Horeca in publieke instellingen
-
Allereerst is de vraag of in deze horecazaak ook alcohol geschonken gaat worden. Zo niet, dan is de Drank- en horecawet (DHW) niet van toepassing.
Wordt er wel alcohol geschonken dan is op grond van artikel 3 van de DHW een vergunning vereist en moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan.
Van belang in deze is artikel 14 lid 3 sub b jo. lid 2 van de DHW. In principe mogen niet in dezelfde ruimte zowel horeca als het aanbieden van diensten plaatsvinden. In lid 3 sub b wordt een uitzondering op dit verbod gemaakt voor diensten van recreatieve en culturele aard.
Deze uitzondering geldt sinds 1 januari 2013 en is vooral gericht op bioscopen, theaters, schouwburgen, concertgebouwen. De bibliotheken vallen hier niet onder dus dat betekent dat de horeca en de bibliotheek niet in één ruimte gevestigd kunnen zijn.
De horeca moet dus gescheiden zijn van de bibliotheek en een gescheiden afsluitbare toegang hebben (zie de definitie van horecalokaliteit in artikel 1 DHW). De reden dat een bibliotheek niet onder de uitzonderingen valt is vermoedelijk het feit dat in een bibliotheek ook veel jongeren komen. In het kader van de volksgezondheid zou het niet juist zijn in dezelfde ruimte alcohol te schenken.
Kookworkshops aan huis
-
Voor een woonhuis is dit inderdaad lastig vast te stellen. Van niet-bedrijfsmatige exploitatie zou slechts sprake zijn indien de kookstudio aan huis een besloten karakter heeft. Weliswaar is het zo dat men niet zomaar bij een kookstudio kan binnenlopen (zoals bijvoorbeeld bij een restaurant wel het geval is) maar een ieder kan een cursus bij een kookstudio aan huis boeken. Beslotenheid wordt slechts aangenomen als er in de regel besloten bijeenkomsten worden gehouden, waarbij tussen de bezoekers en de inrichting een duidelijke en min of meer duurzame band bestaat. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een sociëteit of een vereniging waarbij de toegang enkel openstaat voor leden. Ook bij een kookclub, waarbij enkel de leden van de club welkom zijn, zou bijvoorbeeld sprake zijn van een besloten en derhalve niet-bedrijfsmatige activiteit. Al het overige valt onder de noemer “kookstudio”: voor een commerciële kookstudio geldt het bovenstaande niet.
Leidinggevende
-
Artikel 8, zesde lid, van de Drank-en horecawet bepaalt dat er tenminste twee leidinggevenden op de vergunning van een paracommerciële instelling vermeld moeten staan.
-
Een leidinggevende van het aanhangsel verwijderen is niet zomaar mogelijk. Artikel 31 DHW regelt de intrekkingsgronden voor de op basis van artikel 3 DHW verleende vergunning. Eén van de intrekkingsgronden is ook het niet langer voldoen aan de eisen die gesteld zijn bij of krachtens artikel 8 (lid 1 sub b). Mocht achteraf – dus na de vergunningverlening- blijken dat de leidinggevende niet meer volodet aan de vereisten van het levensgedrag en de moraliteit zoals bedoeld in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 dan moet de burgemeester de verleende vergunning intrekken op grond van artikel 31 DHW.
-
Van belang zijn in dit geval de begripbepaling betreffende 'leidinggevende' in artikel 1 en de eisen die aan een leidinggevende worden gesteld in art. 8 Drank- en horecawet (DHW).
Artikel 8 DHW stelt een arbeidsovereenkomst niet als eis, maar impliciet blijkt uit de definiëring van 'leidinggevende' in artikel 1 dat een leidinggevende over een betaald dienstverband dient te beschikken of in ieder geval een bestuurder of ondernemer moet zijn voor wiens rekening of risico het horeca- of slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. De laatstgenoemden zijn dus ook aan te merken als leidinggevenden.
Dit betekent dat bijvoorbeeld een vrijwilliger geen leidinggevende in de zin van de DHW kan zijn. De DHW spreekt alleen van ‘barvrijwilligers’die in een horecalokaliteit die onderdeel uitmaakt van een paracommerciële rechtspersoon mogen schenken. Voor deze groep gelden andere eisen dan voor leidinggevenden.
-
Dat is afhankelijk van de concrete omstandigheden. Onder de huidige DHW moeten alle leidinggevenden zonder uitzondering op de vergunning worden vermeld (artikel 29, eerste lid, van de DHW). Op de vergunning moet naast de ‘algehele leidinggevenden’ en de ‘onmiddellijk leidinggevenden’ ook ‘de ondernemer als leidinggevende worden vermeld. De ondernemer is altijd een van de leidinggevenden. Om op de vergunning vermeld te kunnen staan is een bewijsstuk sociale hygiëne nodig. In beginsel dienen alle ondernemers, bedrijfsleiders en beheerders dus over een dergelijk bewijsstuk te beschikken.
Daarop is wel een uitzondering mogelijk op grond van artikel 8, vierde lid, van de DHW: Als sprake is van een ‘niet-operationele’ leidinggevende dan hoeft deze niet te voldoen aan de eisen sociale hygiëne. Dit is het geval als deze persoon volstrekt geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of exploitatie van het horecabedrijf. Dit moet wel schriftelijk worden bevestigd door de vergunninghouder. De burgemeester maakt daarvan aantekening op het aanhangsel waarop de leidinggevenden worden vermeld. Deze persoon moet wèl voldoen aan de andere eisen die aan leidinggevenden worden gesteld.
Volledigheidshalve zij ook gewezen op de uitzondering op grond van de overgangsregeling die in de Wet van 2 november 1995 tot intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954 in artikel VIII is getroffen met betrekking tot de DHW-vergunning en het bewijsstuk sociale hygiëne:
- Vergunningen van bedrijven die reeds bestonden op 1 januari 1996 en die op dat moment in het bezit waren van een geldige DHW-vergunning, blijven na die datum van kracht als (nieuwe) DHW-vergunning.
- De eisen van sociale hygiëne zijn niet van toepassing voor degenen die op 1 januari 1996 als bedrijfsleider of beheerder op een geldige DHW-vergunning vermeld staan.
Ontheffing
-
Artikel 35 DHW is daar niet voor bedoeld. Artikel 35 ziet toe op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat daarbij vooral gedacht moet worden aan evenementen, zoals braderieën, sportfeesten, kermissen, e.d. of bijzondere festiviteiten. De ontheffing kan worden verleend voor een aaneengesloten periode van maximaal 12 dagen. Het is niet de bedoeling dat iedere keer opnieuw een ontheffing voor een korte periode wordt aangevraagd, want daardoor zou de vergunningplicht worden omzeild.
Als men regelmatig (zwak)alcoholhoudende drank -en daar valt bier onder- wil schenken zal men een reguliere vergunning moeten aanvragen en dus ook aan de daaraan gestelde eisen moeten voldoen.
-
Het is mogelijk een artikel 35-ontheffing te verlenen voor het organiseren van een proeverij tijdens een evenement. Het maakt niet uit dat de drank gratis wordt verstrekt. Wel is het zo dat het uitsluitend zwak-alcoholische drank mag zijn en dat deze absoluut niet verkocht mag worden voor gebruik elders dan ter plaatse. Dit laatste mag alleen in de slijterij met een drank- en horecavergunning.
-
Er is geen drank- en horecavergunning of ontheffing nodig als het feest volledig besloten is en dat wil zeggen uitsluitend toegankelijk is voor genodigden. Hiervan is sprake als er geen entree wordt gevraagd en er gratis alcohol wordt geschonken. Aan alle drie de eisen moet zijn voldaan anders is het géén besloten feest. Het feest moet uitsluitend toegankelijk zijn voor genodigden. Anderen mogen het feest niet bezoeken. Is er toch sprake van het toelaten van anderen dan genodigden dan is het feest in strijd met artikel 25 Drank- en Horecawet.
Paracommerciële horeca en nevenactiviteiten
-
Hoe kan de gemeente de conflicten die daardoor ontstaan met de Drank- en Horecawet ondervangen?
Antwoord:
Voor het algemene kader betreffende paracommercie kunt u de ledenbrief uit 2013 raadplegen: https://vng.nl/files/vng/brieven/2013/20130315-ledenbrief-13-023-u201300312-mdhx_0.pdf. In deze brief wordt (o.a.) het volgende opgemerkt:
''Geen onnodige beperkingen
Bij het opstellen van deze modelbepalingen is als uitgangspunt genomen dat er geen onnodige beperkingen aan de paracommerciële instellingen moeten worden opgelegd. Dit is in lijn met het standpunt van de regering, die in de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 32 022, nr. 3, blz. 10) vermeldt dat zij er van uitgaat dat de gemeenten de belangrijke maatschappelijke functie van de verschillende paracommerciële instellingen in acht zullen nemen en geen onnodige beperkingen zullen opleggen daar waar de mededinging niet in het geding is en er geen sprake is van onverantwoorde verstrekking van alcohol, met name aan jongeren.Verder is een belangrijk uitgangspunt dat het gaat om lokaal maatwerk. Of er bijvoorbeeld sprake is van oneerlijke mededinging hangt immers sterk af van de plaatselijke situatie. In dit model worden daarom artikelen en artikelleden aangeboden die nog niet concreet zijn ingevuld, soms ook in diverse varianten, waar de raden uit kunnen kiezen of die zij als inspiratiebron kunnen gebruiken. Het is immers niet mogelijk alle plaatselijke situaties te overzien en in één enkel model op te nemen.''
In het geval van oneerlijke mededinging kan de de gemeente hiertegen optreden via de regels over paracommerciële instellingen die zij hebben overgenomen en ingevuld. Dat neemt niet weg dat bijv. de Koninklijke Horeca Nederland oneerlijke concurrentie kan signaleren en daar stappen tegen kan gaan ondernemen.
Terzijde: als andere organisaties gebruik maken van hetzelfde gebouw en men wil ook alcohol schenken dient men in ieder geval over een eigen vergunning te beschikken. Wellicht is het mogelijk een reguliere drank- en horecavergunning te verlenen. Dan gelden de beperkende regels van schenktijden, beperkt aantal bijeenkomsten, niet verhuren van de ruimte e.d. niet meer. Wel moet men dan aan een aantal andere voorwaarden voldoen die doorgaans door een sportvereniging e.d. moeilijk te realiseren zijn. Men mag dan bv. niet met barvrijwilligers werken, er moet altijd een leidinggevende die over de benodigde papieren beschikt aanwezig zijn, enz.
Preventie- en handhavingsplan alcohol
-
Of is het ook mogelijk dit alcoholplan afzonderlijk te schrijven en vast te stellen?
Aan welke voorwaarden moet een dergelijk alcoholplan voldoen?
Antwoord:
De voorwaarden waaraan een preventie- en handhavingsplan moet voldoen staat vermeld in artikel 43a van de Drank- en horecawet (Dhw).
Het gemeentelijk preventie- en handhavingsplan alcohol kan maximaal voor vier jaar gelden, maar korter kan dus ook. Bovendien kan een plan ook tussentijds door de raad worden gewijzigd. Kortom het hoeft niet gelijktijdig met de lokale nota te worden vastgesteld, maar indien de lokale gezondheidsnota ook een onderdeel alcohol bevat is het aan te bevelen het plan tussentijds aan te passen en dat onderdeel in het plan te benoemen.
Sociale Hygiene
-
Een van de leidinggevende zegt dat dit niet hoeft omdat zij al 20 jaar ergens anders op een drank en horecavergunning heeft gestaan als leidinggevende. Valt dit onder het overgangsrecht?
Antwoord:
Een dergelijk verzoek valt onder het overgangsrecht indien deze persoon als bedrijfsleider of beheerder stond vermeld in een voor 1 januari 1996 verleende drankvergunning. Alleen dan behoeft deze persoon niet te beschikken over een bewijsstuk van sociale hygiëne. Het betreft hier overgangsrecht zoals neergelegd in artikel Vlll van de wet van 2 november 1995 tot intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954 (Stb. 1995, 607).