Passend onderwijs
-
Met ingang van 1 augustus 2014 is de wetswijziging passend onderwijs van kracht geworden. Voor het leerlingenvervoer is er in de tekst van de wet weinig veranderd.
Het gaat om de volgende punten:
- De gemeentelijke verordening moet rekening houden ‘met de van de ouders redelijkerwijs te vergen inzet’.
- Voor leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs geldt dat zij slechts aanspraak op bekostiging van vervoerskosten kunnen maken ‘wanneer zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken’. Leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs worden voor het leerlingenvervoer dus gelijkgesteld aan leerlingen van het regulier voortgezet onderwijs.
- De commissie voor de indicatiestelling voor het speciaal onderwijs verdwijnt.
In januari 2014 zijn de genoemde wijzigingen in de modelverordening leerlingenvervoer verwerkt
Privacy
-
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 46 van de Uitvoeringswet AVG (UAVG) voorziet in een algemene regeling voor gebruik van identificatienummers, waaronder als belangrijkste het burgerservicenummer (BSN). Dit artikel geeft aan dat wanneer een identificatienummer, zoals het Burgerservicenummer, is voorgeschreven bij wet, dit nummer slechts gebruikt mag worden ter uitvoering van die wet, dan wel voor doeleinden die bij wet zijn bepaald. Voor andere dan in de wet voorgeschreven doelen is het verwerken ervan niet toegestaan.
Andere wetgeving
Het BSN is in eerste plaats bedoeld voor het contact tussen burgers en de overheid. Overheidsorganisaties mogen het nummer gebruiken wanneer dit noodzakelijk is om hun taak uit te voeren. Dit is onder andere geregeld in de Wet algemene bepalingenburgerservicenummer (Wet abb). Andere organisaties mogen het nummer alleen gebruiken als dit wettelijk bepaald is. Voorbeelden van wetten waarin het gebruik van het BSN voor andere organisaties is geregeld zijn de Wet gebruik Burgerservicenummer in de zorg en de Wet persoonsgebonden nummers in het onderwijs.
Leerlingenvervoer
Gemeenten zijn op grond van de Wet primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs verplicht om een regeling vast te stellen op basis waarvan ouders van leerlingen – onder bepaalde voorwaarden – aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerskosten van en naar school. In deze wetten is niet bepaald dat gemeenten voor de uitvoering van deze taken het BSN mogen gebruiken.
Artikel 10 Wet abb bepaalt dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak onder bepaalde voorwaarden gebruik kunnen maken van het BSN. Een voorwaarde is dat het gebruik daarvan noodzakelijk moet zijn.
De juiste identificatie is een noodzakelijke reden voor het gebruik van het BSN
Zo moet de leerling in de gemeente wonen waar de aanvraag wordt ingediend en is het ook van belang dat het juiste kind een tegemoetkoming krijgt toegewezen. Om die reden mag een gemeente bij de aanvraag om een tegemoetkoming van de vervoerskosten van en naar school ter identificatie van de betrokkene zijn BSN vragen en gebruiken.
Hoe zit het met het vermelden van het BSN op de beschikking?
Het vermelden van het BSN op de beschikking is niet noodzakelijk voor de identificatie. Bij de toekenning/afwijzing van het leerlingenvervoer is het al wel duidelijk om welke leerling het gaat. Het gebruik van de volledige naam in combinatie met de geboortedatum in de beschikking schept voldoende duidelijkheid om vast te stellen om welke leerling het gaat.
Tenslotte mag de gemeente ook niet het BSN aan de vervoerder geven. Daarvoor is geen grondslag (de vervoerder is geen overheidsinstelling) en geen noodzaak (naam en geboortedatum volstaan om vast te stellen/aan te geven om wie het gaat).
Reistijd
-
Met betrekking tot het openbaar vervoer is een reistijdcriterium in de modelverordening opgenomen: er bestaat aanspraak op aangepast vervoer bij een reistijd met het openbaar vervoer van meer dan 1,5 uur, die met aangepast vervoer met 50% of meer kan worden teruggebracht.
Er geldt geen algemene maximum reistijd in het aangepast vervoer. Uitgangspunt is een zo kort mogelijke reistijd. De gemeente heeft echter ook rekening te houden met de beschikbare financiële middelen. Zo kan het leerlingenvervoer efficiënter worden uitgevoerd door bijvoorbeeld het combineren van leerlingen.
Soms geldt voor een leerling, door zijn handicap al dan niet in combinatie met zijn leeftijd, een bepaalde maximum reistijd. De gemeente moet dan zorg dragen voor passend vervoer voor deze leerling, ook al brengt dit wellicht extra kosten met zich mee. -
Het streven is een enkele reistijd in het leerlingenvervoer van 60 minuten tenzij de kenmerken van de regio (bijvoorbeeld plattelandsgemeenten met verschillende kernen) dit niet mogelijk maken of de scholen voor speciaal onderwijs liggen buiten de regio of vanwege andere redenen.
Schooltijden
-
Vanaf 1 augustus 2006 hebben scholen in het primair onderwijs meer vrijheid om, in samenspraak met ouders, de schooltijden zelf in te vullen. Zo is het mogelijk om voor alle groepen naast de woensdagmiddag een tweede vrije middag in te voeren, of de verplichte lesuren in vier dagen per week te verzorgen. Een school kan ook kiezen voor een zesdaagse lesweek.
Bovendien kunnen scholen een extra vakantieweek inplannen of het totale aantal lesdagen terugbrengen naar 180 in plaats van de huidige 200. Indien een school van de nieuwe regelgeving gebruik maakt en dat vastlegt in de schoolgids, dient de gemeente bij het vervoer hier rekening mee te houden.Het leerlingenvervoer vindt plaats in aansluiting op het begin en einde van de schooldag, zoals dat is vastgelegd in de schoolgids. Alleen wanneer de structurele handicap van een leerling het volgen van het volledige onderwijsprogramma onmogelijk maakt kan hiervan worden afgeweken. Zo wordt voorkomen dat ouders op basis van sociale of tijdelijke medische overwegingen aanvragen indienen voor het vervoer tijdens de schooltijd, bijvoorbeeld omdat de leerling te jong is om het hele onderwijsprogramma te volgen.
Bij een tijdelijke handicap die langer duurt dan drie maanden kan de gemeente besluiten af te wijken van de reguliere schooltijden, wanneer hierom wordt gevraagd. Zie onder ‘Tijdelijke handicap’.
Examens zijn alleen aan de orde voor de hoogste klassen van het voortgezet onderwijs, tijdens een beperkte periode. Examens vinden vaak plaats buiten het reguliere rooster om, maar zijn onderdeel van het schoolprogramma. Het is dan redelijk om bij het vervoer zo veel mogelijk rekening te houden met de afwijkende tijden. Vaak zijn, wanneer leerlingen enige tijd op elkaar kunnen wachten, combinaties mogelijk. Dit zou dan in overleg met de leerlingen, de ouders en de school uitgewerkt kunnen worden. Voor proefwerkweken dienen leerlingen, ouders en school in principe andere oplossingen te zoeken.
Stagevervoer
-
Voor leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs (vso), uitstroomprofiel arbeidsmarkt, is sinds 1 augustus 2013 een stage verplicht. Deze stage geldt vanaf 14 jaar, met een maximum van 4 dagen per week.
-
Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.
De stage kan plaatsvinden op andere tijden dan de officiële schooltijden. De gemeente kan scholen erop attenderen dat stageplaatsing financiële gevolgen voor gemeenten kan hebben. Scholen kunnen dan dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen, bijvoorbeeld zo mogelijk een stageplaats op de route van leerlingenvervoer.
Veiligheid en orde in het vervoer
-
In principe begeleidt de chauffeur de leerlingen. Ouders moeten hun kinderen instrueren zich zo te gedragen dat tijdens het vervoer geen ongeregeldheden ontstaan. Blijkt - in verband met het gedrag van een leerling - toch aanvullende begeleiding nodig te zijn, dan stelt de gemeente de ouders een of meer zitplaatsen ter beschikking (zie ook onder ‘Begeleiding’). Het is aan te raden dit schriftelijk te bevestigen, zodat de gemeente kan aantonen dat aan de wettelijke zorgplicht passend vervoer aan te bieden voldaan is. Daarbij dienen de ouders meteen gewaarschuwd te worden dat de gemeente het vervoer stopzet als de ouders niet voor begeleiding zorgdragen.
Voortgezet onderwijs / praktijkonderwijs / Iwo
-
Wanneer een kind geen beperking heeft de middelbare schoolleeftijd krijgt en de ouders willen dat het kind naar bijvoorbeeld een Islamitische school voor Voortgezet Onderwijs gaat die verder weg ligt dan een niet-Islamitische VO-school, dan komen de ouders niet in aanmerking voor een vergoeding voor leerlingenvervoer. Het kind kan de school (meestal) met het openbaar vervoer bereiken en de kosten daarvan zijn voor de ouders.
Wanneer het een kind in de middelbare schoolleeftijd betreft dat wel een beperking heeft en de ouders willen dat het kind naar een Islamitische VO-school (al dan niet speciaal VO) gaat, dan hebben de ouders recht op vergoeding van de kosten van leerlingenvervoer voor de afstand huis tot aan de school voor voortgezet Islamitisch onderwijs. De gemeente mag dan niet stellen dat er een toegankelijke school dichterbij is (niet-Islamitisch) en dat het vervoer alleen wordt vergoed naar die school. In die zin speelt de keuze voor levensbeschouwelijk onderwijs en recht op leerlingenvervoer dus ook in het voortgezet onderwijs, zij het dat het dan wel moet gaan om een kind met een beperking.
-
Het praktijkonderwijs en het leerwegondersteunend onderwijs vallen onder het regulier voortgezet onderwijs (Wet voortgezet onderwijs). Gemeenten hebben geen zorgplicht in het kader van het leerlingenvervoer voor leerlingen die het reguliere voortgezet onderwijs bezoeken.
Een uitzondering geldt voor leerlingen die vanwege een structurele handicap in het geheel niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Zij hebben wel recht op een vervoersvoorziening. -
Leerlingen die een school voor voortgezet onderwijs bezoeken komen slechts dan in aanmerking voor bekostiging van vervoer wanneer zij vanwege een structurele handicap in het geheel niet, of niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken.
Voor deze leerlingen geldt geen kilometergrens, drempelbedrag of inkomensafhankelijke bijdrage. Wanneer een gemeente eraan twijfelt of de leerling al dan niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kan maken, kan de gemeente aan een onafhankelijke deskundige (bijvoorbeeld een GGD-arts) opdracht geven een onderzoek in te stellen en advies uit te brengen.
Zie ook de vraag ‘Tijdelijke handicap’.
Weekend- en vakantievervoer
-
Weekend (en vakantie-) vervoer wordt slechts toegekend indien de leerling in een internaat of pleeggezin verblijft met het oog op het volgen van voor hem passend (voortgezet) speciaal onderwijs. Woont de leerling niet meer bij zijn ouders om sociale of medische redenen (denk aan uithuisplaatsing, crisisopvang, behandeling), dan wordt het weekend- en vakantievervoer niet door de gemeente vergoed in het kader van het leerlingenvervoer.
Doorslaggevend is de directe relatie tussen het verblijf in een internaat of pleeggezin en het volgen van passend onderwijs. Een voorbeeld: een leerling van 10 jaar is aangewezen op onderwijs voor dove kinderen. Vanuit de ouderlijke woning is de instelling redelijkerwijs niet bereikbaar met dagelijks vervoer. Verblijf in een internaat of een pleeggezin in de buurt van een geschikte school is daarom noodzakelijk. De ouders kunnen dan in de gemeente waar zij wonen een aanvraag voor weekendvervoer indienen.
NB: Leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs die zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen hebben volgens de wet en de modelverordening geen recht op bekostiging van vervoer. Er bestaat dan ook geen recht op weekend- en vakantievervoer.