Datum

Organisatie

Centrale Raad van Beroep

Soort

Wet- en regelgeving

Appellante heeft als meest vergaande grond aangevoerd dat de onderzoeksbevindingen onrechtmatig zijn verkregen en om die reden niet aan de besluitvorming ten grondslag mogen worden gelegd. In dit verband heeft appellante aangevoerd dat het college bij het onderzoek in het kader van de themacontrole heeft gehandeld in strijd met het verbod van discriminatie. Hiertoe heeft appellante naar voren gebracht dat het college ongerechtvaardigd onderscheid in nationaliteit heeft gemaakt door het onderzoek naar eventueel verzwegen vermogen te beperken tot bijstandsgerechtigden met een Turkse nationaliteit.

Geen discriminatie

Uit de gegevens kan niet worden afgeleid dat het college bij de selectie van de bijstandsgerechtigden voor onderzoek naar vermogen in het land van herkomst enig rechtens relevant onderscheid heeft gemaakt tussen verschillende groepen bijstandsgerechtigden. Uit wat is vastgesteld over - de aard en opzet - van de themacontrole kan, anders dan appellante stelt, niet worden afgeleid dat het college de intentie heeft gehad - en deze intentie ook ten uitvoer heeft gelegd - om uitsluitend onderzoek te doen naar vermogen van bijstandsgerechtigden die afkomstig zijn uit Turkije. Integendeel, daaruit valt juist af te leiden dat het niet alleen de intentie van het college was om in het kader van de themacontrole onderzoek te doen naar vermogen van alle bijstandsgerechtigden, maar ook dat in dat kader feitelijk onderzoek is en wordt gedaan in andere landen dan Turkije, waaronder Nederland en onder andere BelgiĆ«, Spanje en Duitsland. Het college heeft ter zitting kenbaar gemaakt dat na afronding van de onderzoeken in Marokko en Polen andere landen in onderzoek zullen worden genomen, maar kon alleen niet zeggen welke landen dat zullen zijn.

De beroepsgrond, dat het in het kader van de themacontrole verrichte onderzoek discriminatoir is, slaagt niet.

Uitspraak op rechtspraak.nl

ECLI:NL:CRVB:2019:2611