Datum

Organisatie

Centrale Raad van Beroep

Soort

Wet- en regelgeving

De Centrale Raad van Beroep (Raad) oordeelt in deze zaak dat de inwoning op zolder geen zelfstandige woning betreft. De Raad kan zich geheel vinden in de overweging van de rechtbank dat appellante en haar ex-man een gezamenlijke huishouding voeren. Ze hebben beiden hun hoofdverblijf op hetzelfde adres en uit hun relatie zijn kinderen geboren. Er wordt voldaan de voorwaarden voor toepassing van het onweerlegbaar rechtsvermoeden. Dat het huwelijk tussen appellante en haar ex-man M lang geleden is ontbonden, maakt dit niet anders.

Daar voegt de Raad nog aan toe dat appellante, ook indien zij als inwonend moet worden beschouwd en een zelfstandige kamer in gebruik heeft, haar haar hoofdverblijf heeft in dezelfde woning als M. Ook dan is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van het onweerlegbaar rechtsvermoeden dat sprake is van een gezamenlijke huishouding op grond van het bepaalde in artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet.

De Centrale Raad bevestigt de aangevallen uitspraak van de Rechtbank Amsterdam.

Uitspraak (op rechtspraak.nl)

ECLI:NL:CRVB:2018:2110