Politiek-bestuurlijke fusie
-
In dat geval beslist de nieuwe gemeente daarover.
Portefeuilleverdeling
-
De wet verplicht dit niet. Artikel 35 Gemwet. bepaalt enkel dat de raad de wethouders benoemd en dat de burgemeester wordt geinformeerd over de college-onderhandelingen en hierover zijn opvattingen kenbaar kan maken. Dit laatste is vanwege het feit dat de burgemeester deeluitmaakt van het college.
Hoewel de wet het niet verplicht is het wel raadzaam de raad van te voren in te lichten. Vaak zal een deel van de raad, de coaolitiepartijen, al wel op de hoogte zijn van de voor te dragen wethouders. Het is verder een interne kwestie hoe hier binnen de gemeente mee wordt omgegaan. Doorgaans wordt de raadsagenda ook besproken in het presidium zodat ook daar de verdeling al kenbaar zal zijn.
Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen (Lex Silencio Positivo)
-
Uitdrukkelijk bepalen dat de lex silencio positivo (LSP) niet van toepassing is, is overbodig. Als de LSP niet van toepassing is verklaard, dan kan de bepaling worden geschrapt uit de tekst. Er dient gekeken te worden of de toepasselijkheid volgt uit de Dienstenrichtlijn of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Wanneer het bevoegde bestuursorgaan besluit om vanwege dwingende redenen van algemeen belang de LSP wel van toepassing te verklaren, moet dat uiteraard wel in de regeling worden vastgelegd.
Preventie- en handhavingsplan alcohol
-
Of is het ook mogelijk dit alcoholplan afzonderlijk te schrijven en vast te stellen?
Aan welke voorwaarden moet een dergelijk alcoholplan voldoen?
Antwoord:
De voorwaarden waaraan een preventie- en handhavingsplan moet voldoen staan vermeld in artikel 43a van de Alcoholwet.
Privacy
-
Algemene verordening gegevensbescherming
Artikel 46 van de Uitvoeringswet AVG (UAVG) voorziet in een algemene regeling voor gebruik van identificatienummers, waaronder als belangrijkste het burgerservicenummer (BSN). Dit artikel geeft aan dat wanneer een identificatienummer, zoals het Burgerservicenummer, is voorgeschreven bij wet, dit nummer slechts gebruikt mag worden ter uitvoering van die wet, dan wel voor doeleinden die bij wet zijn bepaald. Voor andere dan in de wet voorgeschreven doelen is het verwerken ervan niet toegestaan.
Andere wetgeving
Het BSN is in eerste plaats bedoeld voor het contact tussen burgers en de overheid. Overheidsorganisaties mogen het nummer gebruiken wanneer dit noodzakelijk is om hun taak uit te voeren. Dit is onder andere geregeld in de Wet algemene bepalingenburgerservicenummer (Wet abb). Andere organisaties mogen het nummer alleen gebruiken als dit wettelijk bepaald is. Voorbeelden van wetten waarin het gebruik van het BSN voor andere organisaties is geregeld zijn de Wet gebruik Burgerservicenummer in de zorg en de Wet persoonsgebonden nummers in het onderwijs.
Leerlingenvervoer
Gemeenten zijn op grond van de Wet primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs verplicht om een regeling vast te stellen op basis waarvan ouders van leerlingen – onder bepaalde voorwaarden – aanspraak kunnen maken op bekostiging van de vervoerskosten van en naar school. In deze wetten is niet bepaald dat gemeenten voor de uitvoering van deze taken het BSN mogen gebruiken.
Artikel 10 Wet abb bepaalt dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak onder bepaalde voorwaarden gebruik kunnen maken van het BSN. Een voorwaarde is dat het gebruik daarvan noodzakelijk moet zijn.
De juiste identificatie is een noodzakelijke reden voor het gebruik van het BSN
Zo moet de leerling in de gemeente wonen waar de aanvraag wordt ingediend en is het ook van belang dat het juiste kind een tegemoetkoming krijgt toegewezen. Om die reden mag een gemeente bij de aanvraag om een tegemoetkoming van de vervoerskosten van en naar school ter identificatie van de betrokkene zijn BSN vragen en gebruiken.
Hoe zit het met het vermelden van het BSN op de beschikking?
Het vermelden van het BSN op de beschikking is niet noodzakelijk voor de identificatie. Bij de toekenning/afwijzing van het leerlingenvervoer is het al wel duidelijk om welke leerling het gaat. Het gebruik van de volledige naam in combinatie met de geboortedatum in de beschikking schept voldoende duidelijkheid om vast te stellen om welke leerling het gaat.
Tenslotte mag de gemeente ook niet het BSN aan de vervoerder geven. Daarvoor is geen grondslag (de vervoerder is geen overheidsinstelling) en geen noodzaak (naam en geboortedatum volstaan om vast te stellen/aan te geven om wie het gaat).
Quad rijden
-
Op de site van de rijksoverheid vindt u informatie over het rijden op een quad, welke regels er van toepassing zijn, waar wel en niet gereden mag worden, enz. Zie de volgende link: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bijzondere-voertuigen/vraag-en-antwoord/wat-zijn-de-verkeersregels-voor-een-quad.
Voor zover bekend is er geen specifieke regelgeving voor het rijden met quads. Als er op de openbare weg gereden wordt, is uiteraard wel de Wegenverkeerswet 1994 van toepassing.
De gemeente kan in de evenementenvergunning zelf de voorwaarden stellen waaronder met quads gereden mag worden. Als het om een afgesloten terrein gaat, zijn veiligheidsvoorschriften van belang.
Raad toespreken in een andere taal
-
Op deze situatie is artikel 2:6, lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. In dit artikel staat dat bestuursorganen en onder hun verantwoordelijkheid werkzame personen de Nederlandse taal gebruiken, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat een andere taal kan worden gebruikt indien het gebruik daarvan doelmatiger is en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad.
In Tekst en Commentaar op de AWB wordt dit artikel nader toegelicht.
Zo is het artikel primair bedoeld voor de communicatie tussen bestuursorganen en burgers. Maar ook het verkeer tussen verschillende bestuursorganen onderling valt onder het bereik van het artikel. Het artikel heeft echter geen betrekking op het interne verkeer binnen één bestuursorgaan. (Zie Kamerstukken Eerste Kamer, 23 543, 23b, p. 2).
Artikel 2:6 van de AWB legt daarmee als hoofdregel vast dat de overheid, zowel schriftelijk als mondeling, de Nederlandse taal moet gebruiken. Er zijn dan twee uitzonderingen op deze regel. Ten eerste kan bij wettelijk voorschrift structureel en andere taal als officiële taal worden aangewezen. Ten tweede geldt een algemeen geformuleerde uitzondering die inhoudt dat om doelmatigheidsredenen in incidentele gevallen een andere taal kan worden gebruikt als de belangen van derden dat toelaten.
Het VNG Model Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad 2018 regelt dit niet. Indien de Reglement van orde van de gemeente dit niet reguleerd, is geen gemeentelijk wettelijk voorschrift dat spreken in een andere taal toestaat.
Tweede lid van artikel 2:6 van de AWB: In hoeverre is het in het Engels uitspreken van een speech door het raadslid in een openbare raadsvergadering doelmatiger dan wanneer dat in het Nederlands zou plaats vinden en in hoeverre worden er belangen van derden daarbij niet onevenredig geschaad.
De term ‘doelmatiger’ geeft aan dat de mogelijkheid om af te wijken van het Nederlands een functioneel karakter moet hebben (en is daarmee naar haar aard beperkt) (Zie Kamerstukken Tweede Kamer, 23 543, 5, p. 16). En concrete omstandigheden van het geval zullen in de afweging om van de afwijkingsmogelijkheid gebruik te maken, moeten worden betrokken.
Een voorbeeld van het gebruik van de afwijkingsmogelijkheid is dat van een inspreker die een andere taal dan het Nederlands machtig is en in het Engels wil inspreken. De raad kan dit toestaan wanneer raadsleden in meerderheid vinden dat zij het Engels voldoende machtig zijn om de inspreker goed te begrijpen en hem in die taal te kunnen bevragen. Dat kan voor een andere taal dan weer anders liggen.
U worden aangeraden om te toetsen of de keuze voor het Engels doelmatiger is en of belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Daarbij is van belang of de speech begrijpelijk blijft voor het publiek aanwezig in de raadszaal maar ook voor de inwoners van uw gemeente die de raadsvergadering volgen via de registratie van de vergadering via de gemeentelijke website.
Raadsvergadering
-
In artikel 19, eerste lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester de leden van de raad schriftelijk uitnodigt voor de vergadering. Dat betekent dat de voorzitter een vastgesteld aantal dagen vóór de vergadering deze schriftelijk aankondigt en daarbij de voorlopige agenda en de stukken meestuurt. De oproep en de stukken kunnen, als de raad dit wenst, ook langs elektronische weg worden verstuurd. Zie hiervoor ons Modelreglement van orde, art. 8, en de daarbij behorende toelichting. Ieder raadslid moet over de stukken kunnen beschikken. Als de elektronische weg niet tot de mogelijkheden behoort moet naar een andere oplossing worden gezocht. Wellicht kan de griffier hier een rol inspelen.
-
Hoewel een natte handtekening wel de voorkeur verdient, kan de ondertekening van de stukken die van de raad of het college uitgaan digitaal door middel van een gekwalificeerde elektronische handtekening geschieden. Art. 2:16 Awb (Afdeling 2.3 Verkeer langs elektronische weg) bepaalt dat door gebruik te maken van een elektronische handtekening aan het vereiste van ondertekening is voldaan als de methode die daarbij voor authentificatie is gebruikt voldoende betrouwbaar is, gelet op de aard en de inhoud van het elektronische bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt. Art. 3:15a BW bepaalt dat in dat geval de elektronische handtekening gelijk te stellen is aan een zogenaamde natte handtekening. Met een ingescande handtekening ligt dit wat lastiger omdat deze vrij gemakkelijk te kopiëren is. Om ervaringen met andere gemeenten uit te wisselen kunt u gebruik maken van de VNG Forum Gemeenterecht. Klik hier om in te loggen of registreren.
-
Ja, uitgaande van het betreffende juridische kader kan dat het geval zijn. Voor de indiening van een initiatiefvoorstel door een raadslid zijn van belang artikel 147a Gemeentewet en de uitwerking daarvan in het Reglement van orde van de raad. Per 1 februari 2016 werd aan artikel 147a van de Gemeentewet een vierde lid toegevoegd dat luidt: De raad neemt geen besluit over een voorstel dan nadat het college in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van de raad te brengen. Bedoeling van de wetgever is dat met deze wijziging de betrokkenheid van het college bij initiatief-voorstellen van de raad verzekerd wordt door te bepalen dat de raad het ontwerp aan het college moet voorleggen alvorens een besluit te nemen. Dat impliceert dat de raad weliswaar kan debatteren over de inhoud van een voorstel, maar dat er geen besluit over kan worden genomen voordat het college daarover is geconsulteerd. Het is in de praktijk sinds begin 2016 derhalve handig om het initiatiefvoorstel eerst aan het college voor te leggen voordat het in de raad besproken wordt. De achtergrond hiervan is gelegen in democratische legitimatie. Ook het college moet de gelegenheid hebben gehad om betreffende stukken te lezen, zich een mening te vormen, kortom een standpunt voor te bereiden om deel te kunnen nemen aan de besluitvorming. In artikel 147a van de Gemeentewet is alleen een raamregeling met betrekking tot initiatiefvoorstellen neergelegd. De raad is vervolgens verplicht om nadere regels te stellen met betrekking tot indiening en behandeling van initiatiefwetsvoorstellen in het Reglement van orde voor de raad. De agenda wordt bij aanvang van een raadsvergadering door de raad vastgesteld (artikel 8, lid 4 van het VNG Model Reglement van orde voor vergaderingen en andere werkzaamheden van de raad 2018). Deze bepaling heeft tot doel om de raad een actievere rol te geven in de opstelling van de raadsagenda. Enerzijds kunnen individuele raadsleden via hun fractievoorzitter in het presidium onderwerpen voor de agenda voordragen. Anderzijds kunnen zij echter ook bij aanvang van de raadsvergadering een voorstel doen om onderwerpen aan de agenda toe te voegen of van de agenda af te voeren. Daarmee kan het individuele raadslid in ieder geval op twee momenten invloed uitoefenen op de vaststelling van de agenda.
-
De geheimhouding geldt voor stukken die door het college, de burgemeester of een commissie wordt opgelegd ten aanzien van stukken die zij aan de raad overleggen. Dit behelst onder meer een raadsvoorstel of achterliggende stukken. De geheimhouding ziet niet toe op de eis van openbare bekendmaking. De dag, het tijdstip en plaats van de vergadering moeten openbaar bekend zijn.
De agenda van een besloten raadsvergadering hoeft niet ter openbare kennis te worden gebracht. Wel moet deze zijn in te zien, maar hierbij hoeft de agenda de inhoud van de besloten vergadering niet prijs te geven. Men kan er ook voor kiezen om enkel als agendapunt 'besloten vergadering' te agenderen. In de vergadering zelf kunnen immers nog punten aan de orde komen die niet op de agenda voorkwamen.
-
De raad of een fractie kan een besluit niet zelf voordragen voor vernietiging. Dit zal de burgemeester moeten doen. De regeling hiervoor is terug te vinden in artikel 268 Gemeentewet. De burgemeester moet dit binnen 2 dagen nadat het ter zijner kennis is gekomen door tussenkomst van gedeputeerde staten aan de minister die het aangaat (BZK) aanmelden.
Het kan voor komen dat de burgemeester dit niet doet. In dat geval zijn er nog 2 opties.
- Het besluit kan ter vernietiging worden voordragen aan de kroon. De regeling hiervoor is te vinden in artikel 268 Gemeentewet. De Kroon kan al dan niet op instigatie van derden, het initiatief nemen tot vernietiging. Het betreft een discretionaire bevoegdheid, de wet geeft hiervoor geen termijn.
- Een andere mogelijkheid biedt artikel 273 Provinciewet: dit biedt Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om indien zij van oordeel zijn dat een besluit moet worden vernietigd, maar de burgemeester hiertoe geen stappen heeft genomen, zelf het initiatief te nemen (bijvoorbeeld na te zijn ingelicht door derden) om het voor te dragen aan de minister. Het artikel bevat geen termijn waarbinnen GS dit moeten doen.