In geval van de preventie en bestrijding van een epidemie van een infectieziekte, zoals het Coronavirus (COVID-19), spelen 2 wetten een belangrijke rol: 

  • de Wet publieke gezondheid (Wpg)
  • de Wet op de veiligheidsregio’s (Wvr)

1.    De bevoegdheden van de minister van Medische Zorg en Sport

Artikel 7 lid 1 Wpg regelt dat de Minister van Medische Zorg de leiding heeft bij de bestrijding van een infectieziekte uit groep A, zoals het Coronavirus. De Minister kan de voorzitters van de veiligheidsregio opdragen hoe de bestrijding ter hand te nemen en gelasten de door hem besloten maatregelen uit te voeren. De Minister kan dat doen via een aanwijzingsbesluit aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s. 

Op 12 maart 2020 heeft het kabinet besloten dat alle evenementen met meer dan 100 personen in heel Nederland in de periode van 13 maart tot en met 31 maart 2020 worden afgelast. Dat geldt ook voor publieke locaties zoals musea, concertzalen, theater en sportclubs en sportwedstrijden. De minister van Medische Zorg heeft mede namens de minister voor Justitie en Veiligheid een aanwijzing gegeven aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s om hun bevoegdheden op het terrein van openbare orde en veiligheid in te zetten om de verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. 

Op 15 maart 2020 heeft het kabinet aanvullende maatregelen bekendgemaakt. De al genomen maatregelen zijn verlengd tot 6 april 2020. Daarnaast is opdracht gegeven om met ingang van 15 maart 2020 om 18.00 uur eet- en drinkgelegenheden, sport- en fitnessclubs, sauna’s, seksinrichtingen en coffeeshops te sluiten. Uitgezonderd van deze opdracht zijn hotels, thuisbezorgde maaltijden en catering. 

2.    De bevoegdheden van de voorzitter van een veiligheidsregio

Op grond van artikel 6 lid 4 Wpg draagt de voorzitter van de veiligheidsregio zorg voor de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte uit groep A. De Wpg kent hem, bij uitsluiting van andere bestuursorganen, verschillende bevoegdheden toe. De voorzitter kan bijvoorbeeld in het geval van een besmetting waarbij ernstig gevaar dreigt voor de volksgezondheid, gebouwen of terreinen dan wel gedeelten daarvan sluiten (artikel 47 Wpg). 

De voorzitter kan ook andere maatregelen treffen, op grond van de Wvr. Zie artikel 39 Wvr. De voorzitter kan in geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, bij uitsluiting toepassing geven aan de (nood)bevoegdheden van burgemeesters ter handhaving van de openbare orde. 

De verspreiding van het coronavirus is aan te merken als een ramp en/of als een crisis in de zin van artikel 1 Wvr. 

Het is daarnaast ook duidelijk dat het gaat om een ramp en/of crisis van ‘meer dan plaatselijke betekenis’. De aanpak van het coronavirus vraagt immers om maatregelen die de gemeentegrenzen overstijgen. 

In deze situatie schaalt de voorzitter door het bijeenroepen van een regionaal beleidsteam op naar de Gecoördineerde Regionale Incidentbestrijdings Procedure van het type 4 (GRIP4). Binnen deze procedure is geregeld hoe de coördinatie tussen hulpverleningsdiensten verloopt. 

De bevoegdheden die de voorzitter op het terrein van openbare orde en veiligheid vervolgens heeft, zijn omschreven in de artikelen 172 tot en met 177 van de Gemeentewet. De voorzitter kan bijvoorbeeld een noodbevel geven of een noodverordening vaststellen (om de door de Minister afgekondigde maatregelen uit te voeren en te handhaven). Handelen in strijd met de voorschriften uit de noodverordening is strafbaar gesteld in artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht. Dit wordt bestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie. 

3.    De bevoegdheden van de lokale burgemeester

De voorzitter is volgens artikel 39 Wvr bij uitsluiting bevoegd om aan de genoemde bepalingen uit de Gemeentewet toepassing te geven. Dat betekent dat de bevoegdheden van de lokale burgemeesters ter bestrijding van het Coronavirus beperkt zijn. 

De reden daarvoor is dat juist bij bovenlokale rampen en crisis het van groot belang is dat het bezag berust bij een persoon en dat de hiërarchische verhoudingen duidelijk zijn. Dat de bestaande verhoudingen daarbij worden doorbroken, is onvermijdelijk en een door de wetgever gemaakte welbewuste keuze. 

De lokale burgemeesters blijven echter wel degelijk betrokken. Zij hebben zitting in het door de voorzitter bijeen te roepen regionaal beleidsteam (RBT) (artikel 39 lid 2 Wvr). De voorzitter neemt alleen een besluit nadat hij het RBT daarover heeft geraadpleegd (tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet). Een burgemeester kan in het RBT schriftelijk bezwaar doen aantekenen indien hij van mening is dat het voorgenomen besluit het belang van zijn gemeente onevenredig schaadt (artikel 39 lid 4 Wvr).

Daarnaast blijft de lokale burgemeester bevoegd om maatregelen te nemen voor onderwerpen die als gevolg van of in het kader van de huidige crisis spelen. Het gaat daarbij om onderwerpen die van alleen lokaal belang zijn en buiten het bereik van de noodverordening van de voorzitter van de veiligheidsregio vallen.