De CRvB deed op 3 juli 2 uitspraken over het begrip 'algemeen gebruikelijke voorziening' in de Wmo en het criterium of de voorziening financieel kan worden gedragen door inwoners met een inkomen op minimumniveau. Het gaat in beide zaken over een afwijzing van een aanvraag voor een elektrische fiets.
Door de Centrale Raad van Beroep gehanteerde criteria
De CRvB (Centrale Raad van Beroep) had in een eerdere uitspraak al een extra criterium toegevoegd om te bepalen of een voorziening algemeen gebruikelijk is: een inwoner met een minimuminkomen moet de voorziening kunnen betalen. In de uitspraken van 3 juli voegt de CRvB daar nog een nieuw criterium aan toe, namelijk of de voorziening naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen gangbaar is onder de gehele bevolking. De CRvB oordeelt dat dat niet geldt voor de elektrische fiets. Hieronder de links naar de uitspraken.
Het wordt uit de uitspraken niet duidelijk hoe de gemeente kan vaststellen of een voorziening gangbaar is onder de gehele bevolking. Vermoedelijk moet het nieuwe criterium zo worden uitgelegd dat een voorziening door álle inkomensgroepen in de bevolking gebruikt moet worden om het predicaat 'algemeen gebruikelijke voorziening' te kunnen krijgen.
Kanttekeningen VNG bij de uitspraken
Er zijn bij de uitspraken wel enkele kanttekeningen te maken. Uit cijfers, afkomstig uit het jaarlijkse onderzoek van marktonderzoeksbureau GfK in opdracht van RAI Vereniging en BOVAG, blijkt dat in 2023 57% van de nieuw verkochte fietsen een e-bike was. Van de totale omzet was zelfs 80% toe te schrijven aan e-bikes. Verder is bekend dat e-bikes gebruikt worden door alle leeftijdsgroepen.
De kosten van een e-bike zijn de afgelopen jaren flink gedaald. En ook zijn er volop tweedehands e-bikes te koop waarvan de prijs vergelijkbaar is met de kosten van een gewone nieuwe fiets. We kunnen echter niet met zekerheid stellen dat elektrische fietsen ook worden gekocht door inwoners met een inkomen op minimumniveau. Hiervoor zal een consumentenonderzoek moeten worden gedaan.
Betekenis van de uitspraken voor gemeenten
Gemeenten moeten zich houden aan de uitspraken van de CRvB. Dat betekent dat de gemeente de Wmo-aanvraag voor een elektrische fiets niet zonder meer kan afwijzen op grond van 'algemeen gebruikelijke voorziening'. De gemeente zal onderzoek moeten doen naar de individuele situatie van de aanvrager.
We kunnen ons voorstellen dat een gewone fiets in een aantal gevallen ook toereikend kan zijn om te kunnen participeren en de gewone fiets is wel een algemeen gebruikelijke voorziening. Mocht na onderzoek de aanvrager toch in aanmerking komen voor een elektrische fiets, dan zou de gemeente kunnen overwegen om die te verstrekken door middel van een financiële tegemoetkoming. De aanvrager kan de fiets dan zelf aanschaffen bij een fietsenhandel. Deze verstrekkingsvorm is voor de gemeente administratief eenvoudiger te regelen dan het verstrekken van een elektrische fiets in bruikleen met een eigen bijdrage.
Conclusie: verstrekkende gevolgen voor uitvoeringspraktijk
De beide uitspraken van de CRvB kunnen een aanzuigende werking hebben in die zin dat meer inwoners, ook degenen met voldoende inkomen om een e-bike zelf te financieren, bij de gemeente gaan aankloppen. Gezien de financiële tekorten van gemeenten op de Wmo is dit een onwenselijke situatie, maar gemeenten hebben geen mogelijkheid om dergelijke aanvraag op grond van voldoende financiële zelfredzaamheid af te wijzen. De conclusie is dat deze 2 uitspraken van de CRvB in individuele zaken, verstrekkende gevolgen hebben voor de uitvoeringspraktijk en de Wmo-middelen in alle gemeenten.