Overige vragen
-
Uw vraag heeft betrekking op de uitleg van het Bouwbesluit. De VNG heeft geen inhoudelijke kennis over deze regeling. Om die reden kunnen wij geen vragen beantwoorden over het Bouwbesluit. Wij verwijzen u door naar de Helpdesk Bouwregels.
-
Uitgebreide vraag: Het handhavend optreden tegen hinder als gevolg van het stoken van houtkachels/open haarden blijkt voor vele gemeenten een lastige zaak. Inmiddels is de hinderbepaling uit de gemeentelijke bouwverordening geschrapt en overgegaan in het nieuwe Bouwbesluit 2012. Hiermee blijft er een handhavingstaak en -problematiek bestaan voor gemeenten. Graag wil ik dan ook weten of er een handreiking is m.b.t. het handhaven van hinder van houtkachels/open haarden? Zo neen, is de VNG van plan om een handreiking hierover op te stellen?
Het klopt dat het optreden tegen dit soort hinder lastig is. Er zijn echter bij de VNG geen plannen om hierover een handreiking te maken. Dit ligt nu dit is opgenomen in het Bouwbesluit eerder op de weg van het ministerie. U kunt uw vraag daar eventueel voorleggen via Helpdesk Bouwregelgeving en Brandveilig gebruik. Deze helpdesk beantwoordt vragen over de interpretatie en toepassing van de Woningwet, het Bouwbesluit, het Gebruiksbesluit, de regels rondom bouwvergunningvrij bouwen en het aanvragen van een bouwvergunning.Daarnaast treft u informatie over dit onderwerp aan op:
- Infomil > luchtkwaliteit/houtkachels
- Rapport Rookoverlast houtkachels, haarden en vuurkorven: burenruzie of milieuprobleem? Klachten en wijze van afhandeling door gemeenten en GGD-en in Nederland. (RuG)
-
Voorschriften zijn te vinden in het Bouwbesluit 2012. Kinderopvang zoals bedoeld in het Bouwbesluit is doorgaans bedrijfsmatige kinderopvang met slaapgelegenheid voor kinderen tot 4 jaar, de buitenschoolse opvang en de 24-uurs opvang. Het gaat dan om het bedrijfsmatig opvangen, verzorgen, opvoeden en begeleiden van kinderen die het basisonderwijs nog niet hebben beëindigd. De gastouderopvang, als bedoeld in de Wet kinderopvang, valt daar buiten.
Voor bestaande kinderopvanglocaties gelden de eisen uit het Bouwbesluit voor bestaande bouw. (Daarnaast zijn er ook nog eisen in het Bouwbesluit voor geheel of gedeeltelijke verbouw, tijdelijke bouw en nieuwbouw.)
De technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van gezondheid staan in paragraaf 3.6.2 van het Bouwbesluit 2012. Een bestaand bouwwerk moet een zodanige voorziening voor luchtverversing hebben dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht wordt voorkomen. Er bestaan eisen voor luchtverversing van de ruimten waar de kinderen komen. (Gerekend wordt met een luchtverversingscapaciteit van 3,44 dm3/s per persoon.)
Daarnaast is er ook de verplichting om een spuivoorziening te hebben met een bepaalde capaciteit (3 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte, zie paragraaf 3.7.2 Bouwbesluit 2012). In een gebouw kunnen zich soms situaties voordoen dat snel een zeer grote mate van luchtverversing (doorspuiing) moet kunnen plaatsvinden. Bijvoorbeeld het luchten van een slaapkamer. De normale ventilatie is niet afgestemd op deze tijdelijke verhoogde ventilatiebehoefte.De gemeente kan bestaande gebouwen controleren en toetsen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 voor de bestaande bouw. Wanneer een bestaande kinderopvang niet voldoet aan deze voorschriften, kan de gemeente verlangen dat het pand wordt aangepast. De eigenaar van het kindercentrum wordt dan aangeschreven om de zaken die niet voldoen aan de voorschriften binnen een bepaalde termijn op te lossen. Doet de eigenaar dit niet, dan mag de gemeente zelf tot actie overgaan en de kosten op de eigenaar verhalen.
(bron: Bouwbesluit 2012, website rijksoverheid; Infoblad Kinderopvang ministerie BZK (pdf))
Plaagdieren
-
De Woningwet (Ww) en het Bouwbesluit bevatten voorschriften over het zodanig gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein dat overlast door schadelijk of hinderlijk gedierte wordt voorkomen. Het Wabo-bevoegd gezag (meestal de gemeente) heeft de taak toe te zien op de naleving van deze voorschriften. De niet-naleving ervan kan een overtreding vormen waartegen direct handhavend kan worden opgetreden, zonder dat eerst een aanschrijving vereist is. Artikel 1b Woningwet bevat een algemeen verbod om een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te laten komen of te houden die niet voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. In dit geval gaat het om de eisen die op basis van artikel 2 Woningwet zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van het Bouwbesluit (en dan met name in artikel 7.17 en 7.22 Bouwbesluit). De bevoegdheid tot handhaven vloeit voort uit artikel 92 Woningwet. In het tweede lid wordt verwezen naar een aantal relevante bepalingen uit de Wabo, onder meer naar art. 5.17 Wabo. Bij (gevaar voor) herhaling van de overtreding kan artikel 17 Woningwet van toepassing zijn. Op het uitoefenen van bestuursdwang zijn verder de bepalingen uit Hoofdstuk 5 van de Awb van toepassing. Een en ander kan leiden tot het nemen van de nodige maatregelen. U kunt dit zelf doen of - althans de uitvoerende maatregelen - uitbesteden aan een deskundig bedrijf. Onder deskundig bedrijf kunt u verstaan een bedrijf met iemand die in het bezit is van het vakbekwaamheidsdiploma afgegeven door een door de overheid erkend exameninstituut: www.evm-examen.nlhttp://www.evm-examen.nl Bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder. Dan moet die overtreder wel bekend zijn. Wanneer niemand iets doet en de dieren zich vermenigvuldigen is op een gegeven moment een flatgebouw, een hele straat of buurt vergeven van het gedierte. Dan is de oorsprong meestal niet te achterhalen en blijft de gemeente zitten met de kosten. Want er wordt van uitgegaan dat de gemeente een zorgplicht heeft op het gebied van de volksgezondheid. In het verleden is uit jurisprudentie gebleken dat kostenverhaal in redelijkheid dient te geschieden en dit had tot gevolg dat voor zover een bestuursdwangactie mede op basis van algemene volksgezondheid en leefbaarheid geschiedt, dit deel van de kosten niet kan worden verhaald op de individuele burger.
Dit verhaal heeft voor de praktijk enkele concrete gevolgen gehad: Melden van ongedierte laagdrempelig maken, dus de burger hoeft niet te vrezen voor hoge kosten, want dan meldt hij niet. Zo snel mogelijk optreden: overleg, aanschrijven, bestuursdwang; afspraken maken met grote woning- en gebouwbeheerders (corporaties). Als vaststaat dat er een algemeen volksgezondheidsbelang / leefbaarheid aan de orde is, zelf proactief optreden en niet wachten totdat een burger meldt. Proactief betekent zelf optreden op eigen verantwoordelijkheid en kosten. Als u dit niet doet, gaat u -gelet op de jurisprudentie- later toch betalen en dan zijn vanwege de omvang van de plaag de kosten waarschijnlijk hoger. Uitzondering is de rattenbestrijding in gebieden die in beheer zijn van een Waterschap e.d. en in bedrijven die een bijzondere aantrekking hebben op ongedierte (graanopslag enz). Bij deze laatstgenoemde categorie is meestal een deskundig bestrijdingsbedrijf of een loonbedrijf door het waterschap of het agrarische (bedrijf) ingeschakeld voor ongediertebestrijding.
De VNG heeft geen specifieke expertise om vragen rond bestrijding van ongedierte te beantwoorden. Het Kennisinstituut Beheersing Ongedierte (KiBO)https://kibo-ongedierte.eu/ is het wetenschappelijke instituut op het gebied van de preventie en bestrijding van 'ongedierte'. Het kennisinstituut ontwikkelt op basis van wetenschappelijke en praktijkkennis (voorlichtings)materiaal om zo duurzaam mogelijk invulling te geven aan het beheersen van ongedierte, tegenwoordig plaagdieren genoemd*. Voorts is van belang de website over de dierplaagbestrijding www.kad.nlhttp://www.kad.nl/. Het KAD adviseert gemeenten en anderen over de aanpak van de bestrijding. Veel gemeenten hebben een contract met het KAD gesloten over deze dienstverlening.
*Met betrekking tot de terminologie volledigheidshalve het volgende. Deskundigen uit Wageningen menen dat ongedierte niet bestaat, elk dier heeft nut. Dieren waarvan de mens soms hinder ondervinden, noemen we plaagdieren, een verzameling plaagdieren een dierplaag.
Ruimtelijke onderbouwing
-
Is het bevoegd gezag verplicht om een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik zonder ruimtelijke onderbouwing in ontvangst te nemen? En is het vervolgens aan het bevoegd gezag zelf om de ruimtelijke onderbouwing op te stellen?
Artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 Wabo regelt dat de omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik slechts kan worden verleend (a.) indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening (3.) indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De aanvrager is op grond van bovengenoemd artikel niet verplicht een goede ruimtelijke onderbouwing te leveren.
De aanvrager dient zijn aanvraag op grond van artikel 3.2, aanhef en onder b Mor te voorzien van gegevens en bescheiden over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening. Deze informatie kan de basis vormen voor een goede ruimtelijke onderbouwing.
Het bevoegd gezag heeft een discretionaire bevoegdheid om mee te werken aan de aanvraag. Het bevoegd gezag kan daartoe beleidsregels opstellen waarin zij aangeeft dat zij van deze bevoegdheid gebruik wil maken, indien door aanvrager een goede ruimtelijke onderbouwing wordt aangeleverd. Indien nodig, kan het bevoegd gezag bij het opvragen van aanvullende gegevens aanvrager hierom vragen. Het niet leveren van aanvullende gegevens, kan leiden tot buiten behandeling stelling van de aanvraag.
Sloop en asbest
-
Uitgebreide vraag: Gemeente heeft gegronde redenen om aan te nemen dat in meerdere particuliere woningen boardplaat aanwezig is met daarin niet-hechtgebonden asbest. Het asbest is toegepast in de woonkamer van iedere woning en niet afgeschermd. Kan de gemeente de eigenaar van het asbest dwingen om maatregelen te nemen?
In het Bouwbesluit staat een bepaling om te voorkomen dat in - voor mensen toegankelijke ruimten van - bouwwerken hoge concentraties van asbestvezels aanwezig zijn die voor de gezondheid onaanvaardbaar zijn. De concentratie van asbestvezels in de lucht mag volgens artikel 7.19 Bouwbesluit niet groter zijn dan 2.000 vezels/m³ (vast te stellen door NEN 2991 onderzoek).
Als de gemeente (eventueel na overleg met de omgevingsdienst) vermoedt dat er asbest aanwezig is en vermoedt dat asbestvezels vrijjkomen, kan zij actie ondernemen. Bij niet-hechtgebonden asbest is vrijkomen van asbestvezels al snel het geval. Als de grenswaarde wordt overschreden (door gespecialiseerd onderzoek vast te stellen) kan de gemeente besluiten om het gebruik van (het desbetreffende deel van) het bouwwerk te verbieden totdat maatregelen zijn genomen waarmee de concentratie wordt teruggebracht tot een onder de betreffende grenswaarde gelegen niveau.
-
Uitgebreide vraag: Onze gemeentelijke asbestspecialist is op vakantie. Gemeente heeft geconstateerd dat er asbest in een ingestort dak is verwerkt. Particulier wil het zelf verwijderen. Dit mag echter niet, maar waar is dit verbod te vinden? Er is ook sprake van een risicoklasse. Hoe zit dit ?
Het systeem is (BB) en was (MBV) zo dat het verwijderen van asbest uitsluitend mag gebeuren door een daartoe deskundig (= gecertificeerd) asbestverwijderingsbedrijf. Dit stond en staat in het Asbestverwijderingsbesluit 2005, artt. 6 en volgende. Een uitzondering is de particulier die onder bepaalde omstandigheden kleine hoeveelheden eenmalig zelf mag verwijderen. Dit stond in art. 8.2.1 MBV en staat in art. 1.26 BB. In artikel 1.
Indien een particulier een grotere hoeveelheid asbest of asbest van een andere aard dan toegestaan verwijdert, is dit een overtreding van het Bouwbesluit 2012. Gelet op het directe gevaar kunt u de werkzaamheden met onmiddellijke bestuursdwang stilleggen.(Het college kan telefonisch vergaderen en beslissen). Voor zover de overtreding wordt begaan in een arbeidsverhouding, kunt u de Inspectie SZW (voorheen Arbeidsinspectie) erbij betrekken.
Heel handig is het gebruik van een Transponeringstabel behorende bij het Bouwbesluit 2012, waarin de oude artikelen uit de (Model)bouwverordening (MBV) naast de nieuwe artikelen uit het BB zijn geplaatst.
Sloop en Wabo
-
Er zijn verschillende sloopactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Deze sloopactiviteiten staan in artt. 2.1 en 2.2 Wabo.
Het gaat om:
- Planologisch slopen: artikel 2.1, eerste lid, sub g Wabo
- Monument slopen: artikel 2.1, eerste lid, sub f Wabo (rijksmonument), artikel 2.2, eerste lid, sub b Wabo (gemeentelijk / provinciaal monument) en artikel 2.1, eerste lid, sub h Wabo (Beschermd stads- of dorpsgezicht)
- Selectief slopen en asbest verwijderen: paragraaf 1.7 Bouwbesluit2012.
Ad 1. Planologisch slopen (artikel. 2.1, eerste lid, sub g Wabo)
De basis voor de omgevingsvergunning voor deze sloopactiviteit ligt in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarin wordt mogelijk gemaakt om in een bestemmingsplan te bepalen dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om bouwwerken te slopen.
Achtergrond voor deze ‘planologische omgevingsvergunning' is het voorkomen dat een bij het bestemmingsplan gegeven bestemming minder geschikt wordt voor de verwezenlijken daarvan of om een al verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen. Het stelsel is aldus gerelateerd aan de in het bestemmingsplan aan de grond toegekende bestemming en kan worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat er gaten in de bestaande bebouwing vallen.Deze omgevingsvergunning kan worden geweigerd als niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd (artikel 2.16 Wabo). De aanvrager van een omgevingsvergunning voor dit type sloopactiviteit moet dan ook op basis van artikel 2.16 Wabo in samenhang met artikel 6.1 Regeling Omgevingsrecht (Mor)) aannemelijk maken dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
Ad 2. Slopen monument
Rijksmonument (artikel 2.1, eerste lid, sub f Wabo)
De Monumentenwet (Mw) regelt in artikel 11 de sloopbescherming van het beschermde rijksmonument. De omgevingsvergunning voor het slopen van een rijksmonument kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daar niet tegen verzet. Bij de beslissing op aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument (artikel 2.15 Wabo).Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het slopen van een beschermd rijksmonument zijn naast de in artikel 7.2, onder a, b, c en e Mor genoemde gegevens en bescheiden, aanvullende gegevens nodig (waaronder cultuurhistorische onderzoeksrapporten). Voor het rijksmonument volgt dit uit artikel 5.1 Mor.
Het bevoegd gezag stelt de Minister van OCW (en gedeputeerde staten indien het beschermde monument buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom ligt) in de gelegenheid advies uit te brengen over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen van een rijksmonument. (artikel 2.26, lid 3 Wabo jo art. 6.4 Bor).
Daarnaast vragen burgemeester en wethouders aan de commissie op het gebied van de monumentenzorg advies, voordat zij beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen van een rijksmonument (artikel 15 Mw).
Gemeentelijke / provinciale monumenten (artikel 2.2, eerste lid, sub b Wabo)
Voor wat betreft het gemeentelijke of provinciaal monument ligt de basis voor deze sloopactiviteit in de gemeentelijke of provinciale monumenten-verordening.De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het slopen van een gemeentelijk of provinciaal monument kan slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening (artikel 2.18 Wabo). Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor dit type sloopactiviteiten zijn naast de in artikel 7.2 Mor genoemde gegevens en bescheiden, aanvullende gegevens (waaronder cultuurhistorische onderzoeksrapporten) nodig. Voor het gemeentelijk / provinciaal monument volgt dit uit artikel 7.1 en artikel 5.1 Mor.
Slopen in beschermd stads- of dorpsgezicht (artikel 2.1, eerste lid, sub h Wabo)
Het beschermd stads- of dorpsgezicht is een gebied dat van algemeen belang is door de cultuurhistorische waarde. Het gaat daarbij om groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden. Niet alle panden in een beschermd stads- of dorpsgezicht hoeven dus monumentaal te zijn.De bescherming van deze stads- of dorpsgezichten wordt geregeld in art. 35 en 36 Mw. Op grond van het overgangsrecht uit artikel 9.1, lid 1, onder a Erfgoedwet blijven deze artikelen van kracht to de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Wanneer de minister een bescherm stads- of dorpsgezicht aanwijst, moet de gemeenteraad dit in een bestemmingsplan vastleggen. Als in een dergelijk gebied gesloopt moet worden, is een omgevingsvergunning noodzakelijk.
Deze omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd (artikel 2.16 Wabo). De aanvrager van een omgevingsvergunning voor dit type sloopactiviteit moet dan ook aannemelijk maken dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd (artikel 6.2, lid 1 Mor). Indien dit met toepassing van artikel 41 Mw is verplicht, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag tevens een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld (artikel 6.2, lid 2 Mor).
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning voor het slopen in een beschermd stads- of dorpsgezicht voorschriften worden verbonden met betrekking tot de wijze van slopen (artikel 2.22, lid 3 onder d Wabo jo artikel 5.2 Bor).
Ad 3. Selectief slopen en asbest verwijderen (paragraaf 1.7 Bouwbesluit 2012)
Het selectief slopen en asbest verwijderen wordt sinds 2012 niet meer geregeld door middel van een vergunningstelsel op basis van Wabo en bouwverordening. Vanaf dat jaar geldt een meldingenstelsel op basis van het Bouwbesluit2012.
Stedenbouwkundige bepalingen – Parkeren
-
Sinds de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 op 29 november 2014 (Stb. 2014, 458) is onder meer de wettelijke grondslag weg voor de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (artikel 8 lid 5, 9 en 10 Woningwet en artikel 8.17 onder B IWro) komen te vervallen. De Reparatiewet BZK 2014 regelt dat gemeenten de stedenbouwkundige bepalingen uit hun bouwverordening voor 1 juli 2018 moeten hebben opgenomen in bestemmingsplannen of beheersverordeningen.
De Reparatiewet hanteert een overgangstermijn die loopt tot 1 juli 2018. Zie hiervoor het nieuwe artikel 133 Woningwet. Vanaf die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking voor bestaande bestemmingsplannen en beheersverordeningen, kunnen deze niet meer als vangnet dienen en moeten deze (en met name de parkeerbepaling) zijn ondergebracht in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).
Het nieuwe recht treedt echter al eerder in werking wanneer voor 1 juli 2018 een (nieuw) bestemmingsplan (of beheersverordening) wordt vastgesteld. Stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn niet meer van toepassing wanneer ontwerpbestemmingsplannen die op 29 november 2014 in procedure zijn, (definitief) worden vastgesteld door de gemeenteraad.
Overigens
Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking ter vervanging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Met de Wro was oorspronkelijk beoogd dat de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening, inclusief de regeling betreffende het parkeren, geleidelijk zijn werkingskracht zou verliezen. In de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (IWro) werd aanvankelijk de mogelijkheid om stedenbouwkundige bepalingen op te nemen in de bouwverordening geschrapt. Uiteindelijk werd hiervan afgezien omdat te veel vragen bestonden of en over de wijze waarop het parkeren in het bestemmingsplan zou kunnen worden geregeld. De betreffende bepaling (artikel 8.17, onder B IWro) is nooit inwerking getreden.Zie ook:
Verbeuren dwangsom
-
Uitgebreide vraag: Kan er een dwangsom verbeuren bij een omgevingsvergunning van rechtswege? Een vergunning van rechtswege houdt in dat de aanvrager bij niet tijdig beslissen een vergunning krijgt conform zijn aanvraag. Dan heeft hij als sanctie op het feit dat het bestuur niet tijdig beslist toch al de vergunning en is de dwangsom toch niet meer van toepassing?
De lex silencio positivo (LSP) en de Wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen zijn twee naast elkaar staande instrumenten om een tijdige dienstverlening te realiseren. Treedt bij een stelsel de LSP in werking, dan is er een besluit en dan is er automatisch geen ruimte meer voor de Wet Dwangsom en beroep.
De algemene regeling staat in de Awb: Conform art. 4:20d Awb geldt dat de wet dwangsom wel van toepassing is op het eventueel niet tijdig bekend maken van de verlening van de beschikking van rechtswege door het bestuursorgaan. De aanvrager kan, wanneer dit niet binnen twee weken gebeurt, het bestuursorgaan in gebreke stellen. Gaat het bestuurorgaan binnen twee weken dan nog steeds niet over tot bekendmaking, dan verbeurt het een dwangsom per dag dat het in gebreke is. Tevens kan de aanvrager direct in beroep gaan in dit geval, en hoeft dus niet eerst bezwaar aan te tekenen.
De Wabo vormt echter een uitzondering op de Awb voor wat betreft de termijn van twee weken.
Artikel 3.9, vierde lid Wabo bepaalt dat de bekendmaking als bedoeld in art. 4:20c Awb geschiedt op de wijze als bedoeld in art. 3.8 Wabo op gelijke wijze als de bekendmaking van de aanvraag van een omgevingsvergunning. In art. 3.8 Wabo staat: het bevoegd gezag geeft .. onverwijld kennis van enz.
Er wordt geen concrete termijn genoemd. En wat onverwijld (bij eerste gelegenheid) inhoudt hangt af van de frequentie van verschijnen van het plaatselijke krantje. Dit kan eens per veertien dagen zijn en met inachtneming van het tijdig aanleveren van de advertentietekst kan dit betekenen dat een ruimte van meer dan twee weken ontstaat tussen de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning en de bekendmaking.
Met deze voor de burger weinig herkenbare termijn zal het lastig zijn op tijd een ingebrekestelling te doen op grond van de Wet Dwangsom en beroep.
Zienswijzeprocedure
-
De Awb is onverkort van toepassing op het betrekken van belanghebbenden bij de totstandkoming van een afwijkingsbesluit. De toelichting van de invoeringswet Wabo (MvT p. 118 Invoeringswet Wabo) geeft aan dat de reguliere procedure van de Wabo geen zienswijzenprocedure kent, maar dat het bepaalde in de artikelen 4:7 en 4:8 Awb van toepassing is. In bepaalde gevallen kan het bevoegd gezag de aanvrager c.q. derden in de gelegenheid stellen zienswijzen naar voren te brengen binnen de wettelijke termijn.
In het kader van de toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 Awb zal het bevoegd gezag ook de belangen van derden op een goede wijze bij de besluitvorming moeten betrekken. De toetsingsgronden zijn in het bestemmingsplan ingekaderd. Gelet op deze waarborgen is in het kader van de reguliere procedure van de Wabo geen extra regeling opgenomen voor de betrokkenheid van belanghebbenden.
Belanghebbenden die niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze in te dienen kunnen nu alleen nog maar bezwaar maken tegen de verleende beschikking, waarna de beschikking open staat voor beroep.