Datum

Organisatie

Bijstandsbode

Soort

Wet- en regelgeving

De Bijstandsbode publiceert elke maand interessante uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op het gebied van bijstand en aanverwante wet- en regelgeving. Dit zijn de uitspraken uit de editie van april 2019.

Omgangsvormen

Niet alleen bijstandsgerechtigden moeten zich fatsoenlijk gedragen, maar ook voor gemeenten gelden er bepaalde omgangsnormen, blijkt uit deze uitspraak. De zaak speelt in Amsterdam, waar een alleenstaande vrouw een kamer huurt op een adres waar ze geen post mag ontvangen. Van de gemeente krijgt ze daarom een tijdelijk briefadres toegewezen, met de afspraak dat ze daar 1 keer per week haar post komt ophalen. De problemen ontstaan door de samenloop van een rechtmatigheidsonderzoek door de gemeente met ernstige gezondheidsproblemen aan de kant van belanghebbende.

In deze zaak concludeert de CRvB dat het de vrouw, gelet op alle bijzondere omstandigheden van haar geval, niet te verwijten dat ze 2 afspraken heeft gemist. De gemeente wist dat ze ernstig ziek was en daardoor mogelijk niet in staat zou zijn haar post op te halen. Verder heeft de gemeente naar het oordeel van de CRvB onzorgvuldig gehandeld met het versturen van de uitnodigingsbrieven en haar voor een gesprek op zeer korte termijn uit te nodigen, terwijl ze de afspraak is dat ze 1 keer per week de post ophaalt.

Ten derde heeft de vrouw in de periode waarin de uitnodigingsbrieven zijn verstuurd veelvuldig naar de gemeente gebeld om over de opschorting van haar uitkering te spreken. De gemeente heeft volgens de CRvB incorrect gehandeld door in deze telefoongesprekken bewust voor de vrouw achter te houden dat zij op gesprek moest komen.

De CRvB concludeert dat de vrouw geen verwijt kan worden gemaakt van het missen van de 2 afspraken. Dat ze in de periode tussen 4 en 25 april niet iemand anders heeft gevraagd om voor haar de post op te halen leidt, gelet op alle bijzondere omstandigheden van het geval, niet tot een ander oordeel. De gemeente was daarom niet bevoegd de bijstandsuitkering in te trekken. (CRvB, 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:524)

Bbz 2004, kosten borgstelling

Belanghebbende heeft bijstand voor de kosten van levensonderhoud ontvangen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het dagelijks bestuur heeft het recht op bijstand over het jaar 2014 definitief vastgesteld en een bedrag van ruim € 3.000 teruggevorderd. Belanghebbende stelt dat zijn netto-bedrijfsresultaat verkeerd is vastgesteld, omdat geen rekening is gehouden met het feit dat hij zich voor een bedrag van € 10.000 borg heeft gesteld voor een coöperatie die in 2014 failliet is verklaard.

De CRvB oordeelt dat de kosten van de borgstelling kosten zijn die buiten het bedrijf van appellant vallen. Deze kosten mogen niet ten laste van de bedrijfswinst en daarmee ten laste van het inkomen van het bedrijf worden gebracht. (CRvB, 12 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:891)

Bbz 2004, boekjaar, dringende redenen

Het college heeft de Bbz-leenbijstand over 2008 en 2009 gedeeltelijk teruggevorderd. Belanghebbende verzoekt herziening van dit besluit. De CRvB oordeelt dat het college terecht de inkomsten van belanghebbende over heel 2008 - inclusief zijn vóór de aanvang van de bijstand ontvangen salaris en WW-uitkering - bij de definitieve vaststelling van de terug te vorderen bijstand heeft betrokken. Het Bbz 2004 verstaat onder boekjaar immers de periode van 12 maanden waarover de administratie van de zelfstandige wordt gevoerd, en onder netto inkomen het over het boekjaar verworven inkomen. De CRvB oordeelt verder dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. (CRvB, 3 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1156)

Op geld waardeerbare werkzaamheden, hulp binnen familie

Het college heeft de bijstandsaanvraag afgewezen omdat belanghebbende op geld waardeerbare werkzaamheden verricht in de marktkraam van zijn dochter, waardoor zijn recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. De CRvB oordeelt dat het niet relevant is dat belanghebbende geen geld ontvangt voor deze werkzaamheden. Normaal gesproken worden voor dergelijke activiteiten inkomsten ontvangen of bedongen. De werkzaamheden zijn dus wel degelijk op geld waardeerbaar. (CRvB, 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1170)

Op geld waardeerbare werkzaamheden, geen inkomsten

Het college heeft de bijstandsuitkering over de maand november ingetrokken en teruggevorderd wegens het niet melden van op geld waardeerbare activiteiten waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Belanghebbende stelt dat hij in de maand november helemaal geen inkomsten als ongeregistreerd taxichauffeur heeft gehad.

De CRvB constateert dat belanghebbende op 22 november 2 politieagenten in burger heeft meegenomen in zijn auto en hen heeft afgezet op de door hen genoemde plaats van bestemming. Op het moment dat belanghebbende om betaling vroeg, is hij aangehouden. Hij heeft bij die gelegenheid tegenover politie en sociale recherche verklaard dat hij al sinds hij zijn auto heeft als snorder rijdt als hij extra geld nodig heeft. Dit alles levert genoeg feitelijke grondslag op voor het standpunt van het college dat belanghebbende in november activiteiten als snorder heeft verricht. Dat hij op 22 november feitelijk geen beloning heeft ontvangen, is niet van belang.

Door van zijn snordersactiviteiten geen melding te maken, heeft belanghebbende de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Belanghebbende moet dan aannemelijk maken dat, als hij die verplichting wel was nagekomen, hij wel recht op bijstand over november zou hebben gehad. Daarin is hij niet geslaagd. Hij heeft namelijk geen gegevens overgelegd over de ritten die hij als snorder heeft gereden en de inkomsten die hij daaruit heeft ontvangen. Hij heeft dit niet bijgehouden. Dit betekent dat het recht op bijstand over november niet kan worden vastgesteld en dat de intrekking en terugvordering over november dus in stand blijven. (CRvB 29 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:530)

Kasstorting, inkomen

Het college heeft de bijstandsuitkering herzien en deels teruggevorderd wegens niet-gemelde stortingen op rekening die als inkomen op de uitkering in mindering moeten worden gebracht. De CRvB constateert dat er in de periode januari-juni inderdaad 4 kasstortingen hebben plaatsgevonden en dat belanghebbenden die stortingen niet hebben gemeld. Volgens vaste rechtspraak worden bijschrijvingen en stortingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in principe als in aanmerking te nemen middelen beschouwd. Geldleningen zijn hiervan niet uitgezonderd. Belanghebbenden hebben vrij over de gestorte bedragen kunnen beschikken en konden deze dan ook direct aanwenden voor hun levensonderhoud. De gestelde omstandigheid dat zij dit niet hebben gedaan, maakt dit niet anders. Het college heeft de kasstortingen terecht als inkomen in aanmerking genomen. (CRvB, 19 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:644)

Individuele afstemming, gefaseerde besluitvorming, dwangsom

Het college heeft de bijstandsuitkering beëindigd, ingetrokken en teruggevorderd. Belanghebbende heeft het college in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen dit besluit. Daarop heeft het college in september 2015 de intrekking van de bijstand gewijzigd in een afstemming van de uitkering met toepassing van artikel 18 lid 1 Participatiewet (besluit 1) en in maart 2016 de terugvordering opnieuw vastgesteld (besluit 2).

De CRvB overweegt dat individuele afstemming in de vorm van een verlaging van de bijstandsuitkering alleen mogelijk is in zeer bijzondere situaties. Daarvan is hier geen sprake. Het college mocht de bijstandsuitkering daarom niet verlagen.

Naar het oordeel van de CRvB verdraagt de gefaseerde besluitvorming zich niet met de in artikel 7:11 Awb neergelegde verplichtingen tot volledige heroverweging van het besluit en tot het nemen van een besluit op bezwaar in 1 besluit. In dat geval is het laatste besluit bepalend voor de vraag of tijdig op het bezwaar is beslist. Nu besluit 2 pas in maart 2016 is genomen, terwijl de termijn om zonder verbeuring van een dwangsom te beslissen afliep in oktober 2015, is het college de maximale dwangsom van € 1.260 verschuldigd. (CRvB, 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1234)