Veelgestelde vragen CEO Wmo

  1. Welke eisen stelt de Wmo2015 aan het cliëntervaringsonderzoek?
  2. Hoe werd tot en met 2020 vorm gegeven aan het CEO Wmo?
  3. Waarom is het ophalen van cliëntervaringen belangrijk en op welke punten zagen gemeenten en Rijk ruimte voor verbetering?
  4. Hoe zag de (door)ontwikkeling van het CEO Wmo er tot nu toe uit?
  5. Wat zijn de uitgangspunten voor het CEO Wmo nieuwe stijl?
  6. Doorontwikkeling CEO binnen het huidige kader van de Wmo 2015: welke uitgangspunten blijven van kracht en wat kan er anders?
  7. Hoe ziet de doorontwikkeling van het CEO Wmo in 2021 en 2022 eruit?
  8. Hoe gaat rapportage over het CEO Wmo vanaf 2021 (middels het nieuwe format) in zijn werk?
  9. Wie vult het rapportageformat in?
  10. Hoe wordt de informatie die we aanleveren via het format gebruikt?
  11. Wat doen we als we (nog) geen informatie over ons CEO Wmo over 2020 kunnen aanleveren voor 1 juli 2021?
  12. Kunnen we onze gegevens nog vergelijken met andere gemeenten, via de gebruikelijke benchmark?
  13. Wordt er gecontroleerd of het CEO Wmo nieuwe stijl van voldoende kwaliteit is?
  14. Ik heb een vraag, een goed voorbeeld en/of ik wil graag meedenken over de doorontwikkeling van het CEO Wmo. Waar kan ik me melden?
  15. Wat gebeurt er met het CEO Jeugd?
     

1. Welke eisen stelt de Wmo2015 aan het cliëntervaringsonderzoek?

Elke gemeente is wettelijk verplicht om jaarlijks een cliëntervaringsonderzoek Wmo 2015 (hierna: CEO Wmo) uit te voeren, hierover voor 1 juli de uitkomsten te publiceren en de gegevens te verstrekken aan de Minister van VWS of een door de Minister aangewezen instelling. Dit onderzoek richt zich in ieder geval op cliënten die gebruik maken van een Wmo-voorziening (een algemene of maatwerkvoorziening) of op inwoners van wie de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning onderzocht is (zoals bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wmo 2015).

Voor het CEO Wmo worden gemeenten geacht gebruik te maken van een vragenlijst, die ten minste ingaat op de ervaring van de cliënt met de toegankelijkheid van voorzieningen, de kwaliteit van ondersteuning en hoe de ondersteuning bijdraagt aan de zelfredzaamheid en participatie.

Voor de wettelijke bepalingen, zie artikel 2.5.1 van de Wmo 2015 en artikel 8 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015.
 

2. Hoe werd tot en met 2020 vorm gegeven aan het CEO Wmo?

Voor de uitvoering van het CEO Wmo was sinds 2016 een standaardvragenlijst met bijbehorende instructies beschikbaar. In de instructie stond onder andere hoe gemeenten tot een representatieve steekproef konden komen.

De resultaten van het CEO Wmo werden gepubliceerd op www.waarstaatjegemeente.nl. Voor iedere gemeente was een rapport beschikbaar met de resultaten van het betreffende CEO.
 

3. Waarom is het ophalen van cliëntervaringen belangrijk en op welke punten zagen gemeenten ruimte voor verbetering?

Gemeenten geven aan dat zij de ervaringen van hun cliënten – of breder: het perspectief van hun inwoners – willen gebruiken om te kunnen sturen, leren en verbeteren. Als gemeente wil je tenslotte weten: doen we de goede dingen, en doen we die goed? Met het oorspronkelijke CEO kon dit volgens veel gemeenten niet naar volle tevredenheid. Een gemeentelijke werkgroep heeft onderzocht op welke punten het CEO beter kan:

  • Flexibiliteit in doelgroep, onderzoeksmethode en onderwerp.
    Het CEO Wmo in haar oorspronkelijke vorm – dat wil zeggen: zoeken naar de ervaring van alle Wmo-cliënten met een “one-size-fits-all”-vragenlijst – doet onvoldoende recht aan de complexiteit en veelzijdigheid van het sociaal domein. Om knelpunten te kunnen blootleggen en aanpakken, willen gemeenten het onderzoek kunnen toespitsen op specifieke doelgroepen. Een vragenlijstonderzoek is niet altijd de meest logische onderzoeksmethode.
  • Neem de cliënt als uitgangspunt. 
    Om passende én voldoende informatie te verzamelen, moeten inwoners zich uitgenodigd voelen om hun verhaal te doen. Hun leefwereld en behoefte zou dus meer centraal in het CEO moeten staan. De timing en frequentie moeten beter aansluiten bij het proces dat de inwoner doorloopt. Daarnaast moet er aandacht zijn voor de belasting van de cliënt.
  • Plaats het CEO in de lokale context.
    De decentralisaties hebben geleid tot uiteenlopende inrichtingen van het sociaal domein. Dit zorgt ervoor dat ook de optimale uitvoering van het CEO per gemeente/regio verschilt. Ook onderzoekscapaciteit en de omvang van de cliëntenpopulatie spelen een rol.
  • Realistisch streven naar landelijke vergelijkbaarheid.
    In het kader van ‘de transformatie’ zien gemeenten het belang van een landelijk beeld van cliëntervaringen. Het vergelijken van de gemiddelde antwoorden op de vragenlijsten is echter onvoldoende om een goed inhoudelijk beeld te krijgen: de inrichting van het lokale sociaal domein is immers zeer divers (waardoor duiding lastig is) en de vragenlijst bestrijkt een brede cliëntenpopulatie. Om te komen tot een zinvolle interpretatie van onderzoeksuitkomsten, zou op zijn minst een inhoudelijke koppeling met beleid gemaakt moeten (kunnen) worden.
     

4. Hoe zag de (door)ontwikkeling van het CEO Wmo er tot nu toe uit?

In 2014 is BMC in opdracht van VNG en het Ministerie van VWS gestart met de ontwikkeling van een vragenlijst en instructie voor het CEO Wmo. Ook cliëntenorganisaties en gemeenten waren bij de ontwikkeling betrokken. Vanaf 2016 werd het uitvoeren van het CEO Wmo (en Jeugd) voor gemeenten verplicht.

In het najaar van 2017 is een eerste inventarisatie gemaakt van de gemeentelijke ervaringen met het CEO Wmo en Jeugd. In 2018 en 2019 heeft de VNG bij een aantal gemeenten extra informatie ingewonnen over de verbeterpunten (zie ook vraag 3). Dit gebeurde in bijeenkomsten met een VNG-werkgroep CEO, tijdens regiobijeenkomsten rondom het thema ‘Meesterschap in Monitoring’ en bij een bijeenkomst van de Vereniging voor Statistiek en Onderzoek.

De VNG en het ministerie van VWS spraken af de verbeterpunten uit te werken tot een concreet voorstel. Begin 2020 werd daarom een tweedaags fieldlab CEO Wmo en Jeugd georganiseerd. Tijdens dit fieldlab bogen gemeenten, VWS, Movisie, het Nederlands Jeugdinstituut en onderzoekers zich over de vraag: hoe kunnen we het CEO doorontwikkelen, zodat het waardevol is voor de gemeentelijke praktijk én tegemoet komt aan de (informatie)behoefte van het Rijk?

Dit leverde een aantal concrete uitgangspunten en vervolgstappen op (zie vraag 5 en 6). De notitie die n.a.v. dit fieldlab is opgesteld, bevat de gedeelde uitgangspunten uit het fieldlab, zet de ideeën voor een inhoudelijk en procesmatig vervolg uiteen en schetst contouren voor een handreiking over het uitvoeren van gedegen CEO. 

In juni 2020 heeft de commissie Zorg, Jeugd en Onderwijs van de VNG groen licht gegeven om op de voorgestelde weg verder te gaan.

In de zomer van 2020 zijn belangrijke vervolgstappen gezet. Het ministerie van VWS heeft in kaart gebracht welke doorontwikkeling mogelijk is binnen de grenzen van de Wmo 2015 (zie vraag 6). Tegelijkertijd heeft het Verwey-Jonker Instituut onderzocht hoe een CEO Wmo ‘nieuwe stijl’ kan leiden tot een landelijk beeld van cliëntervaringen (lees hier het rapport). Op basis hiervan zijn twee ontwikkeltrajecten uitgestippeld: anders onderzoeken en anders rapporteren (zie vraag 7).

Deze ontwikkeltrajecten nemen vanaf begin 2021 concrete vormen aan. Dit betekent onder andere dat alle gemeenten in 2021 gevraagd worden om op een vernieuwende wijze te rapporteren over hun CEO Wmo over het jaar 2020. Daarover leest u meer bij vraag 8 t/m 12.
 

5. Wat zijn de uitgangspunten voor het CEO Wmo nieuwe stijl?

Tijdens het fieldlab CEO in januari/februari 2020 schetsten gemeenten, VWS en onderzoekers waar we de komende jaren naartoe willen groeien. Dit zal een meerjarige ontwikkeling zijn. Hieronder een beknopt overzicht van de uitgangspunten en beoogde ontwikkelingen.

  1. Gemeenten verzamelen over elk kalenderjaar op ten minste één moment cliëntervaringen; ze kunnen ervoor kiezen dit ook vaker (periodiek) of continu te doen.
  2. Gemeenten kunnen kiezen voor welke doelgroep(en) ze cliëntervaringen verzamelen.
  3. Het CEO Wmo gaat altijd tenminste over drie onderwerpen: toegankelijkheid van voorzieningen, kwaliteit van ondersteuning én ervaren effect van de ondersteuning op de zelfredzaamheid en participatie. De keuze voor een bepaalde doelgroep kan tot gevolg hebben dat één van deze onderwerpen minder aan bod komt. In dat geval beargumenteren gemeenten dit in hun rapportage aan VWS.
  4. Er komt een handreiking ‘Goed CEO doen’.
  5. Gemeenten dragen zelf een aantal goed bevonden, aanbevelingswaardige instrumenten aan. Deze selectie wordt vervolgens beoordeeld door enkele experts. Dit zal een doorgaand proces zijn, waardoor de set van instrumenten zich ontwikkelt.
  6. Gemeenten worden aangeraden voor het CEO Wmo één van deze aanbevolen instrumenten te hanteren. Zij kunnen eventueel ook kiezen voor een ander instrument, mits ze zich houden aan de criteria voor kwalitatief goed CEO (zoals geformuleerd in bovengenoemde handreiking).
  7. Gemeenten doen elk jaar verslag van hun CEO Wmo aan de hand van een gemeentelijke rapportage (zie vraag 8 t/m 12).
  8. VWS laat elk jaar een landelijke analyse van de ontvangen rapportages CEO Wmo uitvoeren. Dit levert (inhoudelijke) ‘rode draden’ op t.b.v. een landelijk beeld van cliëntervaring.

 

6. Doorontwikkeling CEO binnen het huidige kader van de Wmo 2015: welke uitgangspunten blijven van kracht en wat kan er anders?

Een nadere beschouwing van de Wmo 2015 (art. 2.5.1) en de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 (art. 8) leert dat er binnen het huidige wettelijke kader voldoende ruimte is om het CEO Wmo door te ontwikkelen. Het wettelijke kader voor het CEO Wmo blijft dan ook ongewijzigd. Het blijft dus mogelijk het CEO Wmo uit te voeren op de vertrouwde manier, dat wil zeggen aan de hand van de huidige vragenlijst. Wel wordt er nu expliciet ruimte geboden voor alternatieve onderzoeksaanpakken

Onderstaande uitgangspunten blijven onverminderd gelden:

  1. Gemeenten voeren jaarlijks een onderzoek uit naar de ervaringen van ‘cliënten’ met de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning.
  2. Onder cliënten wordt verstaan: personen voor wie een onderzoek is uitgevoerd als bedoeld in artikel 2.3.2, lid 1 Wmo 2015 of personen die gebruik maken van een voorziening (art. 8 Uitvoeringsregeling Wmo 2015).
  3. Voor de uitvoering van het CEO wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst.
  4. In de vragenlijst wordt tenminste ingegaan op de 3 thema’s: toegang, kwaliteit en effect.
  5. Gemeenten leveren jaarlijks voor 1 juli de onderzoeksresultaten aan bij de Minister van VWS (of een door die minister aangewezen instelling).
  6. Gemeenten publiceren de uitkomsten van het onderzoek voor 1 juli.
  7. De minister zorgt ervoor dat op basis van de door gemeenten verstrekte gegevens een rapportage wordt opgesteld waarin de gegevens van gemeenten worden vergeleken. De rapportage wordt openbaar gemaakt.

Wat kan er anders?

Ondanks dat wet- en regelgeving niet wordt aangepast, kunnen gemeenten het CEO Wmo meer naar eigen inzicht invullen dan nu het geval is (aan de hand van de vaste vragenlijst en instructie). De belangrijkste punten op een rij:

  1. Flexibiliteit in de keuze voor een onderzoeksmethode of –instrument
    De Uitvoeringsregeling Wmo 2015 spreekt van ‘een vragenlijst’, maar schrijft niet voor uit welke vragen die vragenlijst moet bestaan. Sinds 2016 is (na afstemming met gemeenten en cliëntenorganisaties) een vaste vragenlijst van 10 vragen voorgeschreven, waar naar keuze extra vragen aan toegevoegd kunnen worden. Het staat gemeenten echter vrij het CEO Wmo flexibel in te richten, zolang voor het onderzoek maar gebruik wordt gemaakt van een vragenlijst die in ieder geval ingaat op de vraag hoe personen (voor wie een ondersteuningsonderzoek is uitgevoerd of die gebruik maken van een voorziening) de toegankelijkheid van voorzieningen ervaren, de kwaliteit van de ondersteuning ervaren en de ondersteuning vinden bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie. In 2021 gaat de VNG van start met het verzamelen en (door)ontwikkelen van andere instrumenten dan de huidige vragenlijst, die aan gemeenten ter beschikking worden gesteld voor de uitvoering van het CEO Wmo. Lees meer over dit ontwikkeltraject ‘anders onderzoeken’ bij vraag 7.
  2. Onderzoek naar specifieke doelgroepen
    Artikel 2.5.1 Wmo schrijft voor dat gemeenten onderzoeken hoe cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning ervaren. De Uitvoeringsregeling Wmo 2015 specifieert de doelgroep en schrijft voor dat gemeenten een onderzoek in de zin van art. 2.5.1 van de Wmo moeten uitvoeren, ten minste onder personen voor wie een ondersteuningsonderzoek is uitgevoerd of die gebruik maken van een voorziening (een algemene of maatwerkvoorziening). In de huidige ‘Instructie Cliëntervaringsonderzoek Wmo 2015’ wordt aangegeven dat kan worden volstaan met een representatieve steekproef onder Wmo cliënten. Tegelijkertijd wordt aangegeven dat gemeenten, wanneer zij dit willen, ook een onderscheid kunnen maken tussen doelgroepen. Hoewel dit meer doelgroep-specifiek onderzoek dus niet uitsluit, ervaren gemeenten momenteel weinig vrijheid. In het ‘CEO Wmo nieuwe stijl’ is het expliciet mogelijk om meer gericht onderzoek te doen (bijvoorbeeld onder cliënten die gebruik maken van een bepaald type voorziening), zolang gemeenten maar onderzoek doen onder personen voor wie een ondersteuningsonderzoek is uitgevoerd of die gebruik maken van een algemene of maatwerkvoorziening.
  3. Ruimte om focus aan te brengen op toegang, kwaliteit óf ervaren effect
    Hoewel de drie thema’s ieder jaar in het CEO aan bod moeten komen, kan het zo zijn dat de keuze voor een bepaalde doelgroep tot gevolg heeft dat één van deze onderwerpen minder relevant is voor het onderzoek. Denk bijvoorbeeld aan doelgroepen die langdurig gebruik maken van dezelfde ondersteuning, voor wie de toegang al ver in het verleden ligt. Als één van de drie onderwerpen in het onderzoek minder aan bod komt, dient de gemeente dit in het nieuwe rapportage format (zie vraag 6 en 7) te beargumenteren.
     

7. Hoe ziet de doorontwikkeling van het CEO Wmo in 2021 en 2022 eruit?

In 2021 en 2022 voeren we twee ontwikkeltrajecten uit: een ontwikkeltraject ‘Anders onderzoeken’ en een ontwikkeltraject ‘Anders rapporteren’ Met deze trajecten onderzoeken we in de praktijk op welke onderdelen het CEO Wmo nieuwe stijl nog aanpassing behoeft om zowel tegemoet te komen aan de wens van gemeenten om betere lokale sturingsinformatie te verkrijgen als de wens van het ministerie van VWS om een landelijk beeld te hebben van cliëntervaringen. We roepen gemeenten van harte op hieraan bij te dragen. Hieronder schetsen we de trajecten voor het jaar 2021. Beide ontwikkeltrajecten worden voortgezet in 2022. Hoe dat het beste kan worden ingevuld, wordt in de loop van 2021 bekeken.

Ontwikkeltraject 1: ‘Anders onderzoeken’

In 2021 brengen we samen met de deelnemende gemeenten in kaart wat aanbevelingswaardige instrumenten zijn voor het uitvoeren van het CEO Wmo. Gemeenten kijken in leerkringen hoe ‘kwalitatief goed CEO’ er vanuit verschillende aanpakken uitziet en welke (aanvullende) ondersteuning daarbij nog nodig is. Het cliëntperspectief krijgt hierin een nadrukkelijke plek. Deze set van aanbevelingswaardige instrumenten zal beoordeeld worden door enkele experts. De opgedane kennis wordt vervolgens gebruikt om andere gemeenten verder op weg te helpen met hun CEO.

Er zijn gemeenten die op dit moment al experimenteren met het anders uitvoeren van het CEO Wmo dan met de vaste vragenlijst. Deze kennis en ervaring benutten we uiteraard. Gemeenten die al ervaring hebben met bijvoorbeeld kwalitatief CEO of continumeting, zijn daarom in het bijzonder uitgenodigd aan te sluiten bij dit traject. Maar ook gemeenten met een vernieuwend idee kunnen zich melden. Meedoen? Stuur een e-mail naar clientervaringsonderzoek@vng.nl.

Ontwikkeltraject 2: ‘Anders rapporteren’

Een landelijk beeld van cliëntervaringen is en blijft relevant. Om dit beeld te kunnen verkrijgen – ook als gemeenten het CEO Wmo op uiteenlopende manieren gaan uitvoeren – moeten de resultaten op een andere manier worden gerapporteerd, verzameld en geanalyseerd. Het Verwey-Jonker Instituut (VJI) heeft in de zomer van 2020 een eerste onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden om uit verschillende gemeentelijke rapportages een landelijk beeld te destilleren. VJI concludeert dat het mogelijk is om uit de gemeentelijke rapportages rode draden te halen die een landelijk beeld schetsen van cliëntervaringen met de geboden ondersteuning vanuit de Wmo. Lees het VJI-onderzoeksrapport (pdf).

Ten behoeve van dit ‘rode draden onderzoek’ is het van belang dat gemeenten op soortgelijke wijze rapporteren. Daarom is een rapportageformat ontwikkeld. Als alle gemeenten dit format invullen, moet dat onder meer een rijk beeld opleveren van de onderzoeksmethoden, resultaten en eventuele (beleids)aanpassingen n.a.v. het CEO. Hoe de vernieuwde wijze van rapporteren over het CEO Wmo in 2021 vorm krijgt, leest u in vraag 8 t/m 12.
 

8. Hoe gaat rapportage over het CEO Wmo vanaf 2021 (middels het nieuwe format) in zijn werk?

Het format waarmee gemeenten voortaan kunnen rapporteren over het CEO Wmo bevat een combinatie van open en meerkeuzevragen. Deze wijze van rapporteren levert een rijker beeld op van cliëntervaringen en stimuleert het gesprek over de uitkomsten.  

Het nieuwe rapportageformat richt zich op drie onderdelen:

A. Hoe is het cliëntervaringsonderzoek Wmo opgezet en uitgevoerd?

B. Wat zijn de uitkomsten van het cliëntervaringsonderzoek Wmo?

C. Wat is gedaan met de uitkomsten van het cliëntervaringsonderzoek Wmo?

Al nieuwsgierig naar het format? Download de pdf.

Het definitieve rapportageformat wordt toegankelijk via een online portal: aanleveringwmo.nl. Vanaf 17 mei 2021 kunnen gemeenten hier hun informatie over cliëntervaring over kalenderjaar 2020 aanleveren. Dat kan tot de gebruikelijke datum van 1 juli 2021. Alle gemeenten gaan vanaf dit jaar op deze nieuwe wijze rapporteren; de eerdere werkwijze (uploaden van de uitkomsten van de 10 vaste vragen) komt hiermee te vervallen.

Ook gemeenten die de informatie voor 1 juli nog niet gereed hebben of helemaal geen cliëntervaringsonderzoek Wmo over 2020 hebben kunnen uitvoeren, wordt gevraagd dit aan te geven via aanleveringwmo.nl.
 

9. Wie vult het rapportageformat in?

Het rapportageformat gaat zowel over het onderzoek, als (het gebruik van) de uitkomsten. Het kan het best ingevuld worden medewerkers die bekend zijn met de opzet en uitkomsten van het eigen cliëntervaringsonderzoek, bijvoorbeeld:

  • iemand die zicht heeft op (het gebruik van) de uitkomsten, zoals een betrokken beleidsambtenaar.
  • iemand die betrokken is bij de opzet en uitvoering van het onderzoek, zoals een interne of ingehuurde onderzoeker.

Invullen van het format kost naar verwachting tussen de 1 tot 1½ uur. Het format bevat 29 vragen; merendeels keuzevragen.


10. Hoe wordt de informatie die we aanleveren via het format gebruikt?

De gemeentelijke rapportages worden gebundeld en geanalyseerd, zodat een rijk beeld ontstaat van de landelijke praktijk van cliëntervaring(sonderzoek). Deze analyse wordt gedeeld met alle gemeenten (naar verwachting eind 2021). Voor gemeenten kan dit een inspiratiebron zijn bij het inrichten van volgende cliëntervaringsonderzoeken. Het ministerie van VWS gebruikt deze informatie om een landelijk beeld te hebben van de ervaringen en ontwikkelingen met de Wmo2015. De informatie wordt niet gebruikt om individuele gemeenten te vergelijken.

De informatie wordt daarnaast voor elke afzonderlijke gemeente gepresenteerd op waarstaatjegemeente.nl / Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein: één vraag over de hoofdbevindingen wordt direct gepresenteerd en de overige informatie is per gemeente beschikbaar via een downloadbaar document.
 

11. Wat doen we als we (nog) geen informatie over ons CEO Wmo over 2020 kunnen aanleveren voor 1 juli 2021?

Corona-omstandigheden hebben ook hun invloed op de uitvoering én op de uitkomsten van het cliëntervaringsonderzoek. Wij verzoeken gemeenten ook in dit bijzondere jaar alles in het werk te stellen om de deadline van 1 juli te halen. Alleen de rapportages die voor die datum worden aangeleverd, kunnen worden meegenomen in de landelijke analyse. Voor een goed en volledig beeld is het dus belangrijk dat zoveel mogelijk gemeenten tijdig hun bevindingen delen via het format. Bovendien voorkomen gemeenten met een tijdige uitvoering van het onderzoek dat uitstel op uitstel wordt gestapeld. De verwachting is dat de ritmiek van het cliëntervaringsonderzoek in de komende jaren weer normaliseert.

Als het in uw gemeente toch niet lukt om voor 1 juli te rapporteren, vragen we u daar als volgt mee om te gaan:

  • Gemeenten die wel een cliëntervaringsonderzoek Wmo over hebben uitgevoerd (of voornemens zijn dat alsnog te doen), maar dit niet voor 1 juli hebben afgerond, vragen wij de stand van zaken toe te lichten op aanleveringwmo.nl. Zodra het onderzoek is afgerond, kunt u alsnog het format op aanleveringwmo.nl gebruiken om de gegevens door te geven. De uitkomsten van het onderzoek kunnen niet worden meegenomen in de landelijke analyse, maar worden wel gedeeld via waarstaatjegemeente.nl.
  • Gemeenten die helemaal geen cliëntervaringsonderzoek Wmo over 2020 hebben kunnen uitvoeren, worden gevraagd dit aan te geven via aanleveringwmo.nl.

 

Begin mei 2021 ontvangt elke gemeente een brief vanuit het ministerie van VWS waarin het college van b en w geïnformeerd wordt over de nieuwe opzet van het CEO Wmo en de aanleverprocedure van de gemeentelijke rapportages.


12. Kunnen we onze gegevens nog vergelijken met andere gemeenten, via de gebruikelijke benchmark?

Veel gemeenten gaven aan meer vrijheid te willen hebben in de inrichting van hun cliëntervaringsonderzoek. Bijvoorbeeld om het beter te laten aansluiten bij de eigen kennisbehoefte, door in te zoomen op een specifieke doelgroep of voorziening. Een consequentie daarvan is dat de uitkomsten van de gemeentelijke onderzoeken niet goed meer met elkaar te vergelijken zijn. De basis onder een goede benchmark valt daardoor weg. Daarbij speelt ook dat de benchmark gemeenten in de praktijk vaak te weinig concrete aanknopingspunten gaf om (beleids)aanpassingen te kunnen doen. Veel gemeenten gaven ook aan van elkaar te willen leren: hoe zetten andere gemeenten hun cliëntervaringsonderzoek op? Dit nieuwe format geeft daar naar verwachting een rijk antwoord op.

Hieronder vindt u nog de eerdere vragenlijsten en instructies voor de uitvoering van het CEO Wmo:

13. Wordt er gecontroleerd of het CEO Wmo nieuwe stijl van voldoende kwaliteit is?

Gemeenten zijn hiervoor in eerste instantie zelf verantwoordelijk. De gemeenteraad ziet erop toe dat het onderzoek kwalitatief in orde is en dat de resultaten goed benut worden. Daarnaast richt de VNG op termijn een structuur in die gemeenten in staat stelt van en met elkaar te leren. We gaan ervan uit dat gemeenten samenwerken aan goede (vernieuwende) werkwijzen en elkaar scherp houden. Gemeenten worden hierbij ondersteund met een handreiking, waarin wordt aangegeven aan welke eisen kwalitatief goed cliëntervaringsonderzoek moet voldoen. Deze handreiking verschijnt in juni, maar is als voorpublicatie al beschikbaar. Actieve feedback op de handreiking (welk onderwerp mist, wat kan duidelijker, etc.) wordt op prijs gesteld. Belangstellende gemeenten kunnen hiervoor een mail sturen naar cliëntervaringsonderzoek@vng.nl.

Zoals bij vraag 7 is aangegeven, brengen we in 2021 samen met de deelnemende gemeenten in kaart wat aanbevelingswaardige instrumenten zijn voor het uitvoeren van het CEO Wmo. Deze set van aanbevelingswaardige instrumenten zal beoordeeld worden door enkele experts. De opgedane kennis wordt vervolgens gebruikt om andere gemeenten verder op weg te helpen met hun CEO.

Wanneer uit de gemeentelijke rapportage naar voren komt dat er sprake is van ondermaats onderzoek, kan de betreffende gemeente hierop worden aangesproken.
 

14. Ik heb een vraag, een goed voorbeeld en/of ik wil graag meedenken over de doorontwikkeling van het CEO Wmo. Waar kan ik me melden?

We roepen gemeenten die interesse hebben om bij te dragen aan een van de ontwikkeltrajecten op zich te melden bij de VNG, via clientervaringsonderzoek@vng.nl. Ook gemeenten die op een andere manier aan de slag willen met het doorontwikkelen van hun CEO, of hierover vragen hebben, kunnen hier terecht.
 

15. Wat gebeurt er met het CEO Jeugd?

Vooralsnog blijft het CEO Jeugd ongewijzigd. Momenteel is er binnen het CEO Jeugd al meer ruimte voor gemeenten om het onderzoek naar eigen inzicht uit te voeren. De wens om ook het CEO Jeugd door te ontwikkelen, is echter bekend. Redenen daarvoor zijn onder andere de lage respons, administratieve belasting (voor aanbieders en jeugdigen) en de raakvlakken met outcome-indicatoren en eigen onderzoeken van jeugdhulpaanbieders. Met name de samenhang met andere onderzoeken zorgt ervoor dat doorontwikkeling van het CEO Jeugd complexer is en vraagt om meer afstemming. We streven ernaar succesvolle aspecten uit de doorontwikkeling van het CEO Wmo op termijn ook toe te passen op het CEO Jeugd. Sommige gemeenten willen het CEO Wmo en het CEO Jeugd nu al meer op elkaar laten aansluiten. Dat kan: gemeenten die meedoen aan het traject ‘Anders onderzoeken’ kunnen de gekozen onderzoeksaanpak naar verwachting ook gebruiken voor het CEO Jeugd.