Volledige vraag
Mijn vraag heeft betrekking op de verrekening van boetes met uitkeringen in geval van recidive en toepassing van robuuste incasso door bijvoorbeeld UWV. Indien een belanghebbende in een dergelijke situatie algemene bijstand aanvraagt, kan de gemeente deze aanvraag niet afwijzen op grond van artikel 15 PW. De MvT verwijst daarvoor naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 20 juni 2000, nr. 98/5545 NABW; USZ 2000/196). Wel kan de gemeente in dergelijke situaties een maatregel opleggen vanwege een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en/of om dezelfde reden bijstand in de vorm van een geldlening verstekken.

Wat ik in dit kader mis is artikel 14 sub b PW. In ieder geval worden niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend de betaling van een boete. Naar mijn mening kan in het voorbeeld dat de MvT geeft, dan ook geen algemene bijstand verleend worden op grond van artikel 14 sub b PW. Ook niet op grond van zeer dringende redenen. De CRvB oordeelt dat het zich niet met de doelstelling van artikel 16 Abw (huidig artikel 14 PW) verdraagt om aan het college een bevoegdheid te geven, ook niet in zeer dringende gevallen, van die bepaling af te wijken (CRvB 07-03-2006, nr. 05/319 NABW). Klopt mijn redenering of sla ik de plank volledig mis?

Antwoord          
De Participatiewet bepaalt inderdaad dat je geen bijstand mag betalen voor een boete. Een simpel voorbeeld: iemand rijdt door rood, krijgt een bekeuring, en heeft bijstandsuitkering. Dan mag bijstand verstrekt worden voor het betalen van de boete.

In de M.v.T. op dat artikel 14 is destijds o.a. hierover opgenomen:
"Alleen de belangrijkste kostensoorten die in de jurisprudentie consequent als niet noodzakelijk worden aangemerkt, zijn opgenomen. Indien iemand reeds een algemene bijstandsuitkering ontvangt en deze uitkering mede voor een van de genoemde kostensoorten wenst aan te wenden, staat dit betrokkene uiteraard vrij. Bedoelde aanwending mag evenwel niet vervolgens tot een toekenning van extra bijstand leiden, aangezien dan alsnog langs indirecte weg bijstand voor deze kosten zou worden verleend."

Dat is dus een verbod om rechtstreeks bijstand voor de boete te betalen. Maar dat is niet aan de orde (dat rechtstreekse) als de WW niet uitkomt tot betaling aan de klant wegens verrekening met de boete. De WW wordt dan nl. wel betaald maar wordt als aflossing afgeboekt op de vordering. Het UWV zal dan ook wel een jaaropgave afgegeven met het WW fiscale bedrag; alleen heeft de klant dat niet ontvangen.

Ik ben het met je eens dat deels op hetzelfde neerkomt maar omdat artikel 14 het heeft over geen bijstand in de boete (niet rechtstreekse betaling van die boete dus) kan je niet met dat artikel uit de voeten als je het hebt over het niet uitbetalen van WW aan een klant wegens verrekening met de boete. De WW wordt normaliter aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15 PW, maar dat is dus niet het geval als deze wegens verrekening van een boete niet aan de klant wordt uitbetaald.  Dat is een subtiel verschil dus met artikel 14.

Overigens is juist die verrekening met de WW voor ons de aanleiding om te adviseren de maatregelverordening op dat aspect aan te passen. Zou je dat niet doen dan zal waarschijnlijk gelden dat de meeste gemeente de maatregel zouden  beperken tot 1 maand. Wij adviseren dus die maatregelperiode op te rekken tot 3 maanden. Zou je die wijziging niet doorvoeren dan krijgt de klant dus maandenlang geen WW, gaat bijstandsaanvraag doen en als hij daar recht op heeft wordt er maar een maand een maatregel toegepast en daarmee zo ongeveer (op een maand na) de verrekening van het UWV ongedaan gemaakt.