1. Gemeenteraad
-
De tekst van de af te leggen eed of verklaring en belofte voor volksvertegenwoordigers ligt vast in artikel 14 van de Gemeentewet. Als iemand om bepaalde redenen niet de eed wil afleggen, dan kiest hij of zij voor de belofte. De tekst kan niet worden gewijzigd, maar volgens de Kamerstukken wel worden aangevuld (NEV, Kamerstukken II, 19836, nr. 15 p. 27). Een toevoeging aan de eed hoeft dus niet tot ongeldigheid daarvan te leiden.
Artikel 14 Gemeentewet kent een keuzevrijheid tussen enerzijds de eed, met een bevestiging van religieuze inhoud, en anderzijds de verklaring en belofte. De rechtsgevolgen van het afleggen van de eed dan wel de verklaring en belofte zijn identiek. Gelet hierop legt artikel 14 van de Gemeentewet geen met artikel 9 EVRM strijdige verplichting op aan degene die bezwaar heeft tegen de religieuze bevestiging van de eed of de wettelijke formulering daarvan (ABRvS 16 januari 2002, LJN AL2379, AB 2002/77).
-
Op grond van artikel 12 Gemeentewet moeten leden van de raad openbaar maken welke andere functies zij vervullen naast het raadslidmaatschap. Dit moet meteen na de benoeming als raadslid of aanvaarding van een nieuwe nevenfunctie.
Het gaat zowel om hoofd- als om nevenfuncties, betaald en onbetaald. Openbaarmaking van deze informatie is nodig met het oog op mogelijke strijdigheid van belangen. Het is daarom van belang dat deze informatie permanent openbaar is en bij wijziging geactualiseerd wordt.
De Gemeentewet stelt dat openbaarmaking plaats vindt door terinzagelegging van deze informatie op het gemeentehuis. Deze terminologie sluit niet uit dat de openbaarmaking ook geschiedt op het internet. Dat sluit aan bij de praktijk (Kamerstukken II, 30 693, nr. 17, p. 3).
-
Het is toegestaan voor een raadslid om beroep aan te tekenen tegen een besluit van de raad. In artikel 15 Gemeentewet zijn handelingen opgenomen die een raadslid niet mag verrichten. Deze handelingen zijn met het oog op de rechtszekerheid zo duidelijk mogelijk omschreven. Bovendien is de lijst limitatief. Hier staat niet dat een raadslid geen beroep mag aantekenen tegen een besluit van de raad, ook al is het raadslid belanghebbende.
Het raadslid mag zelf bepalen of het aan de beraadslaging en stemming over het besluit deelneemt. Een raadslid stemt altijd zonder last (artikel 27 Gemeentewet) en is in principe ook gehouden om zijn of haar stemrecht in de raadsvergadering uit te oefenen, tenzij dat op grond van artikel 28 Gemeentewet onverstandig zou zijn. Stemmen is een fundamenteel recht van een gekozen volksvertegenwoordiger.
Als een raadslid zich niet van stemming hoeft te onthouden, is het volgens de VNG zelfs een plicht om te stemmen. Dat staat niet met zoveel woorden in de wet, maar het vloeit wel voort uit het mandaat dat een raadslid van de kiezer heeft gekregen. Het is een raadslid dus niet op voorhand verboden om mee te beraadslagen en te stemmen. Het raadslid maakt daarbij zelf de afweging of het meedoen aan een beraadslaging of stemming in conflict komt met de eigen integriteit.
-
In artikel 13 lid 1 onder o Gemeentewet is geregeld dat een raadslid geen ambtenaar van politie mag zijn als diegene aan het gemeentebestuur ondergeschikt is. Dit hangt af van de feitelijke omstandigheden.
Executieve politieambtenaren die werkzaam zijn bij een territoriale eenheid van de politie (basisteam, district, maar ook de regionale eenheid) kunnen in de gemeenten binnen het territorium van die eenheid geen lid zijn van de gemeenteraad, als zij onder omstandigheden kunnen worden ingezet bij de handhaving van de openbare orde of de hulpverlening.
Potentiële inzetbaarheid is dus al voldoende voor de onverenigbaarheid met het raadslidmaatschap. Op het moment dat politieambtenaren worden ingezet bij de handhaving van de openbare orde of de hulpverlening, staan zij namelijk onder het gezag van de burgemeester. Dan is dus sprake van een ondergeschiktheidsrelatie ten opzichte van een lid van het gemeentebestuur.
-
Artikel 15 lid 1 sub a Gemeentewet bepaalt dat een raadslid niet als advocaat of adviseur in geschillen werkzaam mag zijn ten behoeve van de gemeente of het gemeentebestuur dan wel ten behoeve van de wederpartij van de gemeente of het gemeentebestuur. In deze moet een bezwaar ook gezien worden als een geschil.
De wet stelt voor wat betreft dit verbod niet de eis dat het raadslid als adviseur optreedt in het kader van uitoefening van een bedrijf. Dit laatste heeft betrekking op artikel 15 lid 1 sub c en d Gemeentewet waar het gaat om het als vertegenwoordiger of adviseur werkzaam zijn ten behoeve van derden tot het met de gemeente aangaan van overeenkomsten.
-
Artikel 10 lid 1 Gemeentewet bepaalt dwingend dat voor het lidmaatschap van de raad onder andere vereist is dat men ingezetene is van de gemeente waar men raadslid is. Ingezetene is degene die zijn werkelijke woonplaats in de gemeente heeft (artikel 2 Gemeentewet). Indien men is ingeschreven in het GBA van gemeente X, wordt men geacht ook in de betreffende gemeente X te wonen, behoudens bewijs van het tegendeel (artikel 3 Gemeentewet).
In principe is het dus niet toegestaan dat een raadslid feitelijk ook in een andere gemeente woonachtig is. Het is wel mogelijk dat een raadslid tijdelijk buiten de gemeentegrenzen woont. Vereist is dan dat het raadslid blijft ingeschreven in het BRP (GBA) van de gemeente waar hij of zij raadslid is en het doel heeft om binnen een korte tijd te gaan wonen in de gemeente waar hij of zij raadslid is. Anders eindigt een raadslidmaatschap van rechtswege. De Kieswet stelt in artikel X1 dat dit onherroepelijk moet komen vast te staan en artikel X5 geeft de bijbehorende procedure.
-
Ja, dat mag. Op het besluit tot toelating van gekozen raadsleden tot de raad is artikel 31 van de Gemeentewet, op grond waarvan de stemming over personen voor het doen van benoemingen, voordrachten of aanbevelingen geheim is, namelijk niet van toepassing.
-
In artikel 13 lid 1 onder o van de Gemeentewet was al geregeld dat een raadslid, als ambtenaar van een gemeenschappelijke regeling, geen ondergeschiktheidsrelatie mag hebben met het gemeentebestuur van de gemeente waar hij raadslid is. Dit liet ruimte aan een raadslid om te werken bij een gemeenschappelijke regeling zolang hij geen werkzaamheden verrichtte onder de directe verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur van de gemeente waar hij raadslid is.
Sinds 1 januari 2023 is hier echter aan toegevoegd dat een raadslid, als ambtenaar van een gemeenschappelijke regeling, ook geen werkzaamheden meer mag verrichten ten behoeve van de gemeente waar hij raadslid is. Daarmee is tegelijkertijd vastgelegd dat een raadslid werkzaam kan zijn bij een samenwerkingsverband voor zover hij geen werkzaamheden verricht voor de gemeente waar hij raadslid is. Dit is afhankelijk van de feitelijke werkzaamheden van betrokkene bij de gemeenschappelijke regeling. De gemeenschappelijke regeling als werkgever en betrokkene als werknemer kunnen afspraken maken om de werkzaamheden af te bakenen.
-
Iemand kan beroepsmatig of vrijwillig werkzaam zijn voor de brandweer van een veiligheidsregio. Een veiligheidsregio is een gemeenschappelijke regeling. In artikel 13 lid 1 onder o van de Gemeentewet was al geregeld dat een raadslid, als ambtenaar van een gemeenschappelijke regeling, geen ondergeschiktheidsrelatie mag hebben met het gemeentebestuur van de gemeente waar hij raadslid is. Dit liet ruimte aan een raadslid om werkzaam te zijn bij een gemeenschappelijke regeling zolang hij geen werkzaamheden verrichtte onder de directe verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur van de gemeente waar hij raadslid is.
Sinds 1 januari 2023 is hier echter aan toegevoegd dat een raadslid, als ambtenaar van een gemeenschappelijke regeling, ook geen werkzaamheden meer mag verrichten ten behoeve van de gemeente waar hij raadslid is. Daarmee is tegelijkertijd vastgelegd dat een raadslid werkzaam kan zijn bij een samenwerkingsverband voor zover hij geen werkzaamheden verricht voor de gemeente waar hij raadslid is. Dit is afhankelijk van de feitelijke werkzaamheden van betrokkene bij de gemeenschappelijke regeling. De gemeenschappelijke regeling als werkgever en betrokkene als werknemer kunnen afspraken maken om de werkzaamheden af te bakenen.
Artikel 13 lid 3 onder a Gemeentewet bevat een belangrijke uitzondering voor een vrijwilliger of ander persoon die uit hoofde van een wettelijke verplichting niet bij wijze van beroep hulpdiensten verricht. Een raadslid mag dus wel als vrijwilliger hulpdiensten voor de brandweer verrichten in de gemeente waar diegene raadslid is.
2. Raadsvergaderingen
-
Moties zijn geregeld in het reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad. In het reglement staat vaak dat ieder raadslid ter vergadering een motie kan indienen. De beraadslaging over een motie over een aanhangig onderwerp vindt gelijktijdig plaats met de beraadslaging over het onderwerp waarop de motie betrekking heeft. Een motie over een niet op de agenda van de raad opgenomen onderwerp moet vooraf schriftelijk bij de voorzitter worden aangekondigd. Een besluit over een motie over een niet op de agenda opgenomen onderwerp vindt aan het einde van de vergadering plaats.
Een motie is een voorstel tot het doen van een uitspraak. Het kan gaan om het uitspreken van een wens (van inhoudelijke, politieke of procedurele aard), het uitspreken van instemming dan wel afkeuring over bepaalde ontwikkelingen of om het doen van een verzoek. Een motie betreft dus niet een concreet besluit dat op rechtsgevolg is gericht; een motie heeft geen juridische, maar een politieke betekenis. Daarom is het college formeel niet aan een motie gebonden of tot uitvoering ervan verplicht. Wel kan het naast zich neerleggen van een motie door het college leiden tot een vertrouwensbreuk tussen raad en college en hieruit kan het college dan zijn consequentie trekken.
-
Artikel 155 lid 2 Gemeentewet verplicht de gemeenteraad nadere regels te stellen over het interpellatierecht. Deze zullen gewoonlijk in het reglement van orde zijn opgenomen. Te denken valt aan bepalingen over termijnen, het moment waarop de interpellatie zal plaatsvinden, het aantal keren dat het woord mag worden gevoerd en de mogelijkheid voor andere raadsleden aan het debat deel te nemen.
De uitwerking in het reglement van orde mag de in de Gemeentewet toegekende individuele rechten echter niet beperken. Zo mag niet worden geregeld dat de raad bij de vaststelling van de agenda kan besluiten om geen interpellatie toe te staan.
-
Een lid van de raad kan het college mondeling of schriftelijk vragen stellen (artikel 155 lid 1 Gemeentewet) en om inlichtingen vragen (artikel 169 lid 3 Gemeentewet). Deze rechten zijn in het reglement van orde van de gemeenteraad nader uitgewerkt. In het reglement van orde is het vragenrecht niet beperkt tot specifieke momenten of situaties. Het college is in beginsel verplicht de gevraagde inlichtingen aan de raad te verstrekken (artikel 169 lid 3 Gemeentewet).
De inlichtingenplicht hangt nauw samen met de verantwoordingsplicht: de raad kan immers alleen als hij over voldoende informatie beschikt, controle uitoefenen op het door het college gevoerde bestuur. Het recht op inlichtingen gaat verder dan het recht op informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur. Hierbij speelt een rol dat het college de mogelijkheid heeft om informatie onder geheimhouding aan de raad te verstrekken (artikel 88 lid 2 Gemeentewet).
Het college mag inlichtingen alleen weigeren als het verstrekken daarvan in strijd is met het openbaar belang. Het college zal zich daar nadrukkelijk op moeten beroepen en de raad zal moeten beoordelen of hij dit beroep aanvaardt (MvT, Kamerstukken II 19403, 3, p. 145/6). Als aan de informatieverplichting niet wordt voldaan, geldt de politieke verantwoordingsplicht, eventueel gevolgd door een motie van wantrouwen en ontslag (MvT, Kamerstukken II 27751, 3, p. 30-31).