Door Annemieke van Brunschot

Annemieke van Brunschot_1

Wat je is favoriete boek?, vraagt de voorzitter van onze teamsessie. We zitten online bij elkaar met alle mensen van het VNG-team Omgevingswet. Dat begint altijd met een informeel onderdeel, zodat we – ook in coronatijd – de verbinding met elkaar houden. We hebben het ook wel ’s over favoriete recepten en vakantiebestemmingen gehad. Het leidt tot grappige en onverwachte dwarsverbanden tussen collega’s.

De vraag zet me aan het denken. Ik noem een andere titel, maar later realiseer ik me: mijn echte favoriet is De ontdekking van de hemel van Harry Mulisch. Het is weliswaar onuitstaanbaar pretentieus, maar, zoals de recensent van Trouw destijds zei, wie zo’n virtuoos en spannend boek schrijft mag pretenties hebben.

Bij het herlezen zie ik een analogie met de Omgevingswet. Het zijn allerlei verhaallijnen die op het eerste gezicht op zichzelf staan, maar die uiteindelijk bij elkaar komen in het vinden van een soort heilige graal. Een ‘soort’ want als je het boek dichtslaat kom je tot de slotsom dat dit niet de kern van de zaak is. Eigenlijk doet het er niet toe of ze uiteindelijk de Stenen Tafelen vinden. Zo zien we in het traject naar het invoeren van de Omgevingswet gemeenten, provincies, departementen, koepels hun eigen weg gaan, al komen ze elkaar vaak tegen. Straks blijkt dat alles samenkomt in één overheid met één digitaal loket. Dit is geen heilige graal, de weg er naartoe is van waarde.

In De ontdekking van de hemel is er een, naar het evenbeeld van Mulisch geschapen, goddelijke figuur die alles regisseert, geholpen door een manager. Als alles niet onmiddellijk volgens plan verloopt en de god-achtige zich daaraan ergert, verdedigt de manager zich met de stelling dat je ‘de mensen wel kunt dringen, maar niet dwingen’. Hij zegt: ‘Als je met een dergelijk project bezig bent, werk je niet alleen aan het moment dat juist aan de orde is, maar je hebt onophoudelijk ook in gedachten wat er allemaal gebeurd is, hoe het straks moet worden, wat er mis kan gaan en hoe dat opgevangen moeten worden.’ Dit is voor mij de essentie van programmamanagement in een complexe context. Je kunt het invoeren van de Omgevingswet niet terugbrengen tot een stappenplan dat je ontrolt tot het moment van het inwerkingtreden. Daarvoor is het te groot, je moet steeds schuiven met pionnen om ergens te komen. Niemand kan het alleen bepalen, want er zijn zoveel verhaallijnen. Eén ervan is de ontwikkeling van de landelijke voorziening van het DSO. Die is nog niet helemaal klaar, wat ertoe leidt dat het oefenen wat stagneert omdat partijen op elkaar wachten. Dat is niet nodig want je kunt ook oefenen met een systeem dat bijna klaar is. Hetzelfde geldt voor de juridische kant. Er zijn nog onderwerpen waarover de VNG in gesprek is met de vakdepartementen. Je kunt er lang over praten, maar het is belangrijk om beginnen. Als de personages allemaal wachten tot de ander gaat bewegen, verliest het verhaal zijn vaart. Het boek wordt langdradig.

Dit brengt me op een andere notie uit De ontdekking van de hemel. Eén van de hoofdpersonen, Onno Quist – ook al een spreekbuis van Mulisch – houdt een beschouwing over politiek en bestuur. Hij betoogt dat er een gouden muur staat tussen de samenleving enerzijds en politiek, bestuur en bureaucratie anderzijds. De bevolking denkt dat alle besluiten achter de gouden muur rationeel zijn genomen als uitkomst van een lineair proces. In werkelijkheid is het veel subjectiever, allerlei toevallige factoren spelen een rol. Het is een illusie dat je van te voren alles kunt uitdenken en inregelen tot het perfect is. Het gaat pas werken in een cyclus van uitproberen, monitoren en bijstellen. Dat wil niet zeggen dat de chaos de vrije loop moet krijgen. De basis van het digitaal stelsel en het wettelijk kader zijn stevig genoeg om comfortabel – en ja, ook een beetje onzeker – met de Omgevingswet aan de slag te gaan. In de samenleving, aan de andere kant van de gouden muur.

Annemieke van Brunschot is directeur van het VNG-programma Omgevingswet.