Antwoord:

Een cliënt is in principe vrij om iemand mee te nemen bij een gesprek c.q. om zich te laten vertegenwoordigen, zie artikel 2:1 Algemene wet bestuursrecht.

In de praktijk blijkt dat cliënten die niet geschikt zijn zelf hun pgb te beheren verwijzen naar hun vertegenwoordiger (artikel 2.3.6 lid 1 sub a Wmo 2015). De vertegenwoordiger is vaak bij het keukentafelgesprek aanwezig en stuurt dan soms aan op een pgb en soms ook op een zo hoog mogelijke indicatie.

Het is lastig voor het college in die situatie het pgb te weigeren omdat de vertegenwoordiger aangeeft de regie te voeren. In de praktijk blijkt geregeld dat de cliënt niet geschikt is voor het pgb en er sprake is van (een vermoeden van) oneigenlijk gebruik.

Het is verstandig om in de eerste instantie te proberen om aan de cliënt en de vertegenwoordiger uit te leggen dat het van belang is dat het gesprek met de cliënt wordt gevoerd/dat er bezwaren bestaan tegen het optreden van de vertegenwoordiger/dat het pgb wellicht niet geschikt is.

Als dat niet lukt kan het college een vertegenwoordiger (in de Wmo 2015 wordt onder ‘vertegenwoordiger’ verstaan: de curator, de mentor, de gevolmachtigde, zijn of haar echtgenoot, geregistreerd partner of ouder, kind, broer of zus zie artikel  1.1.1. lid 2 Wmo 2015) in zeer bijzondere situaties weigeren, zie artikel 2:2 Algemene wet bestuursrecht.

De weigeringsbevoegdheid van bestuursorganen ten opzichte van vertegenwoordigers heeft een uitzonderlijk karakter. Alleen als er sprake is van ernstige bezwaren kan een dergelijke weigering door een bestuursorgaan rechtmatig zijn.

Voorbeelden van ‘ernstige bezwaren’ zijn duidelijke en ernstige ondeskundigheid. Ook kan gedacht worden aan gemachtigden die herhaaldelijk de normale gang van zaken, eventueel onder bedreiging van geweld, verstoren.

Bij het toepassen van de weigeringsbevoegdheid moet de gemeente voldoende aannemelijk maken  dat sprake is van ‘ernstige bezwaren’. Een vermoeden van fraude bij de vertegenwoordiger is onvoldoende. Het college moet dit kunnen onderbouwen. Wellicht dat rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep onder de AWBZ (let op dit is een andere wet) hierbij nog nuttig kan zijn. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1488) kan iemand die niet zelf de regie kan voeren over het pgb de hulp inroepen van een derde, waarbij wel van belang is of sprake is van gewaarborgde hulp van derden. Daarvan is in ieder geval geen sprake indien de derde niet kan instaan voor de nakoming van de aan het pgb verbonden verplichtingen, waaronder die welke betrekking hebben op de keuze van de zorgverlener, de kwaliteit van de zorg en de financiële verantwoording, waaraan inherent moet worden geacht dat eisen kunnen worden gesteld aan de integriteit van de derde.

Als een vertegenwoordiger (recent) strafrechtelijk is veroordeeld voor pgb-fraude lijkt het verdedigbaar dat er ernstige bezwaren zijn.

Mocht de gemeente tot de conclusie komen dat inderdaad sprake is van ‘ernstige bezwaren’ en dit voldoende kan onderbouwen, moet de vertegenwoordiger schriftelijk op de hoogte worden gesteld dat hij of zij wordt geweigerd als vertegenwoordiger. De cliënt moet ook van de weigering in kennis worden gesteld (artikel 2:2 Algemene wet bestuursrecht). De schriftelijke weigering wordt als een besluit gezien, waartegen bezwaar en beroep openstaat. Houdt er dus rekening mee dat in bezwaar en eventueel beroep een discussie volgt over de vraag of sprake is van ernstige bezwaren.