In de praktijk worden allerlei benamingen gegeven aan subsidies. Bijvoorbeeld exploitatiesubsidie, structurele subsidie, waarderingssubsidie, projectsubsidie, instellingssubsidie en budgetsubsidie. De juridische betekenis van dergelijke benamingen is echter beperkt. De vraag of er sprake is van een subsidie is namelijk afhankelijk van de vraag of de financiële verstrekking voldoet aan de criteria van artikel 4:21 Awb. Deze verschillende door de praktijk gehanteerde benamingen komen de duidelijkheid meestal niet ten goede. De aanvrager weet vaak niet voor welke subsidie hij in aanmerking zou kunnen komen omdat hij niet kan inschatten onder welke categorie zijn activiteiten zouden kunnen vallen. Al deze benamingen hebben immers meer met de beleidsdoelen te maken waarvoor de subsidie moet dienen, dan met de te subsidiëren activiteit. De model-ASV wil hier duidelijkheid in scheppen en ziet daarom af van het gebruik van dergelijke benamingen. In de model-ASV 2013 wordt alleen onderscheid gemaakt in: 

  • subsidies die per boekjaar of kalenderjaar worden versterkt enerzijds en andere subsidies anderzijds (namelijk wat de aanvraagtermijn betreft, artikel 7); en
  • subsidies met diverse categorieën van bedragen. Dit laatste om te kunnen differentiëren in de wijze van verstrekken en verantwoorden, met het oog op het zo laag mogelijk houden van administratieve lasten.

De Awb zelf maakt alleen onderscheid in subsidies die direct worden vastgesteld, en subsidies die voorafgaand aan de vaststelling worden verleend.