuwe locatie is onzeker, en moeder heeft aangegeven dat het ook prima is als R. op de oude locatie blijft wonen.
Gemeente X heeft onderzocht met de oorspronkelijke woongemeente of het mogelijk was om ambulant op te schalen in verband met escaleren van de situatie (voorkomen van crisis). Dit bleek niet zo te zijn.
Gemeente Y had graag gezien dat een nieuwe diagnose was gesteld. De indicatie voor de Wlz is afgewezen, op basis van het feit dat psychiatrie op de voorgrond staat. R. heeft op 12 jarige leeftijd de diagnose lvb met een IQ van 80 gekregen. Een nieuwe diagnose wilden ouders niet omdat dat volgens hen veel kosten met zich meebrengt en het de vraag is of het een ander resultaat oplevert voor de indicatiestelling Wlz. Volgens de GGD van gemeente Y brengt het geen kosten met zich mee wanneer je een dergelijke diagnose via de huisarts aanvraagt.
Individuele begeleiding en logeeropvang (Wmo, oorspronkelijke woonplaats) is beëindigd vanwege de verhuizing naar beschermd wonen. Er is geen actieve behandelrelatie, R. gebruikt wel medicijnen.
GGD gemeente Y heeft dhr. op locatie GGD gezien, samen met ouders.
Dagbesteding is al 4 jaar geleden ingezet door oorspronkelijke woongemeente (Wmo gefinancierd).
Gemeente X heeft passende voorzieningen maar vindt het gezien de problematiek van R. ongewenst om hem uit zijn context te halen (regio gemeente Y). Beide gemeenten erkennen dat het belangrijk is dat R. naar de dagbesteding in A. blijft gaan. Gemeente X benoemt dat het voor R. bekend voelt, omdat hij in gemeente Y op school heeft gezeten, waardoor het veiliger voor hem voelt dat hij daar ook gaat wonen.
Volgens gemeente Y is er geen sociaal netwerk overgebleven na school. Het reizen vanuit de oude woonplaats naar gemeente Y, is nu ook anders, omdat hij nu naar regiogemeente A. moet reizen. Hij is nu ook geplaatst in een nieuwe omgeving. Hij heeft zich daarop voorbereid met gesprekken en proefwonen bij Z.
De vraag is wat een grote en wat een kleine verandering is voor mensen met dezelfde problemen als R.
Beide gemeenten nemen als uitgangspunt wat het beste is voor R.
Voor ouders is locatie Z het dichtstbijzijnde geschikte aanbod. Hij heeft nog een jongere broer, wel goed contact maar in de thuissituatie veel ruzie waarschijnlijk door leeftijd en escalatie.
Gemeente Y heeft veel moeite met het gelopen proces. Volgens gemeente Y heeft de aanbieder R. binnen gehengeld met nieuwbouwbelofte en proef wonen. Aanbieder heeft aanbod voor Lvb, Gemeente Y vindt dit geen goed aanbod voor R. Bovendien hebben ze andere/beter geschikte aanbieder voor deze doelgroep.
De aanvraag is door gemeente Y afgewezen op kansrijkheid traject en regiobinding (niet zo met naam genoemd).
Er is contact geweest tussen gemeente Y en het sociaal wijkteam in de oorspronkelijke woonplaats, om ze te informeren over de afwijzing en ze te vragen contact op te nemen met ouders en R.
Volgens gemeente X kwam het erop neer dat afwijzing is gedaan op grond van regiobinding.
De voorzitter vraagt zich af of dit houdt in bezwaar en beroep.
Gemeente X denkt dat ze het inhoudelijk eens zijn met gemeente Y, er is een indicatie voor beschermd wonen maar de vraag is wie dit moet financieren. Door de actie van de ouders (ze stonden erop een beschikking te krijgen) is gemeente Y voor een voldongen feit gesteld.
De vraag is waar het in de communicatie mis is gegaan. Volgens gemeente X kan het ongelukkige verloop veroorzaakt zijn doordat er zijn heel veel mensen bij betrokken geweest. En wat ook een communicatiestoornis was, is dat moeder dacht dat er een afwijzing lag, maar dit was het onderzoeksverslag. De ervaring van gemeente X is wel dat het initiatief steeds vanuit X moest worden genomen.
Voor beide gemeenten is duidelijk dat R. zelf geen pgb kan beheren.
Volgens gemeente Y kan vader het sowieso niet, vooral vanwege het zorginhoudelijke. Vader heeft tijdens het gesprek met de GGD van Y geen woord gezegd, en toen moeder huilend de kamer uitliep, zei hij dat hij het allemaal niet aan kon. Gemeente Y vond ook moeder overbelast. Ze kan geen onderscheid maken tussen verslag en beschikking. Misschien is het beter dat mevrouw afstand neemt, dan dat ze een pgb gaat beheren. De GGD van Y heeft ook aangeraden dat ouders in bezwaar gaan tegen de afwijzing Wlz, maar ouders hebben dit niet gedaan. Volgens gemeente Y allemaal kleine aanwijzingen dat het regelvermogen van de ouders tekort schiet voor het beheren van een pgb.
Gemeente X ziet dit anders. De ouders zijn ook bewindvoerders van R
X ziet geen enkele reden waarom ouders/moeder de zorg inhoudelijk niet goed zouden kunnen beoordelen en sturen. Er is in het verleden al eerder een pgb geweest (ook voor broertje) en dat ging goed.
Vanuit gemeente X bekeken is een aanbieder in W. geschikt aanbod. Dit ligt op 6,4 km afstand vanuit de oorspronkelijke woonplaats. Het beschermd wonen Is dan niet meer op fietsafstand van de dagbesteding.
Deze locatie ligt op fietsafstand van ouders én dagbesteding; tussen ouders en dagbesteding in.
Vanuit X leek Z een prima snelle tijdelijke oplossing, om escalatie en veiligheidsproblemen te voorkomen. Er was geen snelle oplossing mogelijk via logeeropvang, dat zal vol.
Het geschil tussen beide gemeenten richt zich op
- Inhoudelijk: de aanbieder. Y is ervan overtuigd dat R. beter op zijn plek is bij een andere gecontracteerde aanbieder.
- De wijze van financiering; er is passend aanbod in A, in de regio X. Aanvankelijk was Z ook nieuw, dus waarom zou R. niet kunnen wennen bij een andere aanbieder in de regio X (aldus Y).
Daarnaast vindt Y ouders niet capabel voor pgb.
Y heeft er veel moeite mee dat R. al bij de huidige locatie is geplaatst, ondanks waarschuwingen aan de ouders dat er gezien de twijfels bij de huidige aanbieder, en de regiobinding, het geen gelopen race was. Nu hij er al zit, is het moeilijk om dit terug te draaien (al is dit wel op termijn het plan van Y/GGD, omdat ze dit geen geschikte aanbieder vinden voor R. en geen contract met ze hebben en niet van plan zijn dit alsnog af te sluiten omdat er een andere gecontracteerde aanbieder is die passend aanbod heeft) en ze ouders niet geschikt vinden voor pgb.
Beide gemeenten erkennen dat het nodig is om nader in gesprek te gaan met elkaar over de samenwerking.
Advies:
Mevrouw had een plek dienen te krijgen in de maatschappelijke opvang van de gemeente A, gezien haar verleden en haar sociale netwerk.
Algemene overwegingen over deze casus:
- B heeft de verantwoordelijkheid genomen voor de eerste opvang; B wilde mevrouw ook opvang bieden tot aan de intake bij de kliniek, maar toen dit werd uitgesteld naar onbepaalde datum, vond B het voor de hand liggen in overleg met mevrouw dat zij naar A zou gaan. Hiervoor waren in de ogen van de leden van de commissie redelijke argumenten zoals het woonverleden en het sociale netwerk (ouders).
- De communicatie van B met de ontvangende gemeente (A) is in gebreke gebleven; beelden van de casus bleven verschillend en onvolledig en daardoor bleef ook de juiste oplossing –opvang in A- uit. Dit tekort schieten van de communicatie is beide partijen aan te rekenen en ook door beide partijen erkend bij het overleg op 9 mei. Wat zijn de mogelijkheden om de cliënt te helpen, wat zijn de kansen? Door dat goed te onderzoeken en goed te luisteren naar elkaar, had er geen geschil hoeven te ontstaan.
- Er is –in tegenstelling tot de afspraken in het Convenant landelijke toegankelijkheid- niet opgeschaald naar de contactpersoon landelijke toegankelijkheid van B.
- Er is discussie over de inschrijving in Z (regio B) in het BRP; er is discussie tussen beide gemeenten over de aard van de inschrijving; A zegt dat het een woonadres betreft, B dat het hier om een postadres gaat.
- Het proces is onduidelijk/twijfelachtig; wat is bijvoorbeeld de rol van de reclasseringsmedewerker geweest? Waarom is het feit dat mevrouw uiteindelijk in A een nacht in de opvang heeft gezeten, niet gepaard gegaan met een overdracht vanuit B: omdat er geen overeenstemming was tussen de gemeenten?
- De praktijk van de voorzieningen verschilt in beide gemeenten, dit maakt overdracht niet makkelijk.
- Bij de stukken is geen schriftelijke, weergave van de uitgesproken en onderzochte wens van betrokken mevrouw in kwestie, Dit had ‘licht’ kunnen werpen op een beste opvanglocatie. Het kan een overweging zijn om dit toe te voegen bij de (vereiste) stukken voor de adviescommissie.
Verslag zitting
Centrale vragen:
- Welke gemeente heeft op grond van de regelgeving juist gehandeld?
- Wat is een warme overdracht?
A licht het verschil tussen nachtopvang (alleen ’s nachts), crisisopvang (aantal dagen voor dag- en nacht met eigen kamer), en een 24-uur’s traject (max 9 maanden, eigen kamer met begeleiding) toe.
Commissie vraagt wat mevrouw zelf wil. Antwoord A: zelf geen goed beeld, ongrijpbaar. Geen specifieke wens. Mevrouw vond het gezellig in de maatschappelijke opvang in B, maar ze had zelf ook wel door dat het geen goede omgeving voor haar was. Ze was in B omdat ze daar gebracht was, en vond het zelf logisch om naar A te gaan.
Hoe is mevrouw overgedragen van B naar A (laatste keer)? Reclasseringsmedewerker heeft gebeld naar A met de opvangmedewerker van Humanitas, antwoord was dat er geen opvang mogelijk was, toen heeft gemeente B contact gehad met gemeente A.
Normaal gesproken doet de medewerker van de maatschappelijke opvang in B de warme overdracht: b.v. wanneer kan iemand komen en hoe laat. Omdat dat niet goed liep, heeft B contact gezocht. Commissie stelt de vraag waarom niet de contactpersonen voor de landelijke toegang van de centrumgemeenten zijn benaderd, en of deze bekend zijn. Bij gemeente B is T contactpersoon, hij is niet benaderd. Van de gemeente A is C contactpersoon.
Gemeente A zegt dat zij op moment van contact met de reclasseringsambtenaar niet duidelijk hadden dat mevrouw de intake gemist had, en wat de wens van mevrouw was. A heeft contact gehad met de gemeente T om te onderzoeken of ze daar bekend was, maar mevrouw was niet bekend, had geen voorzieningen vanuit de gemeente, er was geen dossier.
Volgens de BRP staat mevrouw ingeschreven in Z op een gewoon adres (A), 16 november 2017. Volgens B staat mevrouw op een briefadres. Mevrouw logeert soms ook bij haar ex-vriend in Duitsland. De reclasseringsmedewerker heeft het nu opgepakt. Laatste bericht was dat mevrouw bij haar vriendin logeerde.
Als mevrouw uit de kliniek zou komen, zou ze in principe overal zich kunnen aanmelden om zich te vestigen en dan gelden de regels van de landelijke toegankelijkheid. Nu heeft gemeente A geacteerd op basis van de veronderstelling dat mevrouw tijdelijk opgevangen moest worden in aanloop naar de opname in zorgaanbieder W.
Argument van B voor bed-bad-brood in A: bekendheid in T, haar ouders op 10 minuten afstand in plaats van 50 minuten.
A vindt dat dit van weinig betekenis is in aanloop naar een opname in de W.
B warme overdracht: mevrouw aankondigen
A: warme overdracht: ook de informatie overdragen, dus wie is deze mevrouw, haar situatie, al dan niet positief netwerk, de informatie over de kliniek. Gemeenten lijken niet hetzelfde te verstaan onder warme overdracht.
Gemeente A heeft mevrouw geweigerd omdat het alleen om overbrugging bbb ging, zonder dat er een vestigingsvraag aan vast zat. A vangt heel vaak mensen op vanuit andere regio. A heeft bijna niemand in de nachtopvang, omdat dat alleen voor hele korte duur is (alleen bbb). Als iemand in de nachtopvang zit en een langer traject nodig heeft, gaat hij naar de crisisopvang voor dag- en nacht. A heeft geen wachtlijsten.
In B kan iemand wel langer in de nachtopvang zitten, ook met een traject/begeleiding. Heeft ook te maken met het feit dat de dag- en nachtopvang/24-uur’s opvang verstopt zit.
Gemeente A en gemeente B hebben niet opgeschaald naar de contactpersoon van beide gemeenten voor de landelijke toegankelijkheid.
Algemene lessen:
- De warme overdracht volgt nadat je overeenstemming hebt als centrumgemeenten, en is niet om elkaar te overtuigen
- Is voldoende duidelijk wat een warme overdracht is?
- Wie is er verantwoordelijk voor de warme overdracht? Zijn dit de contactpersonen landelijke toegankelijkheid, en zouden alle medewerkers van bw en mo moeten weten wie dit zijn?
Acties:
- Uitzoeken of in BRP te zien is of het een postadres betreft of een inschrijving op een woonadres.
- Welke afspraken zijn er omtrent de warme overdracht
- In hoeverre is toegezegd dat de lijst van contactpersonen landelijke toegankelijkheid op de VNG website wordt gepubliceerd
P.M. Kunnen bij de toegang tot mo bw ervaringsdeskundigen worden ingezet, zodat beter kan worden aangesloten bij hulpvragen die niet gesteld worden/mensen die niet goed weten wat ze willen?
Geschil tussen gemeente A en B
Advies:
De commissie is van mening dat de gemeente A de verantwoordelijkheid heeft voor de maatschappelijke opvang van mevrouw. De overwegingen hierbij zijn:
- In A is een positief sociaal netwerk, namelijk de schoonouders/-familie. Uit de verstrekte informatie is niet gebleken dat in B een positief sociaal netwerk aanwezig is.
- Het is niet helemaal duidelijk hoe het zit met de aanwezigheid van hulpverlening. B heeft nu de verantwoordelijkheid genomen en hulpverlening opgestart. Maar uit de schriftelijke informatie blijkt dat er eerder wel hulpverlening vanuit A is geweest (bijstandsuitkering, Veilig Thuis).
- Mevrouw geeft zelf aan in A te willen verblijven.
- Voor wat betreft de regiobinding in de zin van huisvesting: mevrouw heeft 6 maanden ingeschreven gestaan in A. De inschrijving in B is veel langer geweest. Echter, de aanwezigheid van de broer is een contra-indicatie voor opvang in B, gezien de kans op succesvol herstel.
Verder heeft de commissie nog de volgende opmerkingen:
Gemeente A dient de verantwoordelijkheid over te nemen van gemeente B met als uitgangspunt een stabiele woonsituatie te organiseren vanuit het oogpunt van veiligheid voor het kind. Mogelijk dat dit alsnog kan bij de schoonouders, door het niet toepassen van de regels voor de kostendelersnorm zolang mevrouw daar inwoont. De gemeente A heeft desgevraagd aangegeven dat mevrouw zich in dit kader kan melden bij het Sociaal Wijkteam van de gemeente B.
Er is zowel door A als door B geen beschikking afgegeven aan mevrouw, terwijl het gaat om een maatwerkvoorziening.
Er is geen onafhankelijke clientondersteuning aangeboden door B. Het leek ook niet bekend te zijn bij de betreffende medewerker dat de Wmo zegt dat gemeenten dit actief moeten aanbieden.
Er is niet bekend in hoeverre dit in A wel is aangeboden.
Uit de verkregen informatie kan worden afgeleid dat mevrouw zich eerst heeft gemeld voor opvang in A, maar dit niet op de juiste wijze heeft gedaan. Hoewel dit niet onomstotelijk vast is komen te staan, acht de commissie dit wel in voldoende mate aannemelijk gemaakt.
Uit de mondelinge toelichting blijkt dat gemeente A eerdere en toekomstige huisvesting als dominante afwegingsfactor hanteert voor toelating tot de maatschappelijke opvang. Volgens de commissie is huisvesting op zich geen factor van afweging. Het gaat om sociale binding. Dit hangt vaak wel samen met de plek waar je eerder gewoond hebt, maar niet in de voorliggende casus. Verder is huisvesting in de zin van sociale binding één van de factoren die meeweegt voor landelijke toegankelijkheid, en niet de enige factor.
Verslag zitting
Mevrouw heeft geen officiële vraag ingediend in A. Het is een woonvraag en geen mo-vraag. Mevrouw staat ingeschreven in B.
Medewerkers van A hebben alleen contact gehad met gemeente B, en niet met mevrouw zelf. Verder is Veilig thuis A ook benaderd door verloskundige uit gemeente C in regio B. Gemeente B zou zelf ook hebben gemeld dat het om een woonvraag gaat. Dit is overgenomen door A. Gemeente A heeft niet zelf onderzoek hiernaar verricht. A heeft mevrouw nooit gesproken. Alle info is afkomstig van medewerkers B.
Datum x eerste contact geweest tussen crisisdienst met Veilig thuis in A, naar aanleiding van een telefoontje van de verloskundige in C. De vriend van mevrouw had ruzie gekregen met haar broer. Om die reden is zij meegegaan naar A. Mevrouw kon zich vervolgens melden bij de noodopvang of toegang in A, maar dit is niet gebeurd. Was dit wel gebeurd, dan was mevrouw alleen voor noodopvang opgevangen en vervolgens warm overgedragen naar B.
Mevrouw stond op 20-8 een aantal maanden ingeschreven in A op een adres waar ze niet woonde; vanaf 4-9 staat ze ingeschreven in B.
Regiobinding is geen hard criterium om op af te wijzen: dit wordt afgezet tegen sociale problematiek. De sociale dienst heeft de aanvraag van mevrouw wel in behandeling genomen. Het contact in A is de verloskundige.
Sociale wijkteams kunnen een rol spelen bij woonproblematiek (b.v. eigen kracht conferentie)/bij de terugkeer naar de schoonfamilie. A is daarin flexibel, er is ontheffing mogelijk voor de kostendelersnorm, via de klantmanager.
Mevrouw heeft nu een uitkering in B.
Het is niet bekend of er ooit cliëntondersteuning is aangeboden om mevrouw te helpen oplossingen te vinden (zoals de ontheffing van de kostendelersnorm).
Los van de woonvraag vindt A dat ze geen uitspraak kan doen ten aanzien van de sociale binding van mevrouw. Alleen als mensen zorginhoudelijk afhankelijk zijn van hun sociale netwerk is dat een criterium, niet puur en alleen de aanwezigheid van een sociaal netwerk.
A: er wordt niet puur en alleen afgewezen op basis van regiobinding/voorgeschiedenis. Afwijzing gebeurt in samenhang met de kansen op een urgentieverklaring huisvesting.
Een commissielid is in Amsterdam betrokken bij een project om lokale huisvestingsverordening af te stemmen op landelijke toegankelijkheid bw mo.
toelichting B
Mevrouw verblijft nog steeds in noodopvang. Is 22-9 bevallen. Zij heeft zich in eerste instantie gemeld in A, nadat zij daar ook een uitkering had gekregen, heeft toen geen toegang tot mo gekregen en is gaan zwerven. Zij was eerder na mishandeling door haar broer weggetrokken uit B naar een zwager in N. Vervolgens is ze via de cg Z regio N overgedragen naar B.
Mevrouw is in A rechtstreeks bij de opvang geweest, maar die was vol en er was een wachtlijst. Ze is niet via de formele weg afgewezen.
Naar de mening van B gaat het niet alleen om een huisvestingsprobleem. Mevrouw is een zogenaamde zorgmijder. Haar familie is allang in beeld in B.
Mevrouw heeft weinig regelvermogen, krijgt het niet voor elkaar. Zij heeft begeleiding nodig. Het kind heeft al een paar dagen in het ziekenhuis gelegen vanwege ondervoeding. Vriend let nu op de voeding.
Afgelopen dagen zijn ze steeds samen opgetrokken.
Het is onduidelijk of mevr op de lange termijn wel zelfstandig of samen met man en kind kan gaan wonen. Er wordt vermoed dat mevr een verstandelijke beperking heeft.
Gemeente A houdt veelal de boot af op grond van het argument regiobinding/2 van de 3 jaar niet ingeschreven staan. A heeft in deze casus de deur dicht gehouden: er was geen dialoog, geen gesprek mogelijk over de sociale aspecten aan deze casus.
Mevrouw heeft de beste kansen in A. Ze wil zelf ook naar A. Het gaat om mo en het traject daarna (begeleiding) en niet om huisvesting en/of de kansen daarop.
Er is geen sociaal netwerk in B en wel de constante dreiging van broer. In A ondersteuning van de schoonfamilie.
A heeft niet formeel afgewezen. B heeft nog geen definitief besluit genomen maar verleent hulp zolang als dat nodig is. Er is geen onafhankelijke cliëntondersteuning aangeboden.
Vraag of B contact kan leggen (cliënt zelf) via sociaal wijkteam in A en een oplossing kan zoeken voor kostendelersnorm. B ziet hier wel een risico want mevrouw heeft nu een kind dus stabiliteit nodig.
Geschil tussen gemeente X en gemeente Y
Advies:
De commissie is van mening dat de gemeente Y in deze casus de verantwoordelijkheid heeft voor beschermd wonen voor mevrouw. De overwegingen hierbij zijn als volgt.
Het is de combinatie van de wens van de cliënt met de zorginhoudelijke criteria waardoor de commissie vindt dat gemeente Y de verantwoordelijkheid heeft:
- De door mevrouw gewenste locatie voor beschermd wonen bevindt zich in de regio van Y.
- De behandelaar van mevrouw heeft uitgebreid gemotiveerd waarom de gevonden locatie voor beschermd wonen het meest passend is voor mevrouw. De commissie verwijst in dit kader kortheidshalve naar de bijlagen bij de adviesaanvraag.
- In Y heeft mevrouw na een langdurige behandeling met verblijf binnen haar mogelijkheden zowel sociale contacten als een zinvolle dagbesteding (eenmaal per week Spaanse les, een dagdeel vrijwilligerswerk) opgebouwd. Dit lijkt minimaal maar uit de informatie die door de behandelaar is verstrekt, zijn dit grote stappen voor mevrouw. Gezien de aard van de –langdurige- problematiek is het essentieel dat dit behouden blijft voor de kans op verder herstel van zelfredzaamheid en participatie.
- Mevrouw wil niet terug naar gemeente Z in regio X, waar zij behalve haar ouders, geen binding mee heeft. Er zijn daar volgens de behandelaar alleen maar negatieve herinneringen.
Verder heeft de commissie nog de volgende opmerkingen:
- Mevrouw heeft een goede relatie met de behandelaar(-s). Gezien de langdurige problematiek en de kans op verder herstel is ook wat dit betreft essentieel dat deze relatie in stand blijft. Mevrouw kan zelfstandig reizen, dus voor het in stand houden van de behandelrelatie is het niet cruciaal dat mevrouw in Nijmegen woont.
- Mevrouw heeft een persoonlijk plan ingebracht als bedoeld in artikel 2.3.2, tweede en vijfde lid, van de Wmo 2015 en dit is niet als zodanig getoetst door gemeente Y.
- De eindverantwoordelijkheid voor het onderzoek ligt bij de gemeente waar de aanvraag is ingediend, in dit geval dus de gemeente Y. Het zou wel goed zijn om als (centrum-)gemeenten meer samen het onderzoek vervolgen als blijkt dat er twijfel bestaat over de beste plek voor de cliënt, vanwege het sociale netwerk in de oorspronkelijke woonplaats. De gemeente X (of nog beter de gemeente Z) kan dit sociale netwerk beter onderzoeken, dan de gemeente Y op afstand. Mevrouw kan bekend zijn bij de lokale toegang. X beschikte eerder over de gegevens van de behandelaar dan Y. Dit is een ongelukkige loop van omstandigheden. Aangezien deze informatie pas na het primaire besluit van de gemeente Y beschikbaar werd, en mevrouw in bezwaar ging, was het logisch geweest voor de gemeente Y om met deze nieuwe informatie een heroverweging te maken.
- De gemeente Y beslist na het inwinnen van advies van de GGD op aanvragen voor beschermd wonen. De commissie wijst erop dat het, gezien de verantwoordelijkheid van de gemeente, noodzakelijk is om dit advies goed af te wegen voordat een besluit wordt genomen (vergewisplicht).
Verslag zitting
Vraag aan gemeente Y: hoe moeten we het sociaal netwerk beoordelen?
Y: mevrouw heeft zelf gezegd dat ze geen sociale contacten heeft in Y. Ze was ieder weekend in Z. Behandelaar heeft later informatie toegevoegd waaruit bleek dat dit niet helemaal klopte.
GGD adviseur is B-verpleegkundige en al 30 jaar werkzaam in de psychiatrie. Gemeente Y. neemt het advies van de GGD ongewijzigd over. De GGD heeft in de uitnodiging aan de cliënt (mail) standaard staan dat er onafhankelijke cliënt ondersteuning mogelijk is.
Vraag aan gemeente X:
Is er ook een soortgelijke voorziening beschikbaar in de regio X? Volgens medewerkers is wel vergelijkend aanbod voorhanden. Echter, als je kijkt naar het uitgebreide verslag van de behandelaar is hier wel echt de behoefte aan maatwerk, en als je dan kijkt naar de voorgeschiedenis (5 jaar behandeling, en nu enig perspectief op herstel, participatie) moet je niet het risico nemen om dit gedeeltelijk teniet te doen, door een aanbod te doen wat niet passend lijkt.
Y: Dit is een gewone pgb-aanbieder, die niets specialistisch aanbiedt ten opzichte van een andere RIBW-aanbieder. Leuke woningen in een bosrijk gebied.
Commissie is ervoor om te beoordelen of de wet goed is uitgevoerd. Medewerker van X vraagt aan medewerker van Y als je in de geest van de wet kijkt, hoe je er dan naar kijkt. Y: Casus is aangeleverd zonder enige documentatie. Ervaring met de GGD is dat zij heel zorgvuldig zijn. Alle vertrouwen in hun oordeel.
Proces: het ‘keukentafelgesprek’ met mevrouw was in aanwezigheid van haar moeder en 2 behandelaren. Mevrouw wilde in eerste instantie geen informatie verstrekken waardoor C. t B. alles moest nagaan. Advies is vervolgens tot stand gekomen, waarna pas de informatie van de behandelaar kwam ter onderbouwing.
X doet een appél, om als tweede betrokken gemeente meer samen te werken in geval van zo’n casus, bijvoorbeeld zelf ook onderzoek doen, bij het sociale netwerk. Gemeente X kan zich dat voorstellen. Op basis van de informatie die zij kregen, een formele benadering van gemeente Y ten opzichte van de uitgebreide informatie van de behandelaar, was het niet erg logisch om dit te doen, ook vanwege de belasting die het betekende voor de cliënt.
In een voorkomend geval kan X zich voorstellen dat je daarin beter afstemt en samenwerkt. Je moet wel voorkomen dat je allerlei onderzoeken naast elkaar gaat doen. En dan moet je ook goed weten wie je contactpersoon is bij de andere gemeente.
De commissie benoemt dat de relatie met de behandelaar de belangrijkste is in dit geval. Dat klopt, maar dat neemt niet weg dat die ook in stand kan blijven als mevrouw iets verder weg woont. De relatie zal op termijn ook langzaam worden afgebouwd.
Vraag wie het pgb zou gaan beheren, is nog niet onderzocht en beantwoord.
Cliënt heeft een halve dag dagbesteding (ondersteuning bij Nederlandse les in een asielzoekerscentrum).
Behandelaar geeft aan dat bed op recept beschikbaar is in geval van terugval.
Behandelaars zijn om de normale procedure heengegaan, waardoor mevrouw ook niet via de wachtlijst is gegaan en andere cliënten zijn gepasseerd.
Mevrouw is in bezwaar gegaan. Vervolgens is gemeente Y contact gaan zoeken met de gemeente X om te kijken of ze een financieringsoplossing konden afspreken.
Logisch was geweest om in bezwaar nog eens goed te onderzoeken waarom alleen deze locatie.
Y wilde vooral naar de commissie om landelijke toegankelijkheid aan te scherpen. Volgens haar is de toelichting op de landelijke beleidsregels beschermd wonen toch ook weer voor meerdere uitleg vatbaar. Regio Y heeft te maken met veel behandelinstellingen waardoor cliënten toch in meer of mindere mate ter plaatse een sociaal netwerk opbouwen.
Advies:
Gemeente A heeft in deze casus zorgplicht en de regie, op grond van de voorgeschiedenis, en het feit dat dhr. een postadres heeft in A.
Algemene overwegingen bij deze casus:
- Gemeente B heeft juist gehandeld door dhr. eerste opvang te bieden en vervolgens contact te zoeken met gemeente Dordrecht voor een warme overdracht.
- Bij zorgwekkende zorgmijders is het van belang, dat één gemeente de regie op zich neemt. In deze casus ligt de regie bij A. Gemeente A heeft het enige dunne lijntje wat er is met dhr., namelijk het postadres. Aangezien dit ook voor bepaalde tijd is, is de gemeente A. op een gegeven moment weer aan zet als verlenging aan de orde is. Verder is er de voorgeschiedenis; dhr. heeft beschermd gewoond in A, en in totaal 29 jaar van zijn leven daar gewoond. Dat dhr. tussendoor zwervend is en tijdelijk in andere gemeenten verblijft in de MO, o.a. omdat hij tijdelijk geschorst is voor de enige voor hem geschikte opvang in A, maakt niet dat deze andere gemeenten de regie over moeten nemen. Dhr. geeft ook aan dat hij naar A terug wil.
Er is in geen enkele gemeente een sociaal netwerk, dus dat is een factor die niet kan worden gebruikt bij de overweging welke gemeente verantwoordelijk is. - Een instelling heeft zorgplicht (op grond van het contract met de gemeente) om datgene wat voor de cliënt passend is te bieden. Je kunt mensen niet vrijblijvend schorsen. De zorgaanbieder heeft in C gezocht naar een plek. Vervolgens is dhr. verder gereisd naar o.a.B. Dat betekent in deze casus niet dat gemeente A ofwel de zorgaanbieder in A dan geen zorgplicht meer heeft.
- Gemeente A heeft te allen tijde de regiefunctie in deze casus/de eindverantwoordelijkheid en moet zich dus erover laten informeren hoe de instelling de zorgplicht van de gemeente uitvoert. Je moet als gemeente ervan op de hoogte zijn dat instellingen schorsingsbeleid hanteren, bepalen of je het hiermee eens bent, en je realiseren wat dit betekent voor cliënten, en dat er dan wel een alternatief moet worden geboden. Het betekent ook op tijd opschalen.
- Is deze meneer in contact met een FACT-team? Dat is in deze casus niet ter sprake gekomen.
Verslag zitting
B.
Dhr. is een maand van de radar verdwenen, is 2 dagen terug geweest, heeft een medewerker uitgescholden, is met een officiële reprimande vervolgens weer verdwenen.
Hij heeft zich vervolgens weer in A gemeld maar omdat hij zich niet aan de voorwaarden wil houden, is hij weer verdwenen. Laatste bericht is dat hij in D verblijft. Er is contact geweest met het Leger des Heils, getracht is om bemoeizorg op te starten maar dit is nog niet gelukt.
Dat er voorwaarden waren gesteld was niet bekend bij medewerker gemeente A. Zij kan zich dit wel voorstellen als het echt niet lukt (omdat de betreffende opvangplek de laatste mogelijkheid is; er is regionaal geen andere mogelijkheid). Het is wel de bedoeling dat dat dan wordt besproken met de gemeente. Er is vervolgens wel inspanning gepleegd om hem elders te plaatsen: dhr. is in C ondergebracht en daar geholpen in de wintermaanden.
B
Dhr. zwerft rond en komt ergens boven. Heeft de langste tijd in A gewoond maar er is geen positief sociaal netwerk. Dus in die zin heeft hij in A niet meer kans op herstel dan in een andere gemeente.
Hij heeft wel een postadres in A om te garanderen dat zijn Wajong uitkering doorloopt.
B zou in een vergelijkbare situatie oordelen dat dhr. in B thuis hoort.
B heeft 3 nachtopvangen waar A er 1 heeft.
Medewerker gemeente A benadrukt dat er zorg is geweest, maar dat in de regio van A geen alternatief meer was.
Er is onderscheid tussen instroom vanwege specifieke voorzieningen (discussie rondom externe instroom verdeelmodel) en algemeen ‘draaideur cliënten’.
Dhr. heeft in het verleden in beschermd wonen gezeten (zorgaanbieder in regio A).
De vraag is wie in dit soort cases de regie heeft, als je ervan uitgaat dat dhr. zwervend blijft. De commissie ziet dit als een beschavingsvraagstuk.
B: in hoeverre kun je als gemeente de regie houden als mensen zwerven? Volgens B zijn er gemeenten of regio’s die hier afspraken over hebben (C heeft een convenant, regio Gelderland ook).
B: is hier niet essentieel hoeveel contact je als gemeente hebt (gehad) met een cliënt? Dhr. is de laatste 3 jaar zwervend geweest maar daarvoor heeft hij 29 jaar op dezelfde plek verbleven.
B: De handreiking zegt niets over wat te doen bij schorsingen. Is dat iets wat wel gedaan moet worden?