Overig
-
Een gemeente kan van een verordening afwijken. Omdat een verordening door de gemeenteraad wordt vastgesteld, is het echter wel aan de gemeenteraad om hierover te beslissen. Verder is het ook aan de gemeenteraad om te beslissen in welke vorm dit plaats moet vinden en wat dus voor het afwijken nodig is.
In de regel wordt in gemeenten alleen bij verordening van een verordening afgeweken. Dit betekent dat er een aparte verordening moet komen of een verordening die de participatieverordening aanvult. In sommige gemeenten is een gewoon gemeenteraadsbesluit voldoende.
-
Criteria of regels voor de participatie die de initiatiefnemer uitvoert bij de voorbereiding van zijn omgevingsvergunningaanvraag kunnen niet direct doorwerken naar de aanvrager. De aanvraagvereiste participatie is namelijk uitputtend geregeld in de Omgevingswet en mag niet worden uitgebreid met criteria.
Het verplicht stellen van participatie bij de buitenplanse omgevingsplanactiviteit is een uitzondering hierop, maar ook deze verplichtstelling kan niet worden uitgebreid met extra criteria of voorwaarden. Een bevoegd gezag kan wel beleidsregels vaststellen.
Informatie hierover is te vinden op iplo.nl
Bestuursorganen kunnen beleidsregels vaststellen over:
- hun eigen bevoegdheden
- onder hun verantwoordelijkheid uitgeoefende bevoegdheden
- door hen gedelegeerde bevoegdheden Dit staat in artikel 4:81 lid 1 Awb.
Als het niet gaat om een eigen bevoegdheid, dan kan een bestuursorgaan alleen beleidsregels vaststellen als een wettelijk voorschrift dit expliciet toestaat. Dit staat in artikel 4:81, lid 2 Awb. Dit betekent voor de participatie bij de buitenplanse omgevingsplanactiviteit dat beleidsregels door het college van burgemeester en wethouders worden vastgesteld en enkel betrekking mogen hebben op de wijze waarop het college de participatie meeweegt.
-
De kosten van de zienswijzeprocedure, zoals genoemd artikel 16.65 van de Omgevingswet, mogen in rekening worden gebracht via de leges voor het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag. Deze kosten mogen worden doorberekend omdat de zienswijzeprocedure direct verband houdt met de vergunningaanvraag en een zorgvuldige voorbereiding en belangenafweging vereist, zoals de Awb voorschrijft.
De 'zienswijzeprocedure' wordt niet gelijkgesteld met een inspraakprocedure, waarbij heroverweging van het algemene beleid plaatsvindt. In plaats daarvan wordt het beschouwd als een inventarisatie van bedenkingen die bij een zorgvuldige voorbereiding van de beslissing op de vergunningaanvraag hoort, waardoor het individuele belang op de voorgrond treedt.
Bij de reguliere procedure lijkt het inbrengen van zienswijzen meer incidenteel voor te komen. De kosten van de zienswijzeprocedure zouden dan verdisconteerd kunnen worden in het 'basistarief' voor het in behandeling nemen van de aanvraag om een omgevingsvergunning.
Het lijkt er dus op dat de gemeente leges mag verhogen wanneer de gemeente gebruik maakt van de zienswijzeprocedure. Dit moet echter zorgvuldig worden overwogen en in lijn zijn met de geldende regelgeving..
In de modelverordening leges van de VNG is een tariefverhoging (modaliteit) opgenomen als de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure moet worden gevolgd:
Artikel 2.48 Uitgebreide voorbereidingsprocedure
Onverminderd het bepaalde in de andere artikelen van dit hoofdstuk bedraagt het tarief, als afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is op de voorbereiding van het besluit: a. als sprake is van een milieubelastende activiteit: € […]; b. als sprake is van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit: € […]; als sprake is van andere activiteiten dan bedoeld in de onderdelen a en b: € […]; Toelichting bij artikel 2.48 Uitgebreide voorbereidingsprocedure
In beginsel is op de voorbereiding van de beslissing op de aanvraag om een omgevingsvergunning om wijziging van de voorschriften van een omgevingsvergunning of om intrekking van een omgevingsvergunning de reguliere procedure van toepassing (paragraaf 16.5.2 van de Ow). De reguliere procedure is acht weken, met mogelijkheid van verlenging met 6 weken. Als instemming van een ander bestuursorgaan nodig is (zie hiervoor artikel 2.51 van de tarieventabel), is de beslistermijn vier weken langer (artikel 16.64 van de Ow). Artikel 16.65 van de Ow geeft aan wanneer de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is. Er zijn gevallen bij Amvb aangewezen, dit is uitgewerkt in artikel 10.24 van het O, bijvoorbeeld bij bepaalde rijksmonumentenactiviteiten, sommige mba’s of lozingsactiviteiten. Op verzoek of bij buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (als het college van B&W dat heeft bepaald) is de uitgebreide voorbereidingsprocedure ook voorgeschreven (artikel 16.65, eerste lid, aanhef en onder b, en vierde lid, van de Ow). De uitgebreide voorbereidingsprocedure staat in afdeling 3.4 van de Awb. Deze procedure leidt tot extra werkzaamheden en kosten en daarom ook tot extra leges. Er is een tariefdifferentiatie opgenomen voor mba’s en overige gevallen, omdat de procedure bij een mba naar verwachting meer kosten met zich meebrengt. In hoofdstuk 14 Or waarin de tarieven staan die de minister als bevoegd gezag toepast, is het tarief voor mba’s hoger gesteld.
-
Met de motie-Nooren vraagt de regering om een regeling op te nemen in het Invoeringsbesluit Omgevingswet, waardoor gemeenten, provincies en waterschappen verplicht worden om naar hun participatiebeleid te verwijzen in de motivering participatie bij de kerninstrumenten van de Omgevingswet.
Dit beleid moet de vorm van decentrale participatie beschrijven en worden vastgesteld door respectievelijk de gemeenteraad, provinciale staten en het algemene bestuur van het waterschap. De motie roept op tot snel opstellen van het beleid voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Sinds de goedkeuring van deze motie is de motiveringsplicht dus uitgebreid, waardoor decentrale overheden moeten aangeven of en hoe zij hun eigen participatiebeleid hebben toegepast bij de vaststelling kerninstrumenten zoals de omgevingsvisie, het omgevingsplan en een programma. Ze hebben vrijheid in het vormgeven van dit beleid, waarin onder andere toegankelijkheid, representativiteit, betrokkenheid van ondervertegenwoordigde groepen en het meewegen van participatieresultaten kan worden opgenomen.
De motie-Nooren is niet van toepassing op rijksbesluiten of projectbesluiten, waar, in dat laatste geval, al uitgebreidere participatieregels voor gelden. Hoewel er geen sanctie is opgenomen in de Omgevingswet voor het ontbreken van participatiebeleid, is het opstellen ervan noodzakelijk om aan de motiveringsplicht te voldoen.
-
In de uitgebreide procedure bij een omgevingsvergunning stelt het bevoegd gezag een ontwerpbesluit op, waarover belanghebbenden en bepaalde overheidsorganen zienswijzen kunnen indienen. Het bevoegd gezag is vervolgens verplicht om bij de motivering van het definitieve besluit in te gaan op de ingediende zienswijzen. Dit geldt als algemene regel voor de uitgebreide procedure.
Er zijn echter twee uitzonderingen op deze regel, zoals vermeld in artikel 16.23 van de Omgevingswet:
- Gedoogplichtbeschikking: Hierbij kunnen alleen belanghebbenden en bepaalde overheidsorganen zienswijzen indienen.
- Onteigeningsbeschikking: Hierbij kunnen alleen belanghebbenden zienswijzen indienen.
In de reguliere procedure bij een omgevingsvergunning zijn speciale gevallen te bedenken waarin het bevoegd gezag eenieder of een bepaalde belanghebbende in de gelegenheid wil stellen om zienswijzen in te brengen, zoals beschreven in de artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het bevoegd gezag heeft dus de vrijheid om uit eigen beweging de gelegenheid te geven om zienswijzen in te brengen, ongeacht de specifieke procedure. Dit biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om meer inspraak te faciliteren, verschillende belangen inzichtelijk te maken en rekening te houden met belanghebbenden.
Deze bevoegdheid kan ook worden ingezet wanneer het bevoegd gezag vindt dat de initiatiefnemer onvoldoende aan participatie heeft gedaan. Hierbij kan het bevoegd gezag ook gebruik maken van een mogelijkheid om eenmalig de beslistermijn te verlengen met zes weken.
-
De Omgevingswet geeft de mogelijkheid om een raadsbesluit te nemen over het bindend adviesrecht bij een aanvraag voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit.
De aanwijzing van gevallen waarbij het bindend adviesrecht van de gemeenteraad geldt, moet vooraf gebeuren om de rechtszekerheid te waarborgen. Wanneer de gemeenteraad gebruik maakt van deze bevoegdheid, worden aangewezen aanvragen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten door het college van B&W ter advisering aan de gemeenteraad voorgelegd.
De raad geeft in dat geval een gemotiveerd advies over het wel of niet verlenen van die omgevingsvergunningaanvraag. Dit advies moet het college van B&W dan opvolgen.
De wettelijke beslistermijn op de aanvraag wijzigt niet door de toepassing van het bindend adviesrecht. Het college van B&W kan eventueel wel gebruik maken van de eenmalige verlengingsmogelijkheid van de beslistermijn met zes weken.
-
1. De kennisgeving participatie van het bevoegd gezag bestaat uit:
De overheid doet uiterlijk bij de start van de verkenning voor een projectbesluit of een wijzigingsbesluit omgevingsplan een 'kennisgeving participatie'. Hierin staat hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen bij de verkenning worden betrokken. Het bevoegd gezag gaat in ieder geval in op:- wie het betrekt bij de projectprocedure
- waarover het deze partijen raadpleegt
- wanneer het deze partijen erbij betrekt
- wat de rol van het bevoegd gezag en de initiatiefnemer is bij het betrekken van de partijen
waar aanvullende informatie beschikbaar is of komt
De kennisgeving participatie kan tegelijkertijd plaatsvinden met de kennisgeving voornemen projectbesluit of omgevingsplan, maar het mag ook later. Bijvoorbeeld als er meer tijd nodig is om het participatietraject in te richten. De eisen aan de kennisgeving over participatie staan in artikel 5.47 lid 4 van de Omgevingswet en artikel 5.3 van het Omgevingsbesluit.
2. De motivering participatie van het bevoegd gezag bestaat uit:
Gemeenten en provincies geven bij de kerninstrumenten van de Omgevingswet aan hoe zij invulling hebben gegeven aan hun participatiebeleid. Dat noemen we de motiveringsplicht. Het bevoegd gezag neemt deze motivering op in het vaststellingsbesluit.
In de motivering geeft het bevoegd gezag aan hoe zij burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding betrokken heeft. En ook wat de gemeenten met de resultaten heeft gedaan. Dit staat in artikel 10.2, lid 2 van het Omgevingsbesluit.
3. Gegevens die moeten worden aangeleverd door de initiatiefnemer m.b.t. de participatie bij zijn omgevingsvergunning:
In artikel 7.4 van de Omgevingsregeling staat een plicht voor de aanvrager van een omgevingsvergunning om bij de aanvraag aan te geven: of de aanvrager aan participatie heeft gedaan en zo ja: hoe de aanvrager aan participatie heeft gedaan en wat de resultaten zijn.
-
Participatie is in de Omgevingswet op drie manieren geregeld; via de:
- Kennisgeving van het voornemen om een omgevingsplan vast te stellen: het bevoegd gezag beschrijft in de kennisgeving wie worden betrokken, waarover en wanneer, wat de rol is van het bevoegd gezag en de initiatiefnemer en waar meer informatie beschikbaar komt.
- Motiveringsplicht: het bevoegd gezag geeft bij het vaststellingsbesluit aan hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen zijn betrokken bij de voorbereiding en wat daarvan de resultaten zijn.
- Aanvraagvereiste: de initiatiefnemer moet bij het indienen van zijn aanvraag om een omgevingsvergunning aangeven of, en zo ja, hoe hij participatie heeft vormgegeven en wat het resultaat is. Het bevoegd gezag betrekt deze informatie bij de integrale belangenafweging.
Let op, bij de eerste twee onderwerpen gaat het over participatie die is georganiseerd door het bestuursorgaan, voorafgaand aan de vaststelling van gemeentelijke beleid of gemeentelijke besluiten zoals de omgevingsvisie, het programma of het omgevingsplan. Het derde onderwerp gaat over participatie door initiatiefnemers van activiteiten die leiden tot een vergunningaanvraag, daarop heeft het bevoegd gezag minder tot geen invloed.
De Omgevingswet biedt vrijheid aan het bevoegd gezag en initiatiefnemers om eigen keuzes te maken over de vorm van participatie, aangezien elke situatie uniek is. Het voorschrijven van participatiemethoden in de wet zou juridificatie bevorderen en het gewenste resultaat van betrokkenheid en verbetering van plan niet waarborgen. Ook initiatiefnemers zijn zelf verantwoordelijk voor het invullen van participatie bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning, waarbij de gemeenteraad kan adviseren over participatievormen bij gevallen waarin participatie verplicht is gesteld.
-
Een bestuursorgaan is vrij om beleidsregels te maken over hun eigen bevoegdheden volgens artikel 4:81, eerste lid Awb.
Beleidsregels gaan verder dan beleid en zijn specifieker. Beleidsregels opstellen om het weigeren van een aanvraag om een OPA vanwege onvoldoende participatie heeft geen zin, omdat de aanvraagvereiste participatie geen onderdeel is van de beoordelingsregels voor de omgevingsvergunning (paragraaf 8.1.1 Bkl) en dus geen weigeringsgrond.
De mogelijkheid om concreet vast te leggen als gemeenteraad wat passende vormen van participatie zijn, geldt alleen voor gemeentelijk beleid. De criteria hebben geen doorwerking naar de participatie die wordt ingericht door initiatiefnemers. Het zou in de lijn liggen van consequent en voorspelbaar overheidshandelen indien de eisen die de gemeente aan zichzelf stelt (in het participatiebeleid) ook zoveel als mogelijk als voorbeeld worden meegegeven aan derden of initiatiefnemers.
De raad kan dus wel beleid vaststellen over wat zij wenselijke participatie vindt, bij de gevallen waarvoor zij heeft gesteld dat participatie verplicht moet zijn, maar dit beleid werkt niet verplichtend door naar de initiatiefnemer. De wetgever heeft de keuze voor de vorm van participatie immers bewust bij de aanvrager gelaten.
Ter achtergrond nog de notitie van de VNG over de bevoegdheden van raad en college bij de BOPA en participatie.