Daarbij moet men ten minste denken aan hulp van de bestuurder bij het in- en uitstappen van het voertuig en bij het betreden of verlaten van bijvoorbeeld een gebouw. Om zich - buiten het voertuig - te verplaatsen, dient de aanvrager afhankelijk te zijn van de hulp van de bestuurder. Indien hij die hulp niet nodig heeft, komt hij niet voor een passagierskaart in aanmerking.
Een passagier die bijvoorbeeld de eerste 50 meter wel zonder hulp van de bestuurder kan overbruggen, maar aan het begin en aan het eind van het af te leggen traject, en mogelijk ook tussentijds, de hulp nodig heeft van de bestuurder komt in beginsel voor een passagierskaart in aanmerking.