Echtgenoten (en geregistreerd partners) zijn van rechtswege medehuurder, art. 7:266 lid 1 BW. Daar heeft een verhuurder niets over te zeggen. Samenwonende/inwonende partners kunnen een verzoek indienen bij de verhuurder om als medehuurder aangemerkt te worden. Als de verhuurder daarmee niet instemt, kunnen ze de rechter vragen de inwonende partner aan te merken als medehuurder (7:267 BW). De artikelen 7:266 en 7:267 BW zijn niet buiten toepassing verklaard in de Leegstandwet (art. 15 Lw). Maar bij tijdelijke verhuur zal waarschijnlijk niet gauw sprake zijn van een duurzame gemeenschappelijke huishouding, als niet al bij de aanvang van de tijdelijke huur sprake was van partners/medehuurders (medeondertekenaars van het huurcontract). Dus het is de vraag of rechters samenwonende partners inderdaad tot medehuurder zullen benoemen.

De rechtsgevolgen van medehuurderschap bij tijdelijke verhuur zijn voor verhuurders trouwens redelijk beperkt, omdat ook de hoofdhuurder immers geen huurbescherming heeft. Wel zet de medehuurder de tijdelijke huurovereenkomst voort als de hoofdhuurder de woning heeft verlaten.