Omgevingsvrij bouwen en bestemmingsplan
-
Vanuit artikel 3, bijlage II van de Bor moet worden getoetst aan het geldende bestemmingsplan. De planologische voorbereidingsbescherming via de aanhoudingsplicht is alleen gekoppeld aan aanvragen om omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en aanleggen. Vergunningsvrije bouwactiviteiten kunnen niet worden aangehouden, omdat er geen aanvraag is en geen besluit nodig is en wat houd je aan als er geen besluit genomen hoeft te worden?
Onder de Wabo is het mogelijk dat er omgevingsvergunningvrij een bouw- en gebruiksactiviteit kan plaatsvinden, terwijl er een ontwerp-bestemingsplan ligt dat diezelfde activiteiten niet meer toestaat in de toekomst. Dit is een ontwikkeling, waarvan het effect zich ‘slechts’ beperkt tot bouwen in een achtererfgebied bij een hoofdgebouw. Niet te min kunnen met artikel 3, bijlage II van de Bor zeer grote bouwwerken worden opgericht.
Het is echter in theorie mogelijk om het gebruik te bevriezen in een voorbereidingsbesluit, maar dat voorkomt slechts het gebruiken en niet het oprichten van een bouwwerk in strijd met toekomstig ruimtelijk beleid. In de praktijk levert de handhaving daarvan problemen op.
Overdragen en wijzigen vergunning
-
Artikel 2.31 lid 1 onder e en 2.31 lid 2 onder d Wabo geeft de mogelijkheid aan het bevoegd gezag om de voorschriften van een omgevingsvergunning te wijzigen voor zover dat bij de betrokken verordening is bepaald. Dit geeft de gemeente in principe de mogelijkheid om wijzigingsvoorwaarden met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het bouwen of slopen op te nemen in de bouwverordening.
Dergelijke bepalingen hebben vooral zin wanneer er sprake is van een doorlopende activiteit, bijvoorbeeld bij een exploitatievergunning. Bij bouwen en slopen gaat het om toestemmingen die expireren nadat de activiteit is voltooid. Het wijzigen van de voorwaarde is daarbij minder noodzakelijk. Wij hebben er daarom voor gekozen om dergelijke voorwaarden vooralsnog niet op te nemen in de modelbouwverordening.
Als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, dan zou de gemeente de vergunning (na het horen van de eigenaar) kunnen intrekken. De nieuwe eigenaar dient dan een nieuwe vergunning aan te vragen.
Het intrekken van een omgevingsvergunning (bouwen, slopen) staat in art. 2.33 Wabo.
Krachtens artikel 2.33, tweede lid, onder g, van de Wabo blijft het toetsingskader in de verordening staan. -
Artikel 2.25, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat een regeling voor de wijziging van de tenaamstelling van vergunningen. De omgevingsvergunning is overdraagbaar. Dit is een administratieve handeling, er vindt dan geen nieuwe toetsing plaats.
Overgangsrecht Wabo
-
Het overgangsrecht Wabo treft u aan in Hoofdstuk 8 van de Wabo:
Ruimtelijke onderbouwing
-
Is het bevoegd gezag verplicht om een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik zonder ruimtelijke onderbouwing in ontvangst te nemen? En is het vervolgens aan het bevoegd gezag zelf om de ruimtelijke onderbouwing op te stellen?
Artikel 2.12, lid 1, sub a onder 3 Wabo regelt dat de omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik slechts kan worden verleend (a.) indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening (3.) indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De aanvrager is op grond van bovengenoemd artikel niet verplicht een goede ruimtelijke onderbouwing te leveren.
De aanvrager dient zijn aanvraag op grond van artikel 3.2, aanhef en onder b Mor te voorzien van gegevens en bescheiden over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening. Deze informatie kan de basis vormen voor een goede ruimtelijke onderbouwing.
Het bevoegd gezag heeft een discretionaire bevoegdheid om mee te werken aan de aanvraag. Het bevoegd gezag kan daartoe beleidsregels opstellen waarin zij aangeeft dat zij van deze bevoegdheid gebruik wil maken, indien door aanvrager een goede ruimtelijke onderbouwing wordt aangeleverd. Indien nodig, kan het bevoegd gezag bij het opvragen van aanvullende gegevens aanvrager hierom vragen. Het niet leveren van aanvullende gegevens, kan leiden tot buiten behandeling stelling van de aanvraag.
Sloop en Wabo
-
Er zijn verschillende sloopactiviteiten waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is. Deze sloopactiviteiten staan in artt. 2.1 en 2.2 Wabo.
Het gaat om:
- Planologisch slopen: artikel 2.1, eerste lid, sub g Wabo
- Monument slopen: artikel 2.1, eerste lid, sub f Wabo (rijksmonument), artikel 2.2, eerste lid, sub b Wabo (gemeentelijk / provinciaal monument) en artikel 2.1, eerste lid, sub h Wabo (Beschermd stads- of dorpsgezicht)
- Selectief slopen en asbest verwijderen: paragraaf 1.7 Bouwbesluit2012.
Ad 1. Planologisch slopen (artikel. 2.1, eerste lid, sub g Wabo)
De basis voor de omgevingsvergunning voor deze sloopactiviteit ligt in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarin wordt mogelijk gemaakt om in een bestemmingsplan te bepalen dat het zonder omgevingsvergunning verboden is om bouwwerken te slopen.
Achtergrond voor deze ‘planologische omgevingsvergunning' is het voorkomen dat een bij het bestemmingsplan gegeven bestemming minder geschikt wordt voor de verwezenlijken daarvan of om een al verwezenlijkte bestemming te handhaven en te beschermen. Het stelsel is aldus gerelateerd aan de in het bestemmingsplan aan de grond toegekende bestemming en kan worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat er gaten in de bestaande bebouwing vallen.Deze omgevingsvergunning kan worden geweigerd als niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd (artikel 2.16 Wabo). De aanvrager van een omgevingsvergunning voor dit type sloopactiviteit moet dan ook op basis van artikel 2.16 Wabo in samenhang met artikel 6.1 Regeling Omgevingsrecht (Mor)) aannemelijk maken dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
Ad 2. Slopen monument
Rijksmonument (artikel 2.1, eerste lid, sub f Wabo)
De Monumentenwet (Mw) regelt in artikel 11 de sloopbescherming van het beschermde rijksmonument. De omgevingsvergunning voor het slopen van een rijksmonument kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg zich daar niet tegen verzet. Bij de beslissing op aanvraag houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument (artikel 2.15 Wabo).Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor het slopen van een beschermd rijksmonument zijn naast de in artikel 7.2, onder a, b, c en e Mor genoemde gegevens en bescheiden, aanvullende gegevens nodig (waaronder cultuurhistorische onderzoeksrapporten). Voor het rijksmonument volgt dit uit artikel 5.1 Mor.
Het bevoegd gezag stelt de Minister van OCW (en gedeputeerde staten indien het beschermde monument buiten de krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde bebouwde kom ligt) in de gelegenheid advies uit te brengen over de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen van een rijksmonument. (artikel 2.26, lid 3 Wabo jo art. 6.4 Bor).
Daarnaast vragen burgemeester en wethouders aan de commissie op het gebied van de monumentenzorg advies, voordat zij beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen van een rijksmonument (artikel 15 Mw).
Gemeentelijke / provinciale monumenten (artikel 2.2, eerste lid, sub b Wabo)
Voor wat betreft het gemeentelijke of provinciaal monument ligt de basis voor deze sloopactiviteit in de gemeentelijke of provinciale monumenten-verordening.De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het slopen van een gemeentelijk of provinciaal monument kan slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening (artikel 2.18 Wabo). Bij de aanvraag om omgevingsvergunning voor dit type sloopactiviteiten zijn naast de in artikel 7.2 Mor genoemde gegevens en bescheiden, aanvullende gegevens (waaronder cultuurhistorische onderzoeksrapporten) nodig. Voor het gemeentelijk / provinciaal monument volgt dit uit artikel 7.1 en artikel 5.1 Mor.
Slopen in beschermd stads- of dorpsgezicht (artikel 2.1, eerste lid, sub h Wabo)
Het beschermd stads- of dorpsgezicht is een gebied dat van algemeen belang is door de cultuurhistorische waarde. Het gaat daarbij om groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden. Niet alle panden in een beschermd stads- of dorpsgezicht hoeven dus monumentaal te zijn.De bescherming van deze stads- of dorpsgezichten wordt geregeld in art. 35 en 36 Mw. Op grond van het overgangsrecht uit artikel 9.1, lid 1, onder a Erfgoedwet blijven deze artikelen van kracht to de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Wanneer de minister een bescherm stads- of dorpsgezicht aanwijst, moet de gemeenteraad dit in een bestemmingsplan vastleggen. Als in een dergelijk gebied gesloopt moet worden, is een omgevingsvergunning noodzakelijk.
Deze omgevingsvergunning kan worden geweigerd indien niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd (artikel 2.16 Wabo). De aanvrager van een omgevingsvergunning voor dit type sloopactiviteit moet dan ook aannemelijk maken dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd (artikel 6.2, lid 1 Mor). Indien dit met toepassing van artikel 41 Mw is verplicht, verstrekt de aanvrager bij de aanvraag tevens een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld (artikel 6.2, lid 2 Mor).
In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning voor het slopen in een beschermd stads- of dorpsgezicht voorschriften worden verbonden met betrekking tot de wijze van slopen (artikel 2.22, lid 3 onder d Wabo jo artikel 5.2 Bor).
Ad 3. Selectief slopen en asbest verwijderen (paragraaf 1.7 Bouwbesluit 2012)
Het selectief slopen en asbest verwijderen wordt sinds 2012 niet meer geregeld door middel van een vergunningstelsel op basis van Wabo en bouwverordening. Vanaf dat jaar geldt een meldingenstelsel op basis van het Bouwbesluit2012.
Verbeuren dwangsom
-
Uitgebreide vraag: Kan er een dwangsom verbeuren bij een omgevingsvergunning van rechtswege? Een vergunning van rechtswege houdt in dat de aanvrager bij niet tijdig beslissen een vergunning krijgt conform zijn aanvraag. Dan heeft hij als sanctie op het feit dat het bestuur niet tijdig beslist toch al de vergunning en is de dwangsom toch niet meer van toepassing?
De lex silencio positivo (LSP) en de Wet Dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen zijn twee naast elkaar staande instrumenten om een tijdige dienstverlening te realiseren. Treedt bij een stelsel de LSP in werking, dan is er een besluit en dan is er automatisch geen ruimte meer voor de Wet Dwangsom en beroep.
De algemene regeling staat in de Awb: Conform art. 4:20d Awb geldt dat de wet dwangsom wel van toepassing is op het eventueel niet tijdig bekend maken van de verlening van de beschikking van rechtswege door het bestuursorgaan. De aanvrager kan, wanneer dit niet binnen twee weken gebeurt, het bestuursorgaan in gebreke stellen. Gaat het bestuurorgaan binnen twee weken dan nog steeds niet over tot bekendmaking, dan verbeurt het een dwangsom per dag dat het in gebreke is. Tevens kan de aanvrager direct in beroep gaan in dit geval, en hoeft dus niet eerst bezwaar aan te tekenen.
De Wabo vormt echter een uitzondering op de Awb voor wat betreft de termijn van twee weken.
Artikel 3.9, vierde lid Wabo bepaalt dat de bekendmaking als bedoeld in art. 4:20c Awb geschiedt op de wijze als bedoeld in art. 3.8 Wabo op gelijke wijze als de bekendmaking van de aanvraag van een omgevingsvergunning. In art. 3.8 Wabo staat: het bevoegd gezag geeft .. onverwijld kennis van enz.
Er wordt geen concrete termijn genoemd. En wat onverwijld (bij eerste gelegenheid) inhoudt hangt af van de frequentie van verschijnen van het plaatselijke krantje. Dit kan eens per veertien dagen zijn en met inachtneming van het tijdig aanleveren van de advertentietekst kan dit betekenen dat een ruimte van meer dan twee weken ontstaat tussen de van rechtswege ontstane omgevingsvergunning en de bekendmaking.
Met deze voor de burger weinig herkenbare termijn zal het lastig zijn op tijd een ingebrekestelling te doen op grond van de Wet Dwangsom en beroep.
Zienswijzeprocedure
-
De Awb is onverkort van toepassing op het betrekken van belanghebbenden bij de totstandkoming van een afwijkingsbesluit. De toelichting van de invoeringswet Wabo (MvT p. 118 Invoeringswet Wabo) geeft aan dat de reguliere procedure van de Wabo geen zienswijzenprocedure kent, maar dat het bepaalde in de artikelen 4:7 en 4:8 Awb van toepassing is. In bepaalde gevallen kan het bevoegd gezag de aanvrager c.q. derden in de gelegenheid stellen zienswijzen naar voren te brengen binnen de wettelijke termijn.
In het kader van de toepassing van de artikelen 3:2 en 3:4 Awb zal het bevoegd gezag ook de belangen van derden op een goede wijze bij de besluitvorming moeten betrekken. De toetsingsgronden zijn in het bestemmingsplan ingekaderd. Gelet op deze waarborgen is in het kader van de reguliere procedure van de Wabo geen extra regeling opgenomen voor de betrokkenheid van belanghebbenden.
Belanghebbenden die niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze in te dienen kunnen nu alleen nog maar bezwaar maken tegen de verleende beschikking, waarna de beschikking open staat voor beroep.