De Tweede Kamer debatteert donderdag 8 juni over de Voorjaarsnota, deze toont de conclusies van het kabinet voor de financiële positie van gemeenten en provincies. Vanaf 2026 is er structureel € 3,4 miljard minder beschikbaar voor gemeenten en provincies. Dat leidt tot een disbalans tussen taken en middelen.

Duidelijkheid over gevolgen disbalans taken en middelen

De VNG, het IPO en de UvW reageren gezamenlijk met een brief aan de Tweede Kamer (pdf, 270 kB) op de gevolgen voor de decentrale overheden. We verwachten dat er vóór de Miljoenennota duidelijkheid is van het kabinet over de gevolgen van de disbalans tussen de taken en de gezamenlijke ambities van het rijk en de decentrale overheden enerzijds en de middelen anderzijds. Is er sprake van een bezuiniging van € 3,4 miljard of kunnen gemeenten en provincies blijven bijdragen aan het realiseren van de gezamenlijke ambities?

Vanaf 2026 structureel minder geld

Het kabinet kondigt in de Voorjaarsnota aan de € 1,1 miljard die in 2026 aan het gemeente- en provinciefonds (gezamenlijk) is toegevoegd structureel door te trekken. De keuzes in het coalitieakkoord hebben echter geleid tot een verlaging van deze fondsen van ruim € 4,5 miljard.

Per saldo zijn er (ondanks deze Voorjaarsnota) vanaf 2026 dus € 3,4 miljard minder middelen beschikbaar ten opzichte van 2025. Dit komt vooral door het lager vaststellen van het accres en de terugkeer van de opschalingskorting. Omdat gemeenten een meerjarig sluitende begroting moeten presenteren, hebben deze vooruitzichten nu al invloed op de investeringen en ambities op lokaal niveau.

Nieuwe normering onvoldoende

Sinds het verschijnen van het coalitieakkoord in 2021 wachten we op een nieuwe financieringssystematiek voor gemeenten en provincies. De Voorjaarsnota levert een eerste inkijk op deze nieuwe systematiek. Vanaf 2027 wordt het accres gekoppeld aan de ontwikkeling van het BBP. De VNG berichtte eerder in een ledenbrief (pdf, 171 kB) wat deze Voorjaarsnota voor gemeenten betekent.

De voorgestelde systematiek houdt onvoldoende rekening met de ontwikkeling van de kosten voor zorg en beheer en onderhoud. Bovendien gaat de nieuwe systematiek pas in 2027 in, terwijl de oude ‘trap-op-trap-af’ methode al vanaf 2026 wordt losgelaten. Een oplossing voor dat jaar zien we niet in de Voorjaarsnota. Om die reden hebben gemeenten en provincies ook om een gesprek met de minister-president gevraagd.

Ook over de nieuwe normeringssystematiek willen de decentrale overheden met het kabinet en de Tweede Kamer in gesprek. De aangenomen Kamermoties Van Weyenberg/Van Dijk en Bromet/Mohandis kunnen zorgen voor zekerheid en stabiliteit. De uitwerking van deze moties is nu nog onduidelijk.

Decentrale overheden nemen hun verantwoordelijkheid

De interbestuurlijke en financiële verhoudingen staan op de tocht, zo blijkt ook uit de Voorjaarsnota, maar decentrale overheden nemen hun verantwoordelijkheid. Het rijk kan niet zonder gemeenten en niet zonder provincies bij het aanpakken van grote maatschappelijke opgaven. Gemeenten en provincies hebben bij de grote crises laten zien hoeveel maatschappelijke impact ze kunnen hebben met de euro’s die ze uitgeven.

Uit een enquête onder de leden van de VNG blijkt dat maar liefst 42% van de gemeenten met prioriteit geld zou willen uitgeven aan de woningcrisis. 28% zou het geld met voorrang willen uitgeven aan het sociaal domein. Maar dan moeten daar wel de financiële middelen voor zijn.