Bron: Rechtspraak.nl  

NB: De meest recente uitspraken (uit maart t/m half september 2016, geplaatst op 14 september) zijn voorzien van een asterisk!

1Huishoudelijke hulp (HH)

a. HH als algemeen gebruikelijke voorziening
b. HH en gebruikelijke hulp
c. Zorgvuldig onderzoek
d. Vervanging individuele door algemene (collectieve) voorziening
e. Stopzetting maatwerkvoorziening met verwijzing naar particuliere markt
f. Indiceren in aandachtsgebieden
g. Resultaatgericht indiceren en beschikken na de uitspraken van de CRvB
h. HH indiceren in uren met afwijking van het CIZ-protocol

2. Mantelzorg

3. Pgb

a. Keuzevrijheid pgb of zorg in natura (ZIN)
b. Verantwoording pgb
c. Te late betalingen door SVB uit pgb aan zorgverlener 
d. Vaststellen pgb-uurtarief

4. Regiobinding maatschappelijke opvang

5. Hulpmiddelen

a. Verhuisprimaat en goedkoopst adequaat 
b. Voorzienbaarheid kosten
c. Zorgplicht gemeenten

6. Wmo-Belastingrecht
    (Aftrek buitengewone uitgaven)

7. Wmo-Bestuursrecht

a. Besluit in de zin van de Awb
b. Legaliteitsbeginsel
c. Verl. besluitv./verschoonbare termijnoverschr./noodzaak meetbare resultaatnormen
d. Besluit onvoldoende voorbereid: verzoek bbb is verzoek maatwerkvoorziening
e. Onverbindende regelgeving/strijd met zorgvuldigheids- enevenredigheidsbeginsel 
f. Schadevergoeding ex art. 8:73 Awb wegens overschrijding van de redelijke termijn
g. Onvoldoende procesbelang
h. Awb. Bezwaarschrift ingediend bij onbevoegd bestuursorgaan
i. Awb. Niet-ontvankelijkheid zorgaanbieder bij pgb-beschikking

8. Awbz 
   
(Indicatiestelling)

9. Overig

 


1. Huishoudelijke hulp (HH)

a.   HH als algemeen gebruikelijke voorziening

 

*Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 23-06-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3861
Wmo 2015. Zonder nader onderzoek kan niet gesteld worden dat de eerste drie uur huishoudelijke hulp algemeen gebruikelijk is. Beleid dat de eerste drie uur huishoudelijke hulp algemeen gebruikelijk is, mist verbindende kracht. Ervan uitgaande dat een gemiddelde hulp voor 3 uur in de week € 195- per maand kost, zal het college nader onderzoek moeten doen of een andere persoon die in een vergelijkbare financiële situatie verkeert als eiseres een dergelijk bedrag aan huishoudelijke hulp zou besteden.

*Rechtbank Overijssel, 8 april 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:1194
Wmo 2015. De Wmo kan niet zo beperkt worden uitgelegd dat het bepaalde vormen van ondersteuning uitsluit, waaronder het bieden van huishoudelijke hulp. Gemeenten mogen zelfredzaamheid en participatie niet zo beperkt uitleggen dat alle tot de huishouding behorende activiteiten worden uitgesloten. Voor het aanbieden van bijvoorbeeld de was- en strijkservice en een boodschappendienst of maaltijdservice geldt tevens dat deze daadwerkelijk beschikbaar moeten zijn en passen bij de financiële capaciteiten van de aanvrager.

*Rechtbank Limburg, 28 april 2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:3597
Wmo 2015. Van mensen die de regie kunnen voeren over hun eigen huishouden wordt verwacht dat zij zelf hulp bij het huishouden regelen en betalen. Bij het voeren van een gestructureerd huishouden gaat het om het voeren van de regie over het huishouden in de zin van het aansturen en organiseren van het huishouden. Het gaat niet om de vraag of die huishoudelijke werkzaamheden door de betrokkene zelf kunnen worden verricht. Een beperking in het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden is niet aan te merken als het niet in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke dagelijkse levensverrichtingen. Een beperking in het zelf kunnen verrichten van huishoudelijke werkzaamheden is geen beperking van de zelfredzaamheid.

*Rechtbank Midden-Nederland, 25 april 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:2564
Wmo 2015. Een gemeente voldoet niet aan het bieden van maatschappelijke ondersteuning, waaronder huishoudelijke hulp, als de gemeente door middel van een (gratis) digitaal platform cliënten en hulpaanbieders samenbrengt zodat zij in onderling overleg (prijs)afspraken kunnen maken over de huishoudelijke ondersteuning van cliënten. De gemeenten kan dan namelijk niet garanderen dat er door middel van de algemene voorziening daadwerkelijk hulp beschikbaar is, dat deze hulp adequate compensatie biedt en dat de voorziening betaalbaar is voor de cliënt.

*Centrale Raad van Beroep, 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1404
Wmo 2015. Huishoudelijk verzorging valt onder de Wmo 2015. Bijdragen van cliënten in het kader van algemene voorzieningen moeten zijn vastgesteld in de gemeentelijke verordening, delegatie aan het college is niet toegestaan. Van een algemene voorziening kan worden gesproken als de gemeente contracten heeft met aanbieders voor deze voorziening en klanten niet tegen het volle tarief een overeenkomst hoeft te sluiten met een schoonmaakbedrijf. De financiële haalbaarheid van een algemene voorziening voor een cliënt moet ook onderzocht worden.

*Centrale Raad van Beroep, 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1402/1403
Wmo 2015. Een systeem waarbij ondersteuning wordt geboden bij het voeren van een gestructureerd huishouden bestaande uit een basismodule en evt. standaardmodules. Deze basismodule kan aangevuld worden met standaardmodules en is zodoende een maatwerkvoorziening. Onder voorbehoud dat het toekennen van deze modules gebaseerd is op een onderzoek naar alle van belang zijnde feiten en omstandigheden en daarmee het resultaat, zoals een ‘schoon en leefbaar huis’, kan worden bereikt.

*Rechtbank Oost-Brabant, 13 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2417
Wmo 2015. Het wijzigen van de aanspraken van een persoon op een Wmo-voorziening zoals die zijn vastgelegd in een beschikking vóór 1 januari 2015 kunnen toelaatbaar worden geacht gezien het gegeven dat de Wmo is ingetrokken en de Wmo 2015 in werking is getreden. Lopende indicaties mogen aan de nieuwe Wmo worden getoetst. Een eerder toegekende voorziening mag dus worden ingetrokken. Tevens kan niet worden verlangd dat mensen zelf hun huishoudelijke hulp moeten regelen en betalen, slechts een bijdrage van ten hoogste de kostprijs kan worden verlangd.

*Rechtbank Gelderland, 10 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1713
Wmo 2015. De rechtbank oordeelde dat hulp bij het huishouden valt onder het begrip maatschappelijke ondersteuning, al is het niet specifiek opgenomen in de tekst van de Wmo 2015, zoals in de Wmo 2007 wel het geval was. Volgens de rechter is één van de beoogde doelstellingen van de Wmo het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie waardoor hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Onder leefomgeving moet worden verstaan de woning waarin de cliënt woont. De wetgever heeft beoogd huishoudelijke hulp onder maatschappelijke ondersteuning te verstaan. De rechter overweegt vervolgens dat van cruciale betekenis is of hulp bij het huishouden naar geldende maatschappelijke opvattingen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon behoort. Hulp bij het huishouden is het enige middel om haar beperkingen bij het schoonmaken van haar huis op te heffen en dat dit feit enkel en alleen de reden is voor de cliënt om van hulp bij het huishouden gebruik te maken. Gemeente heeft wel tarieven van pgb’s voor huishoudelijke hulp zvastgesteld, dit is strijdig met het standpunt van het college dat hulp bij het huishouden een algemeen gebruikelijke voorziening is.

De rechtbank oordeelt dat de Wmo-consulente slechts de urenindicatie heeft gebaseerd op de grootte van de leefruimte en onvoldoende heeft onderzocht of de echtgenoot van echtgenoot van de cliënt huishoudelijke taken op zich kan nemen en in hoeverre hij belastbaar is.

Centrale Raad van Beroep, 27-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:373 1A
Wmo (2007). De Raad stelt vast dat de maaltijdservice een algemeen gebruikelijke voorziening is en als zodanig niet strijdig met de Wmo indien deze service daadwerkelijk beschikbaar is, door de aanvrager financieel kan worden gedragen en adequate compensatie biedt. De Raad overwoog dat het niet toekennen van hulp bij het huishouden voor de bereiding van warme maaltijden vanwege de maaltijdservice als voorziening niet strijdig is met het recht op vrijheid van godsdienst. Het door de aanvrager niet gebruik willen maken van de maaltijdservice is een persoonlijke keuze en leidt er niet toe dat de maaltijdservice inadequate compensatie biedt.

Rechtbank Gelderland, 17-12-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:7847 en 7848,7849, 7850, 7851, 7852, 7853, 7854, 7855 en 7856
Wmo 2015. Huishoudelijke hulp is geen algemeen gebruikelijke voorziening.Hulp bij het huishouden valt onder het begrip maatschappelijke ondersteuning en hoort om die reden tot de zorgplicht van de gemeente. Huishoudelijke hulp is geen algemeen gebruikelijke voorziening. Rechtbank Gelderland heeft in 10 zaken over hulp bij het huishouden in de gemeente Lochem uitspraak gedaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat hulp bij het huishouden onder het begrip maatschappelijke ondersteuning valt en daardoor onder de door de wetgever aan de gemeente gegeven opdracht in de Wmo 2015.

Hulp bij het huishouden is geen algemeen gebruikelijke voorziening, omdat betrokkenen hiervan gebruik moeten maken omdat ze, vanwege hun beperkingen, niet zelf hun huis schoon kunnen houden. Bovendien komt daar nog bij dat de omvang, alsmede het structurele karkater, van de hulp bij het huishouden betekenen dat de kosten hiervan niet tot het gangbare bestedingspatroon van eisers behoren. Betrokkenen hebben weer recht op huishoudelijke hulp zoals eerder aan hen was toegekend.
(zie ook 1e!)
 

Rechtbank Noord-Nederland, 09-12-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:6176:
Wmo (2007). Gemeente mag de huishoudelijke hulp niet met ingang van 1 januari 2015 stopzetten omdat op basis van nieuw beleid deze als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. Gemeente heeft niet onderzocht of huishoudelijke hulp ook in het specifieke geval van betrokkene algemeen gebruikelijk is.

Rechtbank Gelderland, 09-03-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1490:
Wmo 2015. Het besluit van de gemeente om indicatie van 2 uur en 30 minuten niet meer te verlengen omdat de eerste 3 uren als algemeen gebruikelijk worden beschouwd mist grondslag. Gemeente heeft niet onderzocht of voorziening ook voor betrokkene algemeen gebruikelijk is. Ook moet voorziening voor betrokkene financieel passend zijn.

Rechtbank Gelderland, 23-04-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2775:
Wmo 2015. Een financiële compensatie voor (private) schoonmaakondersteuning kan niet worden aangemerkt als algemene voorziening op grond van de Wmo 2015. Met de verwijzing naar de schoonmaakondersteuning en het aanbieden van de financiële vergoeding heeft de gemeente onvoldoende de compensatieplicht uit de Wmo 2015 in acht genomen.

Rechtbank Gelderland, 30-07-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:4996:
Wmo 2015. De beoordeling of huishoudelijke hulp een algemeen gebruikelijke voorziening is en in dat kader financieel passend te maken middels verlening van bijzondere bijstand ingevolge de Participatiewet dient in de bodemprocedure te geschieden.

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2521:
Wmo (2007). Maaltijdservice  is algemeen gebruikelijke voorziening mits deze maaltijdservice daadwerkelijk beschikbaar is, door de aanvrager financieel kan worden gedragen en adequate compensatie biedt.
 


b. HH en gebruikelijke hulp

 

*Centrale Raad van Beroep, 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1927
Wmo 2007. De kinderen van de aanvrager hebben niet deel willen nemen aan het onderzoek ten behoeve van de vaststelling van de aanspraken van hun ouder. Dat de kinderen niet willen meewerken aan het medisch onderzoek komt voor rekening en risico van de aanvrager, ondanks het gegeven dat het oordeel van de gemeente dat de kinderen niet in staat zijn huishoudelijk werkzaamheden te verrichten niet nader (medisch) is onderbouwd. Het college heeft echter alle maatregelen getroffen die van belang zijn voor een zorgvuldige voorbereiding.

*Centrale Raad van Beroep, 29-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:407
Wmo (2007). Verlaging huishoudelijke hulp omdat echtgenoot van appellante gebruikelijke zorg kan verlenen. Medische situatie van appellante en haar echtgenoot correct vastgesteld. Bovendien voldoende rekening gehouden met de persoonskenmerken van appellante, nu het college een overgangsperiode heeft gehanteerd die gebruikt moet worden om het huis op te ruimen en appellante en haar echtgenoot te begeleiden. College heeft gehandeld volgens normtijden uit het Wmo-verstrekkingenboek Gemeente. Beroep ongegrond.

Centrale Raad van Beroep, 16-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3198:
Wmo (2007). Weigering voorziening voor het voeren van een huishouden, in de vorm van huishoudelijke verzorging. De twee meerderjarige kinderen (zoon en dochter tussen 18 en 23 jr) van appellante worden geacht, op basis van gemeentelijke verordening van 2012, bij wijze van gebruikelijke zorg in totaal 9 uur per week aan huishoudelijke werk te kunnen verrichten. Dat zoon en dochter een opleiding volgen en een bijbaan hebben staat daaraan niet in de weg.

Centrale Raad van Beroep, 30-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015: 3576:
Wmo (2007). Indicatie voor huishoudelijke zorg was niet verlengd omdat uit de verantwoordingsformulieren voor het PGB bleek dat de moeder van appellant (die meervoudig gehandicapt is) de huishoudelijke taken heeft verricht. Volgens de rechtsbank is de indicatie ten onrecht niet verlengd omdat in dit geval sprake was van overstijgende werkzaamheden die door de moeder in het huishouden werden verricht. Deze vallen niet onder ‘gebruikelijke zorg’ en daarom recht op huishoudelijke zorg in een omvang van 3 uren per week.
 


c. Zorgvuldig onderzoek
 

 

*Rechtbank Amsterdam, 12 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2370
Wmo 2015. In het voortraject is uitdrukkelijk besproken onder welke (financiële) voorwaarden een voorziening, traplift, zou worden toegekend aan de aanvrager. Tijdens deze bespreking is er niet gesproken over een eigen bijdrage van de cliënt, wat wel noodzakelijk is in het kader van een zorgvuldig onderzoek, indien deze bijdrage na het vaststellen van de voorwaarden alsnog wordt verlangd.

*Centrale Raad van Beroep, 20-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:215 1C
Wmo (2007). Afwijzing verzoek om een nieuwe, aangepaste rolstoelbus en beëindiging tegemoetkoming in de vervoerskosten. Geen deugdelijke medische grondslag. Nader(medisch) onderzoek door het college is nodig, waarbij de specifieke beperkingen van betrokkene duidelijk in kaart worden gebracht.
Niet duidelijk is waarom betrokkene niet behoort tot de groep personen die op grond van het overgangsrecht een forfaitaire tegemoetkoming in de vervoerskosten krijgt ter hoogte van het in artikel 38 van de Verordening genoemde bedrag. College moet gebreken in het besluit herstellen.

*Centrale Raad van Beroep, 14-12-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4697:
Wmo (2007). Huishoudelijke hulp kan als anti-revaliderend worden beschouwd. Voorlopige voorziening afgewezen. Betrokkene heeft artrose in een beginnend stadium aan pols, handen en vingers. Het ontlasten daarvan door de gevraagde voorziening zal het artroseproces doen versnellen. Niet is gebleken dat het overgelegde medisch advies dat het college aan de besluitvorming ten grondslag heeft gelegd, onzorgvuldig is voorbereid of dat de daarin getrokken conclusies niet gedragen kunnen worden door de bevindingen.

Rechtbank Overijssel, 17-12-2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:5588:
Wmo 2015. Pgb op grond van Wmo 2015 sterk verlaagd.  Niet voldaan aan onderzoeksplicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de gemeente onvoldoende voldaan aan haar onderzoeksplicht en heeft ontoereikend gemotiveerd waarom hetgeen aan eiseres in het kader van de Wmo 2015 is aangeboden als een passende bijdrage beschouwd kan worden. Geen sprake van voor eiseres toegankelijke algemene voorzieningen.

Rechtbank Noord-Nederland, 04-12-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5598:
Wmo 2015. Huishoudelijke hulp. Algemene voorziening en kosten. De rechtbank overweegt dat gemeente niet alleen dient te beoordelen of gebruikmaken van een algemene voorziening zijn problemen kan wegnemen of verminderen, maar ook of deze financieel passend is en adequate compensatie biedt. (Zie ook: ECLI:NL:CRVB:2014:4276). Gemeente heeft dit onvoldoende onderzocht. De rechtbank wijst voorts op de uitspraak van de CRvB van 25 november 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:23950, rechtsoverweging 5.7: “…aan de eigen verantwoordelijkheid van de burger in het kader van de Wmo komt substantieel betekenis toe bij de beoordeling van zijn zelfredzaamheid. Deze kan echter niet zover gaan, dat een individuele voorziening geheel of gedeeltelijk aan de aanvrager wordt onthouden op grond van zijn inkomen of vermogen. Zou leiden tot het door de gemeente voeren van een door de wetgever niet gewenst inkomensbeleid.”

Centrale Raad van Beroep, 02-12-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4535:
Wmo (2007). Indicatie voor huishoudelijke hulp. Ook in hoger beroep heeft appellante niet concreet en verifieerbaar onderbouwd waarom de toegekende vijf uur en 20 minuten per week onvoldoende zijn om de desbetreffende taken uit te kunnen voeren. Uit het ten behoeve van de herindicatie opgestelde advies van 27 juni 2012 komt naar voren dat het college van appellante geen inspanningen ten behoeve van het huishouden verwacht en van de echtgenoot slechts die taken die deze daadwerkelijk verricht.

Centrale Raad van Beroep, 02-12-2015, ECLI:NL:CRVB:4559:
Wmo (2007). Afwijzing WMO-aanvraag huishoudelijke hulp. Zorgvuldig advies. Appellant heeft in hoger beroep niet met medische stukken onderbouwd dat hij gedurende de voor de beoordeling van belang zijnde periode vanwege de ernst van zijn psychische klacht, al dan niet in combinatie met het ontbreken van behandelperspectief, was aangewezen op hulp bij het huishouden.

Centrale Raad van Beroep, 02-12-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4560:
Wmo (2007). Afwijzing WMO-aanvraag voor voorzieningen in de vorm van het verwijderen van drempels bij de voor- en achterdeur, twee pakpalen (voor bij het bed en in de badkamer), een douchestoel en een scootmobiel. Voldoende zorgvuldig medisch advies. Verbetering medische situatie betrokkene mogelijk door behandelmogelijkheden. Voorzieningen zouden juist anti-revaliderende werking hebben.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-11-2015, ECLI:RBZWB:2015:7654:
Wmo 2015. Onvoldoende onderzoek verricht door het college. In 2014 werd een voorziening van 5 uur noodzakelijk geacht en in 2015 slechts 2,5 uur via een algemene voorziening, terwijl omstandigheden ongewijzigd waren. De rechtbank was van oordeel dat als het college hulp in de huishouding als een algemene voorziening aanmerkt, een deugdelijk onderzoek naar de omstandigheden van de belanghebbende zal moeten plaatsvinden.

Alleen dan kan beoordeeld worden of belanghebbende voldoende wordt gecompenseerd met de algemene voorziening. Als de belanghebbende al een lopende indicatie voor hulp in de huishouding heeft, moet er ook een verband worden gelegd met de eerder verstrekte indicatie. Het is aan het college om vast te stellen bij welke taken iemand ondersteuning nodig heeft. Het college kan dat onderzoek niet volledig overlaten aan de zorgaanbieder.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-04-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2264:
Wmo (2007). Het categoriaal beëindigen van de verstrekking van scootmobiels en doorverwijzing naar de scootmobielpool, mist de vereiste zorgvuldigheid. Het stopzetten van lopende indicaties en overheveling naar een algemene voorziening komt feitelijk neer op het beëindigen van een lopend recht. Dat betekent dat de onderzoeksplicht met alle zorgvuldigheidseisen, bij de gemeenten ligt. Het college moet hiermee aannemelijk maken dat die feiten en omstandigheden zo’n intrekking rechtvaardigen.

Rechtbank Gelderland, 22-07-2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:4482:
Wmo (2007). Gewijzigd beleid gemeente, nieuwe normtijden en herindicatie. Gemeente heeft niet duidelijk gemaakt waarop de nieuwe normen concreet zijn gebaseerd. Onderzoek ontbreekt waaruit blijkt dat de nieuwe normen volstaan. De enkele verwijzing nar overleg met zorgverleners volstaat naar het oordeel van de rechtbank niet.

Rechtbank Rotterdam, 07-10-2014, ECLI:NL:2014:8181:
Wmo (2007). Ofschoon een wijziging van normtijden in beginsel is toegestaan, dient een dergelijke wijziging gebaseerd te zijn op een daaraan voorafgaand zorgvuldig onderzoek. Gemeente kon niet aantonen dat betrokkene met minder uren nog steeds voldoende werd gecompenseerd in zijn beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Rechtbank Noord-Nederland, 09-12-2014, ECLI:NL:RBNNE:2014:6176:
Wmo (2007). Een categoriale stopzetting, die dus alle burgers in een bepaalde gemeente treft, in verband met gewijzigd beleid en zonder na deugdelijk onderzoek rekening te houden met ieders omstandigheden, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet mogelijk. Omdat de situatie van betrokkenen niet was veranderd, in ieder geval niet was verbeterd, en de gemeente daar ook geen nader onderzoek naar had gedaan, mocht de huishoudelijke hulp dus niet worden beëindigd per 1 januari 2015.

Centrale Raad van Beroep, 17-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4276:
Wmo (2007). De gemeente had volgens de voorzieningenrechter wèl voldaan aan haar compensatie- en onderzoeksplicht in de zaak waarbij betrokkene meer tijd toegekend wilde krijgen voor het schoonmaken van een berging die zij als kamer gebruikte. Volgens de rechter die zich baseerde op de Wmo richtlijn Indicatieadvisering voor Hulp bij het Huishouden betrof het een kleine ruimte zonder ramen die niet als kamer kon worden beschouwd, waardoor de gemeente hiervoor geen extra schoonmaaktijd hoefde te verstrekken.

Rechtbank Noord-Nederland, 25-02-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:760:
Wmo 2015. Na overleg met de zorgaanbieder had de gemeente besloten tot verlaging van de huishoudelijke hulp van 3 naar 1 uur. De omstandigheden van betrokkenen waren ongewijzigd. De gemeente kon geen deugdelijke verklaring en onderbouwing gever waarom thans met een  drastische vermindering van uren kon worden volstaan.

Rechtbank Gelderland, 09-03-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1490:
Wmo 2015. De gemeente had op basis van nieuw beleid besloten betrokkene met ingang van 1 januari 2015 te indiceren op 2,5 uur huishoudelijke hulp maar dit niet te verstrekken en betalen omdat de eerste drie uur huishoudelijke hulp als algemeen gebruikelijk werd beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat betrokkene per direct de voorziening diende te ontvangen in de vorm van huishoudelijke hulp voor 2,5 uur. De gemeente had geen op de persoon toegespitst onderzoek verricht om de specifieke situatie van de betrokkene te beoordelen en wat voor hem gebruikelijk is.

Rechtbank Midden-Nederland, 08-06-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:4057:
Wmo 2015. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat het onderzoek van verweerder onvoldoende zorgvuldig is geweest. Dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest, omdat het enkel heeft bestaan uit het voeren van één telefoongesprek met eiseres, volgt de rechtbank niet. Hiertoe is van belang dat uit het dossier blijkt dat verweerder ook al eerder bij hem bekend zijnde informatie over eiseres bij zijn beoordeling heeft betrokken.

Rechtbank Midden-Nederland, 07-07-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:5027:
Wmo 2015. Het nieuwe beleid met betrekking tot de Wmo 2015 was op zorgvuldige wijze totstand gekomen, echter de gemeente had onvoldoende onderzoek verricht naar de situatie van betrokkene. In dit specifieke geval kon de gemeente niet volstaan met het enkel voeren van een telefoongesprek met de zus van betrokkene.

Centrale Raad van Beroep, 22-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2482:
Wmo (2007). De gemeente had onvoldoende inzichtelijk gemaakt door middel van een zorgvuldig onderzoek, waarom cliënte, wiens omstandigheden niet waren gewijzigd, met 30 minuten minder huishoudelijke hulp voldoende werd gecompenseerd.

Rechtbank Midden-Nederland, 07-08-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:6021:
Wmo 2015. Oude indicatie op grond van Wmo (2007) bedroeg 5,5 uur per week. Nieuwe indicatie op grond van Wmo 2015, waarbij  gemeente onvoldoende onderzoek heeft gedaan of een half uur HH per week extra (maatwerkmodule) naast de collectieve voorziening van 1,5 uur per week HH, in dit individuele geval, wel voldoende was.
 


d. Vervanging individuele door algemene (collectieve) voorziening

 

*Rechtbank Limburg, 28-04-2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:3597
Wmo 2015. De rechtbank is, gelet op de omschrijving van het begrip “zelfredzaamheid” in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 en gelet op de totstandkomings¬geschiedenis van die wet, van oordeel dat het met die wet verenigbaar is dat een beperking bij het zelf kunnen verrichten van huishoudelijke werkzaamheden volgens de bedoeling van de wetgever geen beper¬king oplevert in de zelfredzaamheid, als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015. De rechtbank acht het daarom ook verenigbaar met de Wmo 2015 dat in die situatie geen maatschappelijke ondersteuning van gemeentewege wordt geboden voor hulp bij schoon-maakwerkzaamheden.

*Rechtbank Oost-Brabant,13-05-2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:2417
Wmo 2015, beëindiging huishoudelijke hulp, algemene voorziening.Verweerder heeft contracten afgesloten met (lokale) zorgaanbieders om te verzekeren dat mensen uit de gemeente die daaraan behoefte hebben zorg kunnen afnemen van voldoende kwaliteit. Ingezetenen die zich bij verweerder melden worden na een keukentafelgesprek doorverwezen naar deze algemene voorziening zonder een aanvraag in te hoeven dienen en dus ook zonder dat er een beschikking volgt. De zorg die aldus wordt afgenomen moet door de afnemer zelf worden ingekocht en betaald. Voor zover mensen niet in staat zijn de regie over hun huishouden te voeren, bestaat de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening. Buiten de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning Cranendonck 2015 om heeft verweerder verder de Verordening financiële tegemoetkoming hulp bij het huishouden vastgesteld. Verweerder heeft op zichzelf terecht betoogd dat de huidige constructie van de huishoudelijke hulp onder deze omschrijving van de algemene voorziening valt. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat de voorziening zoals verweerder die biedt, niet is te kwalificeren als een algemene voorziening in de zin van de Wmo 2015. De reden daarvoor is het feit dat eiseres de inkoop en de kosten voor huishoudelijke hulp op grond van de Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Cranendonck 2015 volledig zelf moet doen en dragen en dat de rol van verweerder bij het realiseren van voldoende compensatie zich beperkt tot het verzekeren van aanbod van zorg. De Wmo 2015 heeft echter als uitgangspunt dat op grond van deze wet geboden voorzieningen, ongeacht of dat algemene of maatwerkvoorzieningen zijn, door verweerder worden getroffen en gefinancierd. In dit verband wijst de rechtbank op artikel 2.1.4 van de Wmo 2015, dat bepaalt dat verweerder bij verordening voor het gebruik van een algemene voorziening een eigen bijdrage in de kosten kán vragen, ten hoogste tot het bedrag van de kostprijs. Deze kostprijs dient te worden bepaald overeenkomstig deze verordening. Het is met dit systeem van de Wmo 2015 niet verenigbaar dat in plaats van een eigen bijdrage tot ten hoogste de kostprijs wordt verlangd dat mensen zelf hun huishoudelijke hulp regelen en volledig betalen. De rechtbank wijst erop dat de Verordening financiële tegemoetkoming hulp bij het huishouden niet als de in artikel 2.1.4. van de Wmo 2015 bedoelde verordening heeft te gelden. Zoals immers ook uitdrukkelijk door verweerder is betoogd, is laatstgenoemde verordening gebaseerd op de algemene regelgevende bevoegdheid van verweerder ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet.

Rechtbank Noord-Nederland, 14-03-2013, ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ4141:
Wmo (2007). Nieuw beleid gemeente: met ingang van 1 januari 2013 wordt huishoudelijke hulp niet langer als individuele voorziening verstrekt maar eerst in de vorm van een algemene voorziening schoonmaakondersteuning. Indien de algemene voorziening in het individuele geval niet afdoende is om aan de compensatieplicht te voldoen wordt – op aanvraag – een individuele beoordeling gemaakt en maatwerk geleverd. Een door de gemeente aangewezen zorginstelling gaat de geïndiceerde zorgtaken uitvoeren. Daarbij staan de resultaten centraal (een schoon en leefbaar huis) en niet het aantal uren toegekende hulp.

Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de gemeente met de aldus gevolgde procedure onvoldoende aan de compensatieplicht van de Wmo. Uit niets blijkt dat deze toegekende voorziening schoonmaakondersteuning rekening houdt met de persoonskenmerken, de behoeften en met de capaciteit van eiseres om zelf in maatregelen te voorzien. Immers, eerst nadat een aanvraag om een individuele voorziening is gedaan wordt hiernaar onderzoek verricht en een besluit genomen. Gemeente dient opnieuw te beslissen.


Rechtbank Midden-Nederland, 09-03-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1394:
Wmo 2015. Vervanging van een individuele door een collectieve maatwerkvoorziening is volgens de rechtbank Midden-Nederland in zijn uitspraak van 9 maart 2015 mogelijk nu de norm voor de collectieve voorziening die de gemeente hanteert voor huishoudelijke hulp in redelijkheid is vastgesteld. Dit betrof een zaak waarbij een gemeente een collectieve maatwerkvoorziening voor huishoudelijke hulp had vastgesteld op maximaal 78 uur per jaar (gemiddeld 1,5 uur per week). In het geval deze collectieve maatwerkvoorziening onvoldoende ondersteuning biedt, kunnen maatwerkmodules worden ingezet.

Rechtbank Noord-Nederland, 13-03-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:1134:
Wmo 2015. Verzoekster had 4 uur huishoudelijke hulp. Dit werd per 1 april 2015 1 uur, met de mogelijkheid om voor € 8,50 per uur de resterende 3 uur te realiseren. De gemeente had de voorziening aldus opgeknipt in een maatwerkvoorziening (1 uur) en een algemene voorziening (3 uur).

Principiële vraag is of, uitgaande van de medische beperkingen die voor verzoekster gelden en uitgaande van de nog immer geldende indicatie van 4 uur per week, de aangeboden combinatievoorziening (3 uur algemene voorziening en 1 uur maatwerkvoorziening), kan worden beschouwd als een ‘samenhangend ondersteuningsaanbod’, als door de wetgever is beoogd. De vraag is of huishoudelijke hulp naar zijn aard en gelet op het uitgangspunt van ook de Wmo 2015 dat de voorziening dient als een compensatie voor de beperkingen van een individuele belanghebbende, als een algemene voorziening kan worden aangeboden. De voorzieningenrechter overweegt dat dit op zichzelf mogelijk is, maar uiteindelijk is het totaal van te leveren uren niet categoriaal bepaald, maar aangepast aan de individuele behoeften van de belanghebbende. In geval van verzoekster geldt dat zij door deze constructie de 4 uren behoudt waar zij ook onder de Wmo (2007) recht had.

De nieuwe constructie brengt financiële consequenties met zich mee voor verzoekster die op basis van een gemeentelijke regeling gecompenseerd zou kunnen worden, maar daarvoor komt betrokkene niet in aanmerking. Omdat de regeling in dit opzicht een categoriaal karakter heeft, komt de regeling hiermee in strijd met het compensatiebeginsel van de Wmo 2015, dat immers een individuele toets impliceert naar de behoefte aan huishoudelijke hulp. Rechter oordeelt tot voorlopig ongewijzigde voortzetting van de huishoudelijke hulp.


Rechtbank Midden-Nederland, 07-07-2015, ECLI:NL:RBMMNE:2015:5027:
Wmo 2015. Beleid van de gemeente inzake de 78-uursnorm met de maatwerkmodules is op juiste wijze en zorgvuldig tot stand gekomen en voorziening kan worden aangemerkt als maatwerkvoorziening. Het maximeren van een voorziening mag er evenwel niet toe leiden dat iemand onvoldoende ondersteuning ontvangt. De collectieve maatwerkvoorziening met als resultaat ‘een schoon en leefbaar huis’ die de gemeente hanteert is niet in strijd met de Wmo 2015. De gemeente heeft echter onvoldoende onderzoek gedaan naar de situatie van eiser. In dit specifieke geval kon de gemeente niet volstaan met het enkel voeren van een telefoongesprek met de zus van eiser.
 


e. Stopzetting maatwerkvoorziening met verwijzing naar particuliere markt

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-01-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:9 (en 10, 1113)
Wmo 2015. Wie zelf de huishoudelijke hulp kan regelen is zelfredzaam en maakt geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning in de vorm van huishoudelijke hulp. Bijzondere bijstand. Intrekking lopende voorziening wegens nieuw beleid. 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde in vier zaken over de stopzetting van huishoudelijke hulp sinds de inwerkingtreding van de Wmo 2015 door de gemeente Oosterhout. De gemeente stelt dat een beperking bij het zelf kunnen uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden niet leidt tot een beperking bij het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen of het voeren van een gestructureerd huishouden. Daarmee levert het niet zelf kunnen schoonmaken volgens de gemeente ook geen beperking op in de zelfredzaamheid die een centrale rol speelt in de Wmo 2015, aldus de gemeente. Wie zelf de huishoudelijke hulp kan regelen is zelfredzaam en maakt geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning in de vorm van huishoudelijke hulp. Ook voor het voeren van  een gestructureerd huishouden is niet vereist dat een burger zelf schoonmaakwerkzaamheden kan verrichten. De gemeente positioneert huishoudelijke hulp die verkrijgbaar is op de particuliere markt als een aan de Wmo voorliggende voorziening. Als men niet zelf de regie kan voeren, is een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 mogelijk.

De rechtbank acht de redenering van de gemeente in deze zaken verenigbaar met de Wmo 2015, mede gelet op de omschrijving van het begrip ‘zelfredzaamheid’ en op de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de geschiedenis van totstandkoming van die wet. De begrippen 'het voeren van een huishouden' en 'huishoudelijke verzorging' worden niet vermeld in de Wmo 2015. In de Wmo 2007 was het voeren van een huishouden een van de vier taakvelden waarop ingevolge artikel 4 van die wet de compensatie van de beperkingen van een burger op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie gericht diende te zijn. In de Wmo 2007 werd echter niet omschreven wat onder zelfredzaamheid werd verstaan.

Bijzondere bijstand

Als mensen de schoonmaakhulp niet zelf kunnen betalen, biedt de gemeente bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet. Die keuze en ook de manier waarop wordt bekeken of mensen daarvoor in aanmerking komen is aangevochten door de eisers. Ook hierover is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een oneigenlijke inkomens- en vermogenstoets door de gemeente. De gemeente treedt, volgens de rechtbank, niet buiten de beleidsruimte van de Wmo 2015.

Uit het voorgaande vloeit voort dat het onderzoek van het college, volgens de rechtbank, beperkt mocht blijven tot de vraag of de betrokkene beperkt is bij het voeren van een gestructureerd huishouden.  Ook kon het college een onderzoek naar de financiële mogelijkheden van betrokkene om huishoudelijke hulp voor schoonmaakwerkzaamheden te betalen in het kader van de Wmo 2015 achterwege laten.

Gemeente mag een lopende voorziening intrekken wegens nieuw beleid

De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van betrokkene. De periode waarvoor de laatst gegeven indicatie was verstrekt is immers bekort. Maar er is geen sprake van inbreuk op artikel 1 van het EP bij het EVRM omdat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het mogen maken van een inbreuk.

De eigendomsontneming heeft een legitieme doelstelling in het algemeen belang. Ze komt voort uit een – op basis van een gewijzigde wet – per 1 januari 2015 gewijzigd beleid met betrekking tot hulp bij het huishouden voor schoonmaakwerkzaamheden in combinatie met een per diezelfde datum toegepaste aanzienlijke korting door het Rijk op het budget voor huishoudelijke hulp. Ook is aan het proportionaliteitsvereiste voldaan. Daarbij is van belang dat de gemeente een redelijke overgangstermijn heeft gehanteerd. Betrokkene heeft zich ruim 6 maanden kunnen instellen op een gewijzigde situatie. Tot slot was in de gemeentelijke verordening bepaald dat het college een besluit tot verlening van een voorziening geheel of gedeeltelijk kon intrekken, indien door de gemeenteraad of college gewijzigd beleid zou kunnen leiden tot een ander besluit.

(zie ook 1a!)


Rechtbank Gelderland, 23-04-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:2775:
Wmo 2015. Een gemeente had een doorlopende indicatie voor huishoudelijke hulp van 1 uur per week op grond van de Wmo (2007) stopgezet met verwijzing naar de gemeentelijke regeling op grond waarvan betrokkene een financiële compensatie kon krijgen van € 12,50 peer uur als zij gebruik maakte van (private) schoonmaakondersteuning. Deze laatste gold, aldus de gemeente, zelf niet als algemene voorziening. De rechtbank Gelderland oordeelde  dat de financiële regeling van de gemeente niet als een algemene voorziening kan worden gekwalificeerd.

Uit het bepaalde in de artikelen 2.1.2, tweede lid, onder e en 2.2.3 van de Wmo 2015 volgt immers dat pas van een algemene voorziening kan worden gesproken wanneer het een voorziening betreft die door of in opdracht van de gemeentelijke overheid is getroffen en die voorziet in activiteiten of leveren van diensten gericht op maatschappelijke ondersteuning. Het louter bieden van een beperkte financiële compensatie als hier aan de orde voldoet hier niet aan. Daar kwam nog bij dat de financiële lasten voor betrokkene hierdoor meer dan verdubbeld waren. De gemeente had onvoldoende de compensatieplicht in acht genomen, zoals die ook uitgangspunt is van de Wmo 2015 en eveneens in strijd gehandeld met de verplichting om maatschappelijke ondersteuning te verlenen.
 


f. Indiceren in aandachtsgebieden
 


*Rechtbank Amsterdam, 5 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:1920
Wmo 2015. Het is aan de gemeente om de rechten en plichten van cliënten vast te stellen en niet aan een zorgverlener. Dit betekent dat het college niet slechts een resultaat kan toekennen aan een cliënt, zoals een ‘schoon en leefbaar huis’. Dan is het namelijk aan de zorgverlener om een afsprakenlijst op te stellen waardoor dit resultaat bereikt kan worden. Dergelijke lijsten bepalen op basis van onduidelijke toetsingskaders; welke bijdrage het sociale netwerk behoort te leveren, wat er daadwerkelijk gedaan wordt door de zorgverlener en hoeveel tijd daarmee gemoeid is. Wat er nodig is voor een ‘schoon en leefbaar huis’ is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het individuele geval. Het is juist aan het bestuursorgaan om vast te stellen waarop de cliënt recht heeft en niet de zorgverlener.

*Centrale Raad van Beroep, 18 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1491
Wmo 2015. Het toekennen van huishoudelijke zorg vastgesteld in resultaatgebieden mist een duidelijke maatstaf. De gepresenteerde werkwijze en het toekenningsbesluit bieden onvoldoende zekerheid dat met het aan de zorgverlener toegekende budget de toegekende zorg daadwerkelijk kan worden geleverd en de cliënt voldoende wordt gecompenseerd op het gebied van zijn of haar zelfredzaamheid en participatie.

*Rechtbank Gelderland, 26 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2793
Wmo 2015. Toekenning van een maatwerkvoorziening in de vorm van te behalen resultaten (een schoon en leefbaar huis) is onvoldoende concreet om te kunnen vaststellen of deze resultaten kunnen gelden als een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

*Rechtbank Noord-Holland, 4 mei 2016, ECLI:NL:RBNHO:2016:3650
Wmo 2015. De omvang van de huishoudelijke hulp die als maatwerkvoorziening wordt toegekend moet concreet worden bepaald. Hiertoe behoort een omschrijving van de diensten en in welke omvang, frequentie en tijd deze diensten worden verleend. Het uitsluitend benoemen van het te bereiken resultaat is onvoldoende.

*Rechtbank Zeeland-West Brabant, 18 mei 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:2974/2975
Wmo 2015. Doordat het college stuurt op het resultaat een ‘schoon en leefbaar huis’ ontbreken duidelijke maatregelen ten behoeve van deze doelstelling. Het ondersteuningsplan waarin is bepaald welke taken door eiser, familie, vrienden of buren, of door professionele hulp worden verricht zijn niet voldoende concreet en bepaalbaar ten aanzien van de aard en frequentie van de werkzaamheden.

Rechtbank Rotterdam, 07-10-2014, ECLI:NL:RBROT:2014:8133:
Wmo (2007). Het verlenen van maatschappelijke ondersteuning die slechts gebaseerd is op resultaatsgebieden (een schoon en leefbaar huis, het beschikken over schone en draagbare kleding en het versterken van de zelfredzaamheid) en een aan de zorgverlener gestuurd overzicht met daarop het vermelde budget, geeft geen duidelijke maatstaf, en biedt niet voldoende compensatie voor de beperkingen van betrokkene op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.

Rechtbank Oost-Brabant, 13-03-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:1272 en 3498:
Wmo (2007). De rechtbank is van oordeel dat door het indiceren in aandachtsgebieden voor zwaar huishoudelijk werk, licht huishoudelijk werk, de was doen en strijken en de organisatie van het huishouden, mede gelet op de omschrijving van de aandachtsgebieden in de artikelen 10 en 13 van de Verordening, in zijn algemeenheid voldoende bepaalbaar en concreet is wat de inhoud van de aan de aanvrager toegekende indicatie is. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat het uitgangspunt is dat de indicatie in aandachtsgebieden vervolgens in een specifiek plan wordt uitgewerkt waarbij dan in het individuele geval in samenspraak met de aanvrager wordt nagegaan wat nodig is om te komen tot een voldoende compensatie.

 

g. door middel van resultaat gericht indiceren en beschikken na de uitspraken van de CRvB

 

*Rechtbank Amsterdam, 17-05-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2934
Wmo 2015. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft aan eiseres op grond van de Wmo een Pgb voor hulp bij het huishouden toegekend. Volgens verweerder is de toegekende omvang en tijd voor huishoudelijke hulp gebaseerd op Nieuwe regelgeving, waardoor de omvang van het aantal uren nu anders is dan bij de eerdere indicaties.In de Nadere Regels zijn de schoon te maken vertrekken inzichtelijk gemaakt, maar is niet aangegeven om welke schoonmaakactiviteiten het zou moeten gaan. De rechtbank is van oordeel dat in de Nadere regels onvoldoende is genormeerd hoe het resultaat een ‘schoon en leefbaar huis’ kan worden bereikt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt welke activiteiten kunnen worden verricht in 150 minuten per twee weken. Daarnaast heeft verweerder niet inzichtelijk gemaakt op basis waarvan zij tot deze 150 minuten per twee weken is gekomen. Evenmin acht de rechtbank duidelijk genormeerd hoe, afhankelijk van de medische -, sociale - en woonsituatie van eiseres, meer of minder benodigde tijd wordt berekend.De vaststelling van de behoefte aan meer of minder tijd dan de norm van 75 minuten om tot hetzelfde resultaat te komen is, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, gebaseerd op interne regels van de MO-zaak. Nu deze regels niet openbaar zijn en evenmin in het advies van de MO-zaak zijn opgenomen, is naar het oordeel van de rechtbank het advies van de MO-zaak, waar verweerder zich in het bestreden besluit op heeft gebaseerd, onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd. Het beroep is gegrond.

*Rechtbank Gelderland, 26-05-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:2793
Wmo 2015; huishoudelijke hulp; beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op de aanvraag voor een (aanvullende) maatwerkvoorziening; alsnog besloten op aanvraag; dwangsom. Eiser kan zich niet verenigen met het besluit op aanvraag en heeft aangevoerd dat ook met dat besluit onduidelijk blijft welke mate van huishoudelijke hulp hem is toegekend. Motivering verweerder onvoldoende. Beroep gegrond, zelf in de zaak voorzien.

*JG 2016/50 Voorzieningenrechter Rechtbank Noord-Holland , 17-06-2016, AWB 16 / 1815, ECLI:NL:RBNHO:2016:4987
Wmo 2015. De voorzieningenrechter oordeelt, onder verwijzing naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep over de Wmo 2015 van 18 mei 2016, dat het beleid dat de gemeente hanteert bij de besluitvorming over de maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning op grond van de Wmo 2015 gebrekkig is. De voorzieningenrechter draagt het college op om een tijdelijke maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 toe te kennen.

Noot van Esther Schaake Pels Rijcken
Het oordeel van de voorzieningenrechter over het doen van objectief onderzoek in het kader van resultaatgericht indiceren gaat mijns inziens verder dan de uitspraak van de Centrale Raad. De voorzieningenrechter combineert de uitspraken van de Centrale Raad over het beleid van de gemeente Utrecht (maatwerk in standaardmodules en aanvullende modules) en over het beleid van de gemeente Rotterdam (resultaatgericht indiceren). Uit de uitspraak over het beleid van de gemeente Utrecht blijkt dat objectief onderzoek vereist is naar de standaardnorm van 78 uur. Uit de uitspraak over het beleid van de gemeente Rotterdam blijkt onder welke voorwaarden resultaatgericht indiceren mogelijk is. De voorzieningenrechter gaat er in deze uitspraak van uit dat ook in het geval van resultaatgericht indiceren objectief en onafhankelijk onderzoek vereist is naar de tijd die nodig is voor de ondersteuning bij het huishouden. Daarmee gaat de voorzieningenrechter mijns inziens een stap verder dan de Centrale Raad. Indien de Centrale Raad van oordeel was geweest dat ook in het geval van resultaatgericht indiceren een objectief onderzoek nodig is, had het mijns inziens voor de hand gelegen dat de Centrale Raad dit expliciet had overwogen in de uitspraak over het beleid van de gemeente Rotterdam, die op dezelfde dag is gewezen als de uitspraak over het beleid van de gemeente Utrecht. Bovendien ligt het bij resultaatgericht indiceren naar mijn mening minder voor de hand om objectief onderzoek te doen naar de tijd die nodig is voor de ondersteuning bij het huishouden, omdat bij resultaatgericht indiceren niet wordt geïndiceerd in uren (normtijden) maar in resultaatsgebieden.

*Rechtbank Gelderland  23-06-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3591
Wmo 2015 en huishoudelijke ondersteuning. Motivering verweerder onvoldoende. Beroep gegrond, zelf in de zaak voorzien. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1402) volgt dat concreet moet zijn welke activiteiten moeten worden verricht om het resultaat te bereiken, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten moeten worden verricht. Nu deze concretisering door verweerder in zijn besluitvorming alleen heeft plaatsgevonden ten aanzien van de te verrichten werkzaamheden en niet heeft plaatsgevonden ten aanzien van tijd en frequentie, heeft verweerder niet kunnen volstaan met de onderhavige toekenning, omdat het te behalen resultaat zou zijn bereikt. Het is immers niet duidelijk wat dat resultaat inhoudt. In het ondersteuningsplan van 19 december 2014 is de hiervoor bedoelde concretisering evenmin afdoende gegeven. Onduidelijk blijft hoeveel tijd wordt besteed aan de verschillende activiteiten.

Rechtbank Oost-Brabant, 27-07-2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:4030
Wmo 2015. Wmo – schoon en leefbaar huis – niet aan de gecontracteerde zorgaanbieder overlaten te bepalen in welke omvang en met welke kwaliteit de huishoudelijke zorg wordt geboden

 

h. huishoudelijke hulp indiceren in uren met afwijking van het CIZ protocol

 

*Rechtbank Limburg, 21-06-2016, ECLI:NL:RBLIM:2016:5290
Wmo 2015, verordening Wmo, pgb, verlenging van voorziening hulp bij het huishouden, verlaging normtijden, onderbouwing normeringskader. “Er bestaat geen inzicht in de vraag welke concrete activiteiten verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en in welke frequentie om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning en het kunnen beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding zoals bedoeld in de beleidsregels”. Beroep gegrond.

*Rechtbank Midden-Nederland, 3 mei 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:2516
Wmo 2015. De 78-uursnorm per jaar voor huishoudelijke hulp maakt niet inzichtelijk hoeveel tijd de verschillende werkzaamheden in beslag nemen en met welke frequentie de werkzaamheden plaatsvinden. In casu ontbreekt ook de garantie dat met die 78 uur het resultaat een ‘schoon en leefbaar huis’ wordt behaald.

 

2. Mantelzorg

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 09-02-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:899
Wmo 2015. College heeft pgb voor huishoudelijke hulp beëindigd omdat cliënt binnen haar eigen netwerk wordt ondersteund door haar dochter. Dochter woont niet bij cliënt en verleent dus geen gebruikelijke hulp. Evenmin sprake van mantelzorg want dochter wil zorg alleen tegen betaling verlenen (zie ook naar CRvB 25-11-2015, nr. 14/4567 WMO). Gelet hierop is het college van mening dat geen compensatie vanuit de Wmo 2015 nodig is. De Rechtbank is van oordeel dat zorg in natura niet passend is zodat college gehouden was een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te verstrekken. Overigens staat het beleid van het college niet het verstrekken van een pgb aan een mantelzorger in de weg. Bezwaren ongegrond verklaard.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 30-7-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:5181:
Wmo (2007). PGB waarmee uitwonende dochter (mantelzorger)  werd betaald wordt terecht afgebouwd omdat er geen sprake is van dreigende overbelasting bij dochter.

Rechtbank Overijssel, 26-08-2015, ECLI:NL:RBOVE:2015:3923:
Wmo (2007). Bij overbelasting mantelzorger mag de gemeente het PGB waarmee de mantelzorger werd betaald intrekken, ten gunste van zorg in natura.

Rechtbank Gelderland 27-08-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:5472:
Wmo (2007). Minder begeleiding toegekend dan gevraagd omdat vrijwillige mantelzorg beschikbaar is. Uit onderzoek van het college is gebleken dat huisgenoten bereid en in staat zijn een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke participatie van eiser.
 

3. Pgb

*Zie ook de eerste uitspraak onder 9c en 9g!

a. Keuzevrijheid pgb of zorg in natura (ZIN)

*Zie ook de eerste uitspraak onder Mantelzorg!

*Rechtbank Noord-Nederland , 21-06-2016 ,    ECLI:NL:RBNNE:2016:2911
Wmo 2015. Wmo individuele begeleiding. Aanvraag pgb terecht afgewezen.De rechtbank is dan ook, met verweerder, van oordeel dat, zou eiser in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening, een Pgb ten behoeve van de door zijn partner geboden hulp, op basis van artikel 26, negende lid, van de Nadere regels, niet aan de orde is. Deze hulp wordt ook thans, zonder Pgb, geboden en de rechtbank ziet niet in, voor zover eiser stelt dat zijn partner overbelast dreigt te raken, hoe een Pgb - nu eiser alleen hulp accepteert van zijn partner en zijn kinderen - het probleem van de gestelde overbelasting van de partner, waaruit de behoefte aan een maatwerkvoorziening voortkomt, kan oplossen. In dit verband heeft verweerder bovendien terecht opgemerkt dat een Pgb niet bedoeld is als inkomensvoorziening.

*Rechtbank Noord-Nederland,26-08-2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:4049
Wmo2015. De intrekking van het pgb voor individuele begeleiding is een belastend besluit, zodat de bewijslast dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan op verweerder rust. De voorzieningenrechter heeft, gelet op wat is overwogen in de uitspraak van heden in de zaken van de kinderen van verzoekster (zaaknummers LEE 16/2687 en LEE 16/2690), aanleiding gezien om uitsluitend op basis van een belangenafweging een voorlopige voorziening te treffen, waarbij is gewezen op de bestaande onzekerheid over de afloop van de bezwaarschriftprocedure. Het belang dat verzoekster, mede gelet op haar ASS en het belang van het gezin, heeft bij voortzetting van het pgb voor individuele begeleiding weegt zwaarder dan het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het primaire besluit. Onder verwijzing naar de brief van 22 januari 2015 van drs. A.G.H. Visser, kinder- en jeugdpsycholoog, en een rapportage van 12 juli 2016 van Veilig Thuis Friesland, is van belang dat een stabiele zorg rondom het gezin gewenst is en tevens dat er rust komt en blijft in het gezin. Het verzoek is toegewezen en de voorlopige voorziening zal inhouden dat verweerder wordt opgedragen de eerder aan verzoekster toegekende maatwerkvoorziening voort te zetten, in die zin dat haar pgb voor individuele begeleiding dient te worden voortgezet voor 4 uur per week. De voorzetting van het pgb voor individuele begeleiding geldt tot en met zes weken na bekendmaking van de te nemen beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 20 april 2016.

Centrale Raad van Beroep, 18-04-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW3259
Wmo (2007). Afwijzing verzoek om PGB voor de aanschaf van een vierwielige scootmobiel. Er is keuzevrijheid voor degene die is aangewezen op een individuele voorziening. Het college moet een persoon die aanspraak heeft op een dergelijke voorziening de keuze bieden tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar PGB, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. De bezwaren moeten zodanig ernstig zijn, dat het voortbestaan van het in geding zijnde systeem van individuele voorzieningen gevaar loopt. De vrees van het college voor dubbele kosten te worden gesteld is in beginsel een deugdelijke onderbouwing voor het standpunt dat sprake is van overwegende bezwaren. Het risico van dubbele kosten beperkt zich echter tot de door het college verstrekte voorzieningen, waarbij nog niet de economische afschrijvingsduur is verlopen.

Appellante heeft haar aanvraag ingediend nadat de economische afschrijvingsduur was verlopen, zodat er geen beletsel was om haar voor een PGB in aanmerking te brengen. Het feit dat appellante eerder de aan haar verstrekte scootmobiel had ingeleverd maakt dat niet anders aangezien zij in de tussenliggende tijd niet van het college een andere scootmobiel verstrekt heeft gekregen. Vernietiging aangevallen uitspraak en vernietiging bestreden besluit. De Raad voorziet zelf in de zaak en kent PGB toe.

Centrale Raad van Beroep, 19-09-2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX8897:
Wmo (2007). Hoogte PGB. Het college is niet gehouden om appellante een zodanig PGB toe te kennen dat zij de keuze heeft uit verschillende aanbieders. Uitgaande van de actuele cataloguswaarde van de goedkoopst adequate scootmobiel is de hoogte van het PGB nader vastgesteld. Het staat appellante weliswaar volledig vrij om het aan haar toegekende PGB voor de aanschaf, het onderhoud en de verzekering van de geïndiceerde scootmobiel – of een andere adequate scootmobiel – te besteden bij een aanbieder of leverancier naar haar keuze, maar appellante dient de extra kosten die haar keuze voor een andere, duurdere aanbieder of leverancier met zich meebrengt uit eigen middelen te betalen voor zover het PGB ontoereikend is.

Rechtbank Oost-Brabant, 13-03-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:1272:
Wmo (2007). De rechtbank is van oordeel dat de door de gemeente gehanteerde werkwijze met betrekking tot het PGB er toe leidt dat betrokkene met het aan haar toegekende PGB alleen dan voldoende wordt gecompenseerd als zij gebruik maakt van de door de gemeente geselecteerde zorgaanbieders. Nog daargelaten dat het verschil tussen kiezen voor Zin en PGB in dat geval vrijwel op hetzelfde neerkomt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder met deze werkwijze feitelijk de keuzevrijheid om het PGB, binnen de daarvoor geldende regels, naar eigen inzicht te besteden, op een onaanvaardbare wijze inperkt.

Rechtbank Noord-Nederland, 30-10-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:5015:
Wmo 2015. Gemeenten stellen eisen die verlening van zorg in natura bevordert en het aankopen van dezelfde zorg via een PGB tegengaat. De voorzieningenrechter oordeelt dat er op deze wijze door de gemeenten aan burgers en zorgaanbieders een inrichting van de zorg wordt opgelegd die onverenigbaar is met de keuzevrijheid die de wetgever heeft willen vastleggen.

MvT: “Indien de burger in plaats van ZIN een PGB wenst te ontvangen moet dat PGB (in beginsel, behoudens thans niet relevante uitzonderingen) eenvoudigweg worden verstrekt.” De eis van motivering van een verzoek om toekenning van een PGB is nuttig, niet om de vraag naar PGB-zorg in te dammen, maar om informatie te verkrijgen en behoeve van verbetering van het ZIN-aanbod; de kwaliteit van de motovering zou geen grond opleveren voor weigering van een PGB, aldus de Staatssecretaris.

Door het stellen van haar PGB-voorwaarden wenden de gemeenten hun bevoegdheid tot het inkopen van zorg in natura aan voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is verleend. Gebod om de lopende aanbestedingsprocedure te staken.
 


b. Verantwoording pgb

 

Centrale raad van beroep, 09-12-2015, ECLI:NL:CRVB:4639:
Wmo (2007). Vaststelling en terugvordering pgb. Appellant heeft niet aan de verantwoordingsplicht voldaan. Niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan bij afweging van het belang van een goede besteding van publieke middelen en het belang van appellant, tot het oordeel moet worden gekomen dat de vaststelling het pgb-bedrag op nihil en de terugvordering niet in stand kunnen blijven.

Centrale Raad van Beroep, 09-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3054:
Wmo (2007). Intrekking en terugvordering PGB over 2012. Onvoldoende verantwoording PGB. Geen zorgovereenkomst en betalingsbewijzen overgelegd.

Centrale Raad van Beroep, 09-09-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3267:
Wmo (2007). Verantwoordingsplicht PGB. Anders dan appellante is de Raad van oordeel dat de omstandigheid dat het vrij besteedbare bedrag en de aan het CAK betaalde eigen bijdrage niet hoeven te worden verantwoord, niet betekent dat het college niet bevoegd is het besluit waarbij het PGB is toegekend geheel in te trekken, indien er, zoals in dit geval, in het geheel geen verantwoording is afgelegd over de besteding van het PGB.
 

c. Te late betalingen door SVB uit pgb aan zorgverlener

 

Centrale raad van beroep, 30-12-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4918:
Wmo 2007. Gevolgen besteding pgb voor andere voorziening. Op grond van artikel 6 van de Wmo heeft de persoon die is aangewezen op een individuele voorziening in beginsel de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar pgb. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB 28 oktober 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK2502) hoeft dit pgb niet uitsluitend aan de geïndiceerde voorziening te worden besteed. Het pgb is verleend voor de aanschaf van een scootmobiel. Appellante heeft voor het bedrag een (tweedehands) 45 km auto aangeschaft. Het college hoeft binnen de looptijd van het pgb geen nieuw pgb te vertrekken omdat de 45 km auto voortijdig onbruikbaar is geworden.

De keuze voor een (tweedehands) 45 km auto in plaats van een nieuwe scootmobiel komen voor rekening en risico van appellante. Een andere opvatting zou er feitelijk op neer komen dat het college ook de aan de keuze van appellante verbonden extra kosten zou dienen te vergoeden en dit verdraagt zich niet met het aan de Wmo verbonden uitgangspunt dat uit een oogpunt van doelmatigheid slechts aanspraak bestaat op de goedkoopste adequate voorziening.


Gerechtshof Amsterdam, 06-10-2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4078:
Art. 7:625 BW. Tussen zorgverlener en SVB bestaat geen arbeidsovereenkomst of vergelijkbare rechtsbetrekking. Er bestaat immers geen gezagsverhouding tussen SVB en zorgverlener. Verplichting budgethouder tot loonbetaling uit overeenkomst met zorgverlener is niet overgegaan op SVB. Zorgverlener heeft tegenover SVB geen recht op verhoging van loon op grond van artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek.

 

d. PGB vaststellen uurtarief

*Rechtbank Noord-Nederland, 17 maart 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1254
Wmo 2015. Aan de cliënt is een schoonmaakondersteuning van 75% van het uurtarief voor schoonmaakondersteuning toegekend. Deze toekenning baseert het college op het uitvoeringsbesluit, waarin is bepaald dat door het college gecontracteerde aanbieders voor schoonmaakondersteuning 100% krijgen, schoonmaakondersteuning door derden 75% en schoonmaakondersteuning voor iemand uit het sociale netwerk aanspraak kan maken op 50% van het uurtarief. De kosten voor gecontracteerde aanbieders zijn hoger vanwege de hogere kosten die ze kennen voor kantoor- en administratiekosten. Maar ook om kwaliteit, professionaliteit en werkgelegenheid te garanderen. De rechter oordeelt dat het college bevoegd is om differentiatie aan te brengen in de hoogte van pgb’s. Het aan de cliënt toegekende pgb is een uurtarief dat redelijk is omdat het boven de cao-norm legt.

*Centrale Raad van Beroep, 9 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:982
Wmo (2007). Het college heeft een pgb-uurtarief vastgesteld van €12,54 zodat in het algemeen zorg kan worden ingekocht vergelijkbaar met dezelfde kwaliteit als de zorg die in natura wordt geleverd. In casu is het college positief afgeweken en heeft een pgb-uurtarief toegekend van €15,50. De rechtbank achtte het beroep van de cliënt op een onjuiste tariefbepaling ongegrond. Ook was het college door de invoering van het artikel 21a van de Wmo op 1 september 2012 niet gehouden vanaf dat moment nieuwe tarieven vast te stellen. In hoger beroep voerde de cliënt tevens aan dat er onrecht onderscheid is gemaakt in de gemiddelde tarieven voor werknemers bij zorginstellingen en uurtarieven voor particulieren. De Raad overweegt, verwijzend naar eerdere uitspraak (ECLI:NL:CRVB:2015:2415), dat het artikel 21a Wmo 2007 probeert te voorkomen dat bij aanbestedingen wordt uitgegaan van basistarieven waardoor binnen thuiszorginstellingen bezuinigingen op het personeel plaatsvinden en de kwalitatief goede zorg in het geding komt. Deze tarieven gelden niet personen die niet werkzaam zijn voor een zorginstelling. De cliënt heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij met het verhoogde uurtarief geen kwalitatief goede zorg, vergelijkbaar met zorg in natura, kan inkopen.

*Rechtbank Noord-Nederland, 17 maart 2016, ECLI:NL:RBNNE:2016:1255
Wmo. Het college heeft de cliënt een pgb voor huishoudelijke hulp toegekend tegen het lage uurtarief. Omdat de zorg die met de pgb wordt ingekocht afkomstig is van een informele hulp, namelijk een gepensioneerde zorgverlener die niet meer werkt voor een zorginstelling maar een eenmanszaak heeft. Uit de nadere regels van de gemeente blijkt dat er ondersteuning wordt geleverd in het kader van een hulpverlenend beroep indien deze hulpverlener ingeschreven is bij de KvK en een VAR verklaring en diploma’s bezit. De rechter overweegt vervolgens nog dat er in theorie situaties denkbaar zijn waarin een professionele zorgverlener, bij een aanmerkelijke discrepantie tussen de aard van de professie en de te verlenen zorg, geacht moet worde de zorg niet vanuit een hulpverlenend beroep te verlenen (r.o. 3.4). In casu is er echter sprake van ondersteuning in het kader van een professionele zorgverlener en daardoor zou de pgb moeten worden verleend op basis van een hoog uurtarief. Het besluit wordt vernietigd vanwege een motiveringsgebrek.

 

4. Regiobinding maatschappelijke opvang

 

*Rechtbank Amsterdam, 29-04-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2460
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, aan eiser een uitkering van € 250,- per maand heeft toegekend uit het FGV. De rechtbank volgt daarom niet de stelling van eiser dat de uitkering uit het FGV niet in een besluit is vastgelegd. De gemachtigde van verweerder heeft voorts ter zitting uiteengezet dat de opvang via het MOO niet door het college, maar door het MOO is toegekend. Omdat het MOO zelf bepaalt of eiser wordt opgevangen of niet, hoeft verweerder deze opvang naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in een besluit vast te leggen.

*Centrale Raad van Beroep, 13-07-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2632
Wmo 2015. Afwijzing aanvraag maatschappelijke opvang op grond van Wmo. Geen procesbelang. Uit de uitspraak van 26 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3834, volgt ... dat besluiten ter uitvoering van specifieke regelingen als een bed-bad-broodvoorziening, bestemd voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen, na 31 december 2014 geen grondslag kunnen vinden in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en dat de Raad zich niet langer bevoegd acht om in hoger beroep kennis te nemen van geschillen over de uitvoering van ten opzichte van de Wmo 2015 buitenwettelijke gemeentelijke opvangregelingen voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen

*Centrale Raad van Beroep, 23 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1025
Wmo (2007). De cliënt uit Algerije verbleef onrechtmatig in Nederland ten tijde van het geding doordat zijn asielaanvraag was afgewezen. Het college wees zijn aanvraag voor toegang tot de maatschappelijke opvang af op grond van de artikelen 10 en 11 van de Veemdelingenwet 2000. Dit besluit werd tevens onderbouwd met het argument dat de persoon niet een kwetsbaar persoon was in de zin van artikel 8 EVRM. De rechter volgde dit betoog. De Raad oordeelde vervolgens dat de overweging van de rechtbank niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het niet in geschil is dat de cliënt zijn fysieke en psychische gezondheid substantieel werd bedreigd, als bedoeld in artikel 8 EVRM, wanneer hij geen toegang tot de maatschappelijke opvang zou hebben.

*Centrale Raad van Beroep, 23 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1016
Wmo (2007). Een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende Irakees kan, op grond van artikel 12 Vreemdelingenwet 2000, geen aanspraak maken op de maatschappelijke opvang. De cliënt heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij een kwetsbaar persoon is als bedoeld in artikel 8 EVRM. De cliënt kreeg feitelijk onderdak en is geholpen aan voedsel en kleding. Zijn beroep op de artikelen 13 en 21 van het Europees Sociaal Handvest faalt omdat dit geen een ieder verbindende bepaling is, als bedoeld, in artikel 94 Grondwet.

*Centrale Raad van Beroep, 23 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1023
Wmo (2007). De cliënt kan geen aanspraak meer maken op de maatschappelijke opvang in de vorm van leefgeld als bedoeld in de Wmo na het definitief worden van de onrechtmatige verblijfstatus in Nederland. De rechtbank en de Raad verwerpen de beroepsgronden die de cliënt aanvoert; artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), het Europees Sociaal Handvest (ESH) en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De Raad wijst het beroep af omdat er geen sprake is van een substantiële dreiging voor de fysieke en psychische gezondheid van de cliënt, het ESH geen een ieder verbindende bepaling is ex. artikel 94 Grondwet en de beroepsgronden inzake het IVRK afdoende door de rechtbank zijn overwogen.

*Rechtbank Amsterdam, 4 maart 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:1103
Wmo 2015. Voor een niet-rechtmatig in Nederland verblijvende persoon afkomstig uit Somalië is een bed-bad-broodvoorziening als algemene voorziening beschikbaar. Omdat de persoon onrechtmatig in Nederland verblijft hoeft het college niet eerst een onderzoek te doen naar de noodzaak voor een maatwerkvoorziening of in overleg te treden met zijn netwerk.

Rechtbank Den Haag, 03-04-2015, ECLI:NL:RBDHA:2015:3786:
Wmo 2015. Verweerder mag bij een verzoek om opvang op grond van de Wmo 2015 niet volstaan met een papieren doorverwijzing naar een andere gemeente met een beroep op het criterium van regiobinding. Gelet op de wetsgeschiedenis van de Wmo 2015 en de Handreiking van de VNG is de gemeente tot welke iemand zich heeft gewend verantwoordelijk voor een warme overdracht. Deze gemeente moet opvang bieden tot duidelijk is welke gemeente uiteindelijk de opvang zal verzorgen.

 

5. Hulpmiddelen

 

*Centrale Raad van Beroep,11-05-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1741
Wmo 2015. Afwijzing aanvraag voor een scootmobiel op grond van de Wmo. Zorgvuldig medisch onderzoek. De scootmobiel werkt anti-revaliderend.

 

a. Verhuisprimaat en goedkoopst adequaat

 

*Rechtbank Amsterdam, 12-04-2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2370
De verweerder heeft één traplift toegekend en bekostigd op de voorwaarde dat eiseres en [betrokkene]liet ook één traplift bekostigen. De rechtbank beoordeelt de oplegging van de eigen bijdrage in het licht van de toepassing van deze hardheidsclausule door verweerder. In het voortraject is uitdrukkelijk besproken onder welke (financiële) voorwaarden verweerder de woonruimteaanpassing met toepassing van de hardheidsclausule zou toekennen aan eiseres. Daarbij is de eigen bijdrage geen onderwerp van bespreking geweest. Indien verweerder voornemens was om – bovenop het akkoord – een eigen bijdrage op te leggen als financiële voorwaarde. Dan was het in het kader van een zorgvuldig onderzoek nodig geweest dat dit onderwerp van gesprek was, voordat tot toekenning van de woonruimteaanpassing zou worden overgegaan. Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet in redelijkheid een eigen bijdrage kunnen opleggen.

*Rechtbank Gelderland, 16-06-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:3589
Wmo 2015. Aanvraag om aanpassing van een (tweede) woning ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning; scheiding vader en moeder en co-ouderschap. De Verordening gaat ervan uit dat alleen het hoofdverblijf van belanghebbende voor een woonvoorziening in aanmerking komt. Hoofdverblijf is al aangepast, aanvraag afgewezen. Beroep op hardheidsclausule treft geen doel. Beroep ongegrond.

*Centrale Raad van Beroep, 03-08-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3064
Wmo 2015. Weigering woonvoorziening in de vorm van een verbouwing waarbij op de begane grond van de woning van appellante een slaapkamer wordt gemaakt. Uit een rapport van de medisch adviseur van het college blijkt genoegzaam dat appellante vanuit medische optiek adequaat gebruik kan maken van de toiletstoel. Niet kan appellante worden gevolgd in haar standpunt dat er geen ruimte is om in één van de kamers op de bovenverdieping om een plek voor een toiletstoel te creëren.

*Rechtbank Gelderland, 28-07-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:4125
Wmo 2015. Beroep ongegrond. Gezien de aard van eisers belemmeringen was naar het oordeel van de rechtbank op voorhand niet uit te sluiten dat gebruikmaking van de badplank voor eiser een passende oplossing kon bieden voor het in en uit bad stappen. Het behoorde daarom tot eisers eigen verantwoordelijkheid om dit minimaal te onderzoeken. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij het gebruik van de bakplank heeft uitgeprobeerd, maar verweerder was daar niet bij betrokken. Nu eiser na ommekomst van de door hem bedongen bedenktijd reeds tot renovatie van de badkamer was overgegaan, heeft verweerder niet meer de mogelijkheid gehad om aan de hand van eisers bevindingen na te gaan of de badplank – eventueel met verwijdering van de schuifwand – inderdaad geen goede oplossing vormde, dan wel of aanvullende ondersteuning bij het vinden van een oplossing nodig was. Onder deze omstandigheden ligt het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiser om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat de badplank voor eiser géén passende oplossing vormde. Dit is volgens de rechtbank niet aannemelijk geworden.

*Centrale Raad van Beroep, 25 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1929
Wmo 2007. De lift van de woning is volgens appellant regelmatig defect en kan haar woning niet bereiken, omdat zij niet kan traplopen. De lift is echter niet structureel defect waardoor de appellant geen aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten.

Centrale Raad van Beroep, 27-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:400 5
Wmo (2007). Afwijzing aanvraag om aanpassing van de rolstoel onderrijdbare keuken. Geen medische noodzaak voor aanpassing bestaande keuken. Geen reden voor twijfel aan de juistheid van de door de medisch adviseur getrokken conclusie. Aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Centrale Raad van Beroep, 24-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:614 5
Wmo (2007). Afwijzing aanvraag om woningaanpassing op grond van de Wmo: handgrepen bij traplift. College en rechtbank waren van oordeel dat de gevraagde voorziening voor handgrepen algemeen gebruikelijk was. De CRVB oordeelde anders. Niet gebleken is dat door een ter zake deskundige is bezien of appellant op verantwoorde wijze zonder handgrepen van de traplift gebruik kan maken en evenmin aan welke eisen de handgrepen dienen te voldoen. Volgt opdracht dit gebrek te herstellen.

Centrale Raad van Beroep, 02-03-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:725 5
Wmo (2007). Aanvraag voor hulp bij het huishouden, voor een traplift en voor een scootmobiel terecht afgewezen op basis van zorgvuldig rapport van een sociaal geneeskundige. Beperkingen appellante brengen niet mee dat zij op scootmobiel is aangewezen. Traplift afgewezen omdat appellant is verhuisd van een gelijkvloerse woning met lift naar een eengezinswoning met trap. Hulp in het huishouden beperkt in tijd omdat de medische beperkingen van appellant door het behandeltraject kunnen afnemen. Geen sprake van bijzonder geval.

Centrale Raad van Beroep, 15-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2561:
Afwijzing aanvraag om een woningaanpassing. Verhuisprimaat. Niet aannemelijk geworden dat niet op verantwoorde wijze in de zorg van betrokkene zou kunnen zijn voorzien bij verhuizing naar een passende andere woning.

 

b. Voorzienbaarheid kosten

 

*Centrale Raad van Beroep, 23 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1074
Wmo (2007). De cliënt is verhuisd van een gelijkvloerse seniorenwoning naar een vijfkamerwoning die bereikpaar is met twee trappen nadat zijn gezin uit Marokko was overgekomen. Het college heeft een financiële tegemoetkoming afgewezen omdat er geen sprake is geweest van een onverwachte of onvoorzienbare verhuizing. De verhuizing was voorzienbaar, want al vijf jaar voor de verhuizing was vastgesteld dat hij door zijn aandoening problemen ondervond met traplopen. De rechtbank stelde het college in het gelijk vanwege het eerder gedane medisch onderzoek en de inschrijving bij Woningnet. De Raad oordeelde dat de gemeentelijke verordening geen grondslag biedt om de aanvraag af te wijzen en het college geen bevoegdheid tot weigering kan ontlenen aan artikel 4, Wmo 2007. Er wordt zelf in de zaak voorzien en een verhuisvergoeding toegekend.
Rechtbank Midden-Nederland, 18-02-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:880:
Wmo (2007). Aanvraag financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten terecht afgewezen, verhuizing was vanaf 2009 voorzienbaar, onderdeel van het gebruikelijke leefpatroon van een mens met veranderende behoeften, beroep ongegrond.

*Centrale Raad van Beroep, 2 maart 2016, ECLI:NLCRVB:2016:713
Wmo (2007). De cliënt heeft de huur van haar woning opgezegd vanwege voorgenomen renovatiewerkzaamheden aan deze huurwoning. Zij heeft vervolgens verzocht om een financiële tegemoetkoming voor de verhuiskosten en aanpassingen in de huidige woning. Deze voorziening wordt door het college afgewezen omdat er geen aanleiding bestond voor een verhuizing en omdat de renovatie aan de woning geen belemmering was bij het normale gebruik daarvan. Ook uit het medisch advies bleek niet dat een verhuizing medisch noodzakelijk was. De cliënt voert aan dat er sprake was van langdurige beperkingen bij het gebruik van haar woning en het medisch advies onzorgvuldig tot stand is gekomen. De Raad wijst beide argumenten af;  het onderzoek is voldoende zorgvuldig onderbouwd, de renovatiewerkzaamheden namen een beperkte periode in beslag en er was een modelwoning aangeboden om in te verblijven.

Rechtbank Midden-Nederland, 19-06-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:4452:
Wmo (2007). Bij een verhuizing spelen te veel (individuele) factoren een rol om deze uitsluitend op basis van (onder meer) de leeftijd als algemeen gebruikelijk te kwalificeren. De keuze om voor personen de stap om te verhuizen als algemeen gebruikelijk te kwalificeren in verband met de overgang naar een volgende levensfase, berust op een niet in de wet genoemde uitsluitingsgrond en leidt tot een niet door de wetgever beoogde generieke uitsluiting van personen van de compensatieplicht van artikel 4 van de Wmo.

Centrale Raad van Beroep, 29-07-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2700:
Wmo (2007). Tussenuitspraak. 1) Afwijzing aanvraag om een woonvoorziening voor het verwijderen van de douchebak. Het college heeft ten onrechte aan deze afwijzing ten grondslag gelegd dat appellante, gezien de bekende dan wel te verwachten belemmeringen, zelf financiële middelen had kunnen reserveren voor de gevraagde woonvoorziening. Bezwaar gericht tegen verhuisadvies is terecht niet-ontvankelijk verklaard. 2) De aanvraag om een woonvoorziening in de vorm van een traplift is ten onrechte aangemerkt als herhaalde aanvraag. Dat appellante bijna een jaar eerder ook een woonvoorziening heeft aangevraagd, is onvoldoende om te kunnen spreken van een herhaalde aanvraag, omdat deze aanvraag niet zag op een traplift, maar op het verwijderen van de douchebak. De Raad draagt het college op om de gebreken in de bestreden besluiten te herstellen.

 

c. Zorgplicht gemeenten

 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-01-2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:9 (en 101113)
Wmo 2015. Wie zelf de huishoudelijke hulp kan regelen is zelfredzaam en maakt geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning in de vorm van huishoudelijke hulp. Bijzondere bijstand. Intrekking lopende voorziening wegens nieuw beleid. 

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelde in vier zaken over de stopzetting van huishoudelijke hulp sinds de inwerkingtreding van de Wmo 2015 door de gemeente Oosterhout. De gemeente stelt dat een beperking bij het zelf kunnen uitvoeren van huishoudelijke werkzaamheden niet leidt tot een beperking bij het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen of het voeren van een gestructureerd huishouden. Daarmee levert het niet zelf kunnen schoonmaken volgens de gemeente ook geen beperking op in de zelfredzaamheid die een centrale rol speelt in de Wmo 2015, aldus de gemeente. Wie zelf de huishoudelijke hulp kan regelen is zelfredzaam en maakt geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning in de vorm van huishoudelijke hulp. Ook voor het voeren van  een gestructureerd huishouden is niet vereist dat een burger zelf schoonmaakwerkzaamheden kan verrichten. De gemeente positioneert huishoudelijke hulp die verkrijgbaar is op de particuliere markt als een aan de Wmo voorliggende voorziening. Als men niet zelf de regie kan voeren, is een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015 mogelijk.

De rechtbank acht de redenering van de gemeente in deze zaken verenigbaar met de Wmo 2015, mede gelet op de omschrijving van het begrip ‘zelfredzaamheid’ en op de bedoeling van de wetgever zoals die blijkt uit de geschiedenis van totstandkoming van die wet. De begrippen 'het voeren van een huishouden' en 'huishoudelijke verzorging' worden niet vermeld in de Wmo 2015. In de Wmo 2007 was het voeren van een huishouden een van de vier taakvelden waarop ingevolge artikel 4 van die wet de compensatie van de beperkingen van een burger op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie gericht diende te zijn. In de Wmo 2007 werd echter niet omschreven wat onder zelfredzaamheid werd verstaan.

Bijzondere bijstand

Als mensen de schoonmaakhulp niet zelf kunnen betalen, biedt de gemeente bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet. Die keuze en ook de manier waarop wordt bekeken of mensen daarvoor in aanmerking komen is aangevochten door de eisers. Ook hierover is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een oneigenlijke inkomens- en vermogenstoets door de gemeente. De gemeente treedt, volgens de rechtbank, niet buiten de beleidsruimte van de Wmo 2015.

Uit het voorgaande vloeit voort dat het onderzoek van het college, volgens de rechtbank, beperkt mocht blijven tot de vraag of de betrokkene beperkt is bij het voeren van een gestructureerd huishouden.  Ook kon het college een onderzoek naar de financiële mogelijkheden van betrokkene om huishoudelijke hulp voor schoonmaakwerkzaamheden te betalen in het kader van de Wmo 2015 achterwege laten.

Gemeente mag een lopende voorziening intrekken wegens nieuw beleid

De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een inbreuk op het eigendomsrecht van betrokkene. De periode waarvoor de laatst gegeven indicatie was verstrekt is immers bekort. Maar er is geen sprake van inbreuk op artikel 1 van het EP bij het EVRM omdat wordt voldaan aan de voorwaarden voor het mogen maken van een inbreuk.

De eigendomsontneming heeft een legitieme doelstelling in het algemeen belang. Ze komt voort uit een – op basis van een gewijzigde wet – per 1 januari 2015 gewijzigd beleid met betrekking tot hulp bij het huishouden voor schoonmaakwerkzaamheden in combinatie met een per diezelfde datum toegepaste aanzienlijke korting door het Rijk op het budget voor huishoudelijke hulp. Ook is aan het proportionaliteitsvereiste voldaan. Daarbij is van belang dat de gemeente een redelijke overgangstermijn heeft gehanteerd. Betrokkene heeft zich ruim 6 maanden kunnen instellen op een gewijzigde situatie. Tot slot was in de gemeentelijke verordening bepaald dat het college een besluit tot verlening van een voorziening geheel of gedeeltelijk kon intrekken, indien door de gemeenteraad of college gewijzigd beleid zou kunnen leiden tot een ander besluit.

(zie ook 1a!)


Rechtbank Gelderland, 09-03-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1490:
Wmo 2015. Een gemeente had in de Wmo-beleidsregels opgenomen dat huishoudelijke hulp in het geheel niet meer zou worden verstrekt op grond van de Wmo 2015, omdat huishoudelijke hulp als algemeen gebruikelijk moest worden beschouwd.

De Rechtbank Gelderland oordeelde dat het schoonmaken van een woning als een algemene dagelijkse levensverrichting (ADL) moet worden gezien. Bij gebreke aan een schoon huis bestaat er een risico op vervuiling en aantasting van de gezondheid. Als zodanig vormt een schoon huis een voorwaarde om te kunnen blijven functioneren in de eigen leefomgeving als bedoeld in artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015. Dat brengt mee dat verzoeker die, zoals onbestreden is, niet zelf (de regie over) zijn huishouden kan voeren, niet zelfredzaam is (lees: ADL zelfstandig) als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo 2015. Gemeenten zijn in zo’n geval verplicht om cliënten te ondersteunen met huishoudelijke hulp.

 

6. Wmo-belastingrecht 

 

Aftrek buitengewone uitgaven


Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-06-2015, ECLI:NL:RBZWN:2015:5055:
Geen aftrek specifieke zorgkosten. Niet aannemelijk is gemaakt dat de overige zorgkosten welke aan de niet-AWBZ instelling zijn betaald en welke niet vergoed zijn in de vorm van een PGB in aanmerking kunnen worden genomen als zijnde specifieke zorgkosten in de zin van artikel 6.17, lid 1, onderdeel a, van de Wet IB 2001. Bewijslast voor de gemaakte kosten berust bij belanghebbende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij recht heeft op aftrek van buitengewone uitgaven.

Hoge Raad, 14-08-2015, ECLI:NL:HR:2015:2166:
Kosten aanschaffing en plaatsing zorg-unit in tuin van mantelzorger vormen geen aftrekbare buitengewone uitgaven. Deze kosten  vallen niet onder het begrip “uitgaven die de eiser wegens ziekte of invaliditeit heeft gedaan voor andere hulpmiddelen”. 
 

7. Wmo-bestuursrecht

 

a. Besluit in de zin van de Awb

 


Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2015, ECLI:NL:RBZWB:2015:4692:
Brief van college met als strekking dat eiser vanaf 1 januari 2015 zijn huishoudelijke hulp zelf dient te regelen en in principe ook zelf dient te betalen is besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Centrale Raad van Beroep, 04-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4409:
De brief van de thuiszorg dat met ingang van 1 mei 2013 bij korte afwezigheid van de huishoudelijke hulp van maximaal twee weken in verband met ziekte of vakantie geen vervanging wordt ingezet, is niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Evenmin is sprake van wijziging van de omvang van de toegekende aanspraak op hulp in de huishouding.
 


b. Legaliteitsbeginsel : een beschikking genomen voór de inwerkingtreding van Wmo 2015 berust op de Wmo (2007)

 


Rechtbank Gelderland, 15-07-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:4560:
Wettelijke grondslag van het primaire besluit daterend van vóór 1 januari 2015 kan uitsluitend berusten op de Wmo (2007). Ingevolge artikel 8.9, tweede lid, van de Wmo 2015 moet het bestreden besluit eveneens geacht worden te zijn genomen op grond van de Wmo (2007).

Rechtbank Midden-Nederland, 08-06-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:4057:
Gemeente heeft bestreden besluit genomen vóórdat artikel 2.1.1, van de Wmo 2015, in werking trad (1 januari 2015). Gemeente heeft bij brief van 25 maart 2015 het bestreden besluit bekrachtigd met als doel om toepassing te geven aan artikel 6:19 van de Awb en het bestreden besluit te wijzigen in die zin dat het is genomen onder de werking van de Wmo 2015. Hierdoor niet langer schending van het legaliteitsbeginsel.

Rechtbank Noord-Nederland, 15-07-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:4560:
Verzoek om maatschappelijke ondersteuning is gedaan bij brief van 30 oktober 2014. Het primaire besluit en het bestreden besluit zijn na 1 januari 2015 genomen, vandaar dat Wmo 2015 van toepassing is op dit verzoek. De Wmo 2015 is deels reeds in werking getreden op 19 juli 2014. Dit geldt onder meer voor de bepalingen inzake procedures rond het onderzoek naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, zoals opgenomen in paragraaf 3 van de Wmo 2015. Dit betekent dat het onderzoek in het kader van de maatwerkvoorziening vóór 1 januari 2015 kan plaatsvinden, maar dat dit uitsluitend betrekking kan hebben op voorzieningen waarvan de ingangsdatum op of ná 1 januari 2015 ligt.
 


c. Verlengde besluitvorming / verschoonbare termijnoverschrijding / noodzaak meetbare resultaatnormen

 

Rechtbank Gelderland, 04-02-2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:668
PGB uit AWBZ voor betaling hulp bij de administratie van betrokkene na drie jaar -  niet verlengd, omdat hulp bij administratie geen begeleiding is in de zin van de Wet langdurige zorg. Rechter oordeelt dat deze vorm van ondersteuning valt onder de Wmo. Betrokkene beroept zich vervolgens onterecht op artikel 4:51 Awb, eerste lid, dat stelt dat een subsidie niet zonder redelijke termijn, nadat deze drie achtereenvolgende jaren is verstrekt, kan worden gewijzigd zonder dat daar veranderende omstandigheden of gewijzigde inzichten aan ten grondslag liggen. Het persoonsgebonden budget onder de Wlz is een subsidie, maar de rechter oordeelt vervolgens dat er geen sprake is van veranderende omstandigheden of gewijzigde inzichten als bedoeld in artikel 4:51, eerste lid, Awb, maar van een gewijzigde uitvoeringspraktijk. Beroep verworpen.

Centrale Raad van Beroep, 27-01-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:338
Awb. Niet-verschoonbare termijnoverschrijding indiening bezwaarschrift. Verantwoordelijkheid PGB-houder. Appellant heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de indiening van een na afloop van de termijn ingediende bezwaarschrift verschoonbaar is. Onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal op zich is echter geen grond voor verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Dat de kwaliteit van de hulp in de casus ontoereikend was resulteert ook niet een verschoonbaarheid, omdat de PGB-administratie de verantwoordelijkheid blijft van de PGB-houder. Ook heeft de appellante, anders dan zij betoogd, voldoende kennis van het PGB-stelsel omdat ze eerder in staat is geweest een PGB-verantwoording in te dienen. De Raad oordeelt dan ook dat de aangevallen uitspraak geldig blijft.

Rechtbank Rotterdam, 01-04-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:2196:
Wmo (2007). De brief waarbij de gemeente aan eiseres een indicatie heeft toegekend voor huishoudelijke hulp en het ondersteuningsplan moeten in hun onderlinge samenhang worden bezien. Uit de brief wordt niet duidelijk wat de omvang is van de huishoudelijke ondersteuning waarop eiseres in 2014 aanspraak kon maken. Er is sprake van verlengde besluitvorming, die pas is voltooid na totstandkoming van het ondersteuningsplan. Eerst op de datum van die totstandkoming is (volledig) beslist over de Wmo-aanspraken van eiseres, zodat eiseres tijdig bezwaar heeft gemaakt.

Rechtbank Oost-Brabant, 12-06-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:3340:
Wmo (2007). In de nieuwe werkwijze wordt niet meer geïndiceerd in uren en minuten maar worden aandachtsgebieden voor de huishoudelijke verzorgingsactiviteiten (HV) aangegeven waarop compensatie als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, van de Wmo moet plaatsvinden. De concrete invulling, omvang en uitvoering van de HV wordt in de nieuwe manier van werken vormgegeven door (de door de gemeente gecontracteerde) zorgverleners. Dit betekent dat de gemeente bepaalt voor welke aandachtsgebieden huishoudelijke verzorging nodig is en dat de geïndiceerde samen met de zorgaanbieder of de huishoudelijke hulp nieuwe afspraken maakt over wat nodig is om zelfstandig te blijven. 

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 13 maart 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:1272) in een zaak van een gemeente die dezelfde werkwijze toepast als verweerder, geoordeeld dat door het indiceren in aandachtsgebieden voor zwaar huishoudelijk werk, licht huishoudelijk werk, de was doen en strijken en de organisatie van het huishouden, mede gelet op de omschrijving van de aandachtsgebieden in de artikelen 9 en 12 van de Verordening, in zijn algemeenheid voldoende bepaalbaar en concreet is wat de inhoud van de aan de aanvrager toegekende indicatie is. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat het uitgangspunt is dat de indicatie in aandachtsgebieden vervolgens in een specifiek plan wordt uitgewerkt waarbij dan in het individuele geval in samenspraak met de aanvrager wordt nagegaan wat nodig is om te komen tot een voldoende compensatie. Omdat pas met het ondersteuningsplan, dat op 8 juli 2014 werd vastgesteld, de concrete gevolgen van de beschikking zijn gebleken is er sprake van een tijdig ingediend bezwaarschrift.


Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-07-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:6092:
Zolang verweerder geen meetbare kwantitatieve en kwalitatieve normen met betrekking tot de te verlenen huishoudelijke zorg heeft geformuleerd valt niet goed in te zien welk voorschrift door een zorgaanbieder zou kunnen worden overtreden. Anders dan in de uitspraak van 1 april 2015 (ECLI:NL:2015:2196) is geen sprake van verlengde besluitvorming maar van verschoonbare termijnoverschrijding. Eiseres verkeerde in de gerechtvaardigde veronderstelling dat de besluitvorming nog niet was afgerond.

Rechtbank Oost-Brabant, 20-07-2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:4313:
De voorzieningenrechter is, onder verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 1 april 2015 (ECLI: NL:RBROT:2015:2196) en van deze rechtbank van 12 juni 2015 (ECLI:NL:RBOBR: 2015:3340) van oordeel dat niet eerder dan na vaststelling van het ondersteuningsplan de concrete uitwerking van de in het primaire besluit vervatte indicatie duidelijk kon zijn, zodat het primaire besluit en het ondersteuningsplan in samenhang moeten worden bezien; er is in die zin sprake van verlengde besluitvorming. Het bezwaar is daarom ontvankelijk.

Rechtbank Oost-Brabant, 24-08-2015, ECLI:NL:RBROT:2015:6092:
Bezwaar tegen indicatiebesluit o.g.v. de Wmo voor "een schoon en leefbaar huis" en "het beschikken over schone en draagbare kleding" buiten de bezwaartermijn ingediend. Anders dan in de uitspraak van 1 april 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:2196) is in dit geval geen sprake van verlengde besluitvorming, maar van een verschoonbare termijnoverschrijding. Eiseres verkeerde in de gerechtvaardigde veronderstelling dat de besluitvorming nog niet was afgerond. Er was volgens rechtbank inderdaad sprake van een gebrekkig besluit vanwege onduidelijkheid over de omvang van de ondersteuning. Bezwaartermijn ging pas in op moment dat nieuwe indicatie duidelijk was.
 


d. Besluit is onvoldoende voorbereid: verzoek bed, bad en brood is verzoek om maatwerkvoorziening o.g.v.Wmo 2015

 

*Rechtbank Amsterdam, 29 april 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2449/2450/2032
Wmo 2015. Het is vaste jurisprudentie dat een persoon die niet rechtmatig in Nederland verblijft geen aanspraak kan maken op een maatwerkvoorziening van de Wmo 2015, de afwijzing is dus terecht. Eiser stelt dat een besluit ter beëindiging van de opvang had moeten worden genomen. Echter omdat de eiser kort na zijn beëindiging van de opvang weer opvang heeft gekregen, heeft eiser geen belang meer bij het proces omdat hij heeft gekregen wat hij met het opvragen van een beëindigingsbesluit probeerde te bewerkstelligen. In de andere zaak oordeelde de rechter dat het toekennen van een opvang in een besluit vastgelegd moet worden.

*Centrale Raad van Beroep, 4 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1886
Wmo 2007. De cliënt was een kwetsbaar persoon in de zin van artikel 8 EVRM vanwege de overtuigende substantiële dreiging dat zijn fysieke en psychische gezondheid wordt bedreigt indien hij geen toegang tot de maatschappelijke opvang zou krijgen. Vanwege de depressieve stoornis en een complexe posttraumatische stressstoornis (PTSS) zou het verstoken blijven van opvang tot een suïcidale poging kunnen leiden. In deze levensbedreigende en zeer uitzonderlijke omstandigheden kan niet in redelijkheid worden volgehouden dat weigering van toelating tot de maatschappelijke opvang blijk geeft van een ‘fair balance’ tussen de publieke belangen die betrokken zijn bij de weigering van die toelating en de particuliere belangen van appellante om wel toegelaten te worden.

Centrale Raad van Beroep, 24-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:622 9D
Wmo 2015 niet van toepassing omdat andere opvangvoorzieningen ter beschikking staan. Betrokkenen zijn vreemdelingen als bedoeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) die op grond van het in de artikelen 10 en 11 van de Vw 2000 opgenomen koppelingsbeginsel geen aanspraak hebben op maatwerkvoorzieningen op grond van de Wmo 2015, noch op verstrekkingen en uitkeringen. Geen noodzaak om betrokkenen op grond van de Wmo 2015 opvang of leefgeld te verstekken omdat er andere opvangvoorzieningen als een vrijheidsbeperkende locatie (VBL) ter beschikking staan. Betrokkenen beroepen zich op het feit dat de procedures tegen uitzetting bij hen nog lopen en aan opvang in een VBL een voorwaarde tot medewerking aan vertrek verbonden is. Deze voorwaarde doet niet af aan de feitelijke beschikbaarheid van een VBL. De rechtmatigheid van deze voorwaarde is voorbehouden aan de staatssecretaris en bij hoger beroep de Afdeling bestuursrechtspraak van de RvS.

Centrale Raad van Beroep, 24-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:617
Wmo (2007). Appellante beschikt ten tijde hier van belang alsnog over rechtmatig verblijf in Nederland. Dit betekent dat de artikelen 1 en 11 van de Vreemdelingenwet 2000 niet aan de toelating tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wmo in de weg staat. Echter, omdat er geen sprake is van een situatie van dakloosheid of concrete dreiging van dakloosheid bij de appellant, hoeft het college de appellant geen toegang te verlenen tot de maatschappelijke opvang. Zie ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2015 ((ECLI:NL:CRVB:2015:3803) betreffende het recht van vreemdelingen op toegang tot de maatschappelijke opvang.

Rechtbank Noord-Nederland, 01-10-2015, ECLI:NL:RBNNE:2015:4593:
Verzoek bed, bad en brood door eiser die de Algerijnse nationaliteit heeft, ongeveer 19 jaar in Nederland verblijft, geen rechtmatig verblijf heeft en ongewenst is verklaard, is ten onrechte niet als verzoek om maatwerkvoorziening Wmo 2015 behandeld door gemeente. Gemeente heeft ten onrechte geoordeeld dat de Wmo 2015 een vangnetregeling is en er sprake is van een voorliggende voorziening in de vorm van opvang via het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa). De rechtbank stelt vast dat de Wmo 2015 – anders dan de Wmo – het begrip ‘voorliggende voorziening’ niet kent.

De gemeente heeft ten onrechte geoordeeld op grond van de Wmo 2015 dat een niet rechtmatig in ons land verblijvende vreemdeling formeel niet in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB kan artikel 8 van het EVRM meebrengen dat een vreemdeling die in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wmo 2015, toch in aanmerking kan komen voor opvang (zie bijv. de uitspraak van 19 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010). Besluit is onvoldoende voorbereid en gemeente moet nieuw besluit nemen.
 


e. Onverbindende regelgeving/strijd met zorgvuldigheidsbeginsel (art. 3:2 Awb) en evenredigheidsbeginsel (belangenafweging: art. 3:4 Awb)
 


Centrale Raad van Beroep, 11-11-2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4262:
Wmo 2007. Nieuwe normtijden voor huishoudelijke verzorging ondeugdelijk onderbouwd. College heeft nieuwe normtijden gehanteerd bij de vaststelling van een nieuwe indicatie voor vertrekken huishoudelijke verzorging. Oude indicatie was gebaseerd op het Protocol van CIZ. De Raad heeft over de inhoud van dit protocol geoordeeld dat dit op een deskundige analyse van de zorgbehoefte van leefeenheden berust (CRvB 18 december 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BC1097). De nieuwe normtijden zijn gebaseerd op Beleidsregels die berusten op overleg met de zorgaanbieders, vergelijkend onderzoek naar de normtijden bij andere gemeenten en algemene protocollen van de schoonmaakbranche. De Raad oordeelde dat de nieuwe criteria onvoldoende objectief, dus ondeugdelijk, waren onderbouwd.

Rechtbank Gelderland, 24-03-2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:1889:
Gemeente kent aan eiseres, naar aanleiding van haar verzoek tot verlenging van haar indicatie, 5,5 uur hulp bij het huishouden per week toe. Gemeente baseert het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op onverbindende regelgeving nu de Wmo-verordening enkel vermeldt dat een – in het kader van de hulp bij het huishouden – te treffen voorziening een “schoon en leefbaar” huis garandeert. Aan de hand van deze omschrijving is het resultaat onvoldoende objectief bepaalbaar. Daarmee is niet dan wel in onvoldoende mate vast te stellen of gemeente een voorziening treft die zich kwalificeert als afdoende compensatie in de zin van artikel 4, eerste lid, van de Wmo (2007). Het beroep is gegrond.

Rechtbank Oost-Brabant, 02-06-2015: ECLI:NL:RBOBR:2015:3181:
De Wmo-verordening 2015 vermeldt enkel dat een – in het kader van de huishoudelijke hulp – te treffen voorziening een “schoon en leefbaar huis” garandeert. Aan de hand van deze omschrijving is het resultaat onvoldoende objectief bepaalbaar. Daarmee is niet dan wel in onvoldoende mate vast te stellen of de gemeente een voorziening treft die zich kwalificeert als afdoende compensatie. De gemeente had het aan de zorgaanbieder overgelaten om te bepalen, eventueel na een gesprek met de aanvrager, welke zorg er in het betreffende geval moet worden geleverd. De zorgaanbieder had een uiterst summier ondersteuningsplan overgelegd. Niet is gebleken of de gemeente een onderzoek heeft verricht naar de vraag of verzoekster met de door de zorgaanbieder geleverde zorg van 1 uur en 45 minuten voldoende maatschappelijke ondersteuning werd geboden. De rechter oordeelde tot vermoedelijke strijd met de artikelen 3:2 en 3:4 Awb.

Rechtbank Midden-Nederland, 07-07-2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:5027:
Het beleid dat de gemeente hanteert met betrekking tot de Wmo 2015 is volgens de rechtbank in redelijkheid vastgesteld. Dit beleid is ook niet op onjuiste dan wel onzorgvuldige wijze tot stand gekomen. De 78-uursnorm en de maatwerkmodules die de gemeente hanteert kunnen worden aangemerkt als maatwerkvoorziening. Het maximeren van een voorziening mag  er evenwel niet toe leiden dat iemand onvoldoende ondersteuning ontvangt.oor de collectieve maatwerkvoorziening met als resultaat ‘een schoon huis’, kan de norm van 78 uur op jaarbasis in beginsel voldoende worden geacht. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de definitie van ‘schoon en leefbaar huis’ die de gemeente hanteert zich niet verhoudt tot de Wmo 2015.
 


f. Schadevergoeding ex art. 8:73 Awb wegens overschrijding van de redelijke termijn 

 

Centrale Raad van Beroep, 24-02-2016, ECLI:NL:CRVB:2016:616
Wmo 2007/Awb. College heeft ten onrechte geoordeeld dat er geen medische redenen zijn voor de gevraagde woningaanpassing. Volgt toewijzing woonvoorziening bestaande uit een PGB van € 140.498,21. Tevens vergoeding gevorderd voor opgelopen materiële en immateriële schade door moeder als gevolg van de onrechtmatige beslissing van het college. De Raad oordeelt dat ingevolge artikel 8:73 Awb (tekst voor 1 juli 2013) het bij schade moet gaan om schade van de appellant zelf. Geen causaal verband tussen de toegenomen fysieke beperkingen van de appellant ten gevolge van de progressieve ziekte en het bestreden besluit. De moeder komt niet voor enige schadevergoeding in aanmerking.

Centrale Raad van Beroep, 17-12-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4276:
De redelijke termijn is voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar heeft geduurd (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188). De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar duren, terwijl doorgaans geen sprake is van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Daarvan is in het voorliggende geval niet gebleken.
 


g. Onvoldoende procesbelang
 


*Centrale Raad van Beroep, 24 mei 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:2122
Wmo 2015. De betrokkene is overleden en daardoor heeft hij geen belang meer bij het proces. Ook omdat niet blijkt dat betrokkene schade heeft geleden of gedurende de periode dat betrekking heeft op het geschil zorg zelf elders heeft ingekocht.

Rechtbank Rotterdam, 24 februari 2016, ECLI:NL:2016:1275 9H
Onvoldoende procesbelang. Verzoek om persoonlijk verzorging (PV) en begeleiding (BG) op basis van AWBZ afgewezen door CIZ omdat Zorgverzekeringswet of Wmo voorliggende voorzieningen zijn. Geen procesbelang vanwege een reeds verstreken indicatie. Doordat de AWBZ per 1 januari 2015 is komen te vervallen en de aanspraken zijn ondergebracht onder de Zvw of de Wmo, kon er tot uiterlijk 1 januari 2016 aanspraken worden ontleend op indicaties voor PV en BG. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat ze schade heeft geleden of dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige indicatie. Geen sprake van (voldoende) procesbelang en aldus is het beroep niet-ontvankelijk.
 

h. Awb. Bezwaarschrift ingediend bij onbevoegd bestuursorgaan

 

*Centrale Raad van Beroep, 23 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1024
Awb. De tweewekelijkse financiële bijdrage van de Stichting Uitgeproduceerde Vluchtelingen (STUV) wordt stopgezet, de cliënt tekent bezwaar aan bij het college. College stuurde het bezwaarschrift door naar de STUV op grond van artikel 6:15 Awb. D Raad oordeelt dat brieven en handelingen van de STUV in het kader van  de Samenwerkingsovereenkomst 2010 tot en met 2013 van de Gemeente Leiden en de Stichting Uitgeproduceerde vluchtelingen en andere Vreemdelingen, niet als besluiten van het college kunnen worden aangemerkt. STUV bepaalt zelfstandig en zonder inmenging door de gemeente, of zij aan een vreemdeling materiële, sociale of juridische hulp verleent. Het beroep faalt dus.

 

i. Awb. Niet-ontvankelijkheid zorgaanbieder bij pgb-beschikking

 

*Voorzieningenrechter Rechtbank Rotterdam, 8 maart 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:1708
Awb. Pgb van de cliënt wordt stopgezet omdat de kwaliteit van de zorgaanbieder onvoldoende was. De zorgaanbieder die betaald werd vanuit deze pgb gaat in beroep. De zorgaanbieder is niet-ontvankelijk voor beroep, want is geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb. De aanbieder wordt niet rechtstreeks geraakt door het besluit tot stopzetten van het pgb. De zorgaanbieder heeft een afgeleid belang, welke slechts gevolgen hebben via de privaatrechtelijke verhouding tussen de cliënten en eiseres. Direct geraakt belang komt tot uitdrukking in de eis dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de gevolgen van het besluit en de belangen van eisers. De rechter overweegt dat hoewel er (financieel) belang van eiseres door het primaire besluit kan worden geraakt, de gevolgen van deze besluiten eerst via deze contractuele relatie tot stand komt. Het niet is ook niet aannemelijk gemaakt dat herroeping van het besluit ertoe zou leiden dat de pgb-gerechtige wederom bij de betrokken zorgaanbieder zorg zou inkopen. Daarnaast kan de zorgaanbieder nog steeds cliënten aannemen, maar dan zonder bekostiging via pgb’s. De belangen van de pgb-gerechtigde en de zorgaanbieder zijn niet tegengesteld. De rechter verklaart het beroep dan ook ongegrond.

 

8. Awbz

 

Indicatiestelling

 

*Centrale Raad van Beroep, 16 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1041
AWBZ. De cliënt is het oneens met het aantal uren geïndiceerde ondersteuning. De rechtbank oordeelt dat het CIZ het bestreden besluit inzichtelijk heeft uiteengezet hoe de geïndiceerde tijd voor begeleiding individueel in relatie tot de verschillende activiteiten is berekend. De cliënt geeft aan dat het oefenen dat vergoed wordt via de indicatie niet heeft geleid tot resultaat. Daardoor zou een klasse extra voor begeleiding toegekend moeten krijgen. De Raad oordeelt echter dat de omstandigheid dat het oefenen niet heeft geleid tot resultaat, niet betekent dat het CIZ een hogere klasse zou moeten indiceren. Hieruit blijkt immers niet dat de indicatie voor begeleiding individueel, klasse 2, onvoldoende is om te voorzien in haar zorgbehoefte.

 

9. Overig

 

*Centrale Raad van Beroep, 11 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2016:1741
Een voorziening met een anti-revaliderende werking kan niet als doeltreffend worden aangemerkt, omdat een dergelijke voorziening niet is gericht op het opheffen of verminderen van de door de betrokkene ondervonden beperkingen. Het college kon dus na het zorgvuldige onderzoek in redelijkheid tot het oordeel komen dat het toekennen van een scootmobiel een anti-revaliderende werking kan hebben voor de aanvrager met ernstig overgewicht, een vaataandoening aan zijn benen en een longaandoening.

 


Bron: Rechtspraak.nl

*aanvullingen per 14 september 2016 (uitspraken uit maart t/m half september 2016)