Benoeming college
-
Ja, dit is mogelijk. De Gemeentewet schrijft niet voor dat het coalitieprogramma eerst aan de raad moet worden voorgelegd alvorens wethouders kunnen worden benoemd. Sterker nog, de wet stelt het opstellen van een collegeprogramma überhaupt niet verplicht. De Gemeentewet bepaalt alleen in artikel 35 lid 2 dat de burgemeester wordt geïnformeerd over de uitkomsten van de collegeonderhandelingen, dit met het doel zijn opvattingen over voorstellen ten behoeve van het collegeprogramma kenbaar te maken. Die uitkomst kan ook zijn dat het collegeprogramma nog niet rond is. Er zijn gemeenten die helemaal niet meer met een collegeprogramma werken, maar dit op andere manieren oplossen. U kunt nog kijken of uw Reglement van orde voor de raad hierover iets regelt. In het VNG Modelreglement hebben wij hierover geen bepaling opgenomen.
-
Dat is mogelijk en gezien het vereiste van een voltallige raad ook wenselijk.
Artikel 13 lid 1 sub l en artikel 36 lid 1 sub l Gemeentewet regelen over en weer dat het raadslidmaatschap en het wethouderschap onverenigbaar zijn. De leden 2 sub a van deze artikelen geven als uitzondering de periode na de verkiezing tot het moment van aftreden van de wethouders. Het is dus wel mogelijk om beide functies te vervullen: een raadslid dat tot wethouder is benoemd kan beide functies uitoefenen totdat de goedkeuring van de geloofsbrieven van zijn of haar opvolger onherroepelijk is geworden. Indien dit proces al eerder is voltooid kan in dezelfde vergadering de wethouder worden benoemd en zijn opvolger in de raad worden beëdigd.
-
Als bij de benoeming van een wethouder de stemmen staken, dan wil dat zeggen dat er kandidaten zijn die precies evenveel stemmen hebben gekregen. In zo’n geval is de herstemming niet beperkt tot die kandidaten met evenveel stemmen. Dat volgt niet uit artikel 28, derde lid Gemeentewet en ook niet uit artikel 31, tweede lid Gemeentewet. Bij de herstemming is dus opnieuw sprake van een vrije stemming, en mag een raadslid dat kandidaat-wethouder is ook opnieuw meestemmen.
-
Het is niet nodig dat de beoogd wethouder de benoeming schriftelijk bevestigt. Door de eed af te leggen geeft de wethouder namelijk aan dat hij de benoeming heeft geaccepteerd.
-
In de Gemeentewet is hierover niets geregeld en ook niet in de VNG model-Reglement van Orde voor de Raad. Het lijkt ons dat het de voorkeur verdient dat de kandidaat-wethouder eerst ontheffing verkrijgt en dan pas wordt benoemd. Dan staat immers bij zijn benoeming vast dat hij van de woonplaatsverplichting is ontheven. In de praktijk gebeurt het echter ook vaak dat de ontheffing pas (vlak) na de benoeming plaatsvindt. Volgens ons heeft dat geen gevolgen, er van uitgaande dat er weinig tijd tussen benoeming en ontheffing zit. Als de ontheffing om de een of andere reden lang op zich laat wachten, ontstaat er wel een ongewenste situatie en komt artikel 47, eerste lid Gemeentewet in beeld.
-
Artikel 36 van de Gemeentewet bevat geen minimale tijdbestedingsnorm. Wel is daarin bepaald dat er in iedere gemeente ten minste twee wethouders moeten zijn. Voor een gemeente met 4800 inwoners geldt verder dat dit er ten hoogste drie mogen zijn als met deeltijdwethouders wordt gewerkt, in welk geval de maximale tijdsbestedingsnorm 2,2 fte is. Artikel 36 van de Gemeentewet staat er aldus niet aan in de weg dat u twee deeltijdwethouders benoemt. Meer informatie in de tabel inclusief toelichting.
-
Of de benoeming in andere gevallen al dan niet op voordracht moet, hangt af van de desbetreffende situatie. De benoeming van wethouders en leden van een raadscommissie bijvoorbeeld, gebeurt niet op voordracht. De benoeming van een burgemeester wel (dan weliswaar op voordracht door de minister en benoeming vindt plaats bij KB). In zijn algemeenheid valt dus niet aan te geven wanneer er sprake is van een voordracht of een nominatie.
-
Het maximum aantal wethouders is afhankelijk van het aantal raadszetels. De raad heeft een grote mate van vrijheid om zelf het aantal wethouders te bepalen dat hij wil benoemen. In artikel 36 Gemeenewet wordt deze vrijheid wel ingekaderd door het maximum en minimum aantal wethouders te bepalen.
- a. Minimum: Elke gemeente kent minimaal twee wethouders.
- b. Maximum: Het maximum aantal wethouders in een gemeente is afhankelijk van het aantal raadsleden dat de betreffende gemeente kent (art. 8). Het maximum aantal wethouders dat de raad kan benoemen, bedraagt ten hoogste 20% van het aantal raadsleden. De raad van de grootste gemeenten kan maximaal negen wethouders benoemen.
De bovengrens voor het aantal wethouders dient om te voorkomen dat een onevenwichtige verhouding ontstaat tussen het aantal wethouders en het aantal raadsleden (MvA, Kamerstukken II 1988/89, 19403, 10, p. 149). De raad kan besluiten dat het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend. Lid 2 en 3 zijn dan van toepassing. Een deeltijdwethouder heeft een volledige stem in het college van burgemeester en wethouders. De gezamenlijke tijdbestedingsnorm van wethouders in een college van burgemeester en wethouders dat deeltijdwethouders kent, mag ten hoogste 10% meer bedragen dan de gezamenlijke tijdbestedingsnorm van wethouders in een college van burgemeester en wethouders zonder deeltijdwethouders. Dat dient om te voorkomen dat de benoeming van een of meer deeltijdwethouders leidt tot een aanzienlijke vergroting van de formatieruimte van het college van burgemeester en wethouders. De raad stelt bij de benoeming van wethouders de tijdbestedingsnorm van elke wethouder afzonderlijk vast. De tijdbestedingsnorm geeft de tijd aan die een wethouder vanuit bezoldigingsoogpunt aan zijn functie besteedt. De tijdbestedingsnorm bedraagt 100% tenzij het wethouderschap in deeltijd wordt uitgeoefend.
Voorbeeld
In een gemeente met vier fulltime wethouders bedraagt de gezamenlijke tijdbestedingsnorm 4 x 100 is 400%. Indien de gemeente wil overgaan tot het benoemen van een of meer deeltijdwethouders bedraagt de totale tijdbestedingsnorm ten hoogste 440%. Hoeveel het maximum aantal wethouders dan bedraagt is geregeld in de eerste volzin van lid 3. De totale gezamenlijke tijdbestedingsnorm (440%) moet over alle wethouders worden verdeeld. Indien er drie fulltime wethouders zijn met een tijdbestedingsnorm van elk 100% en twee deeltijdwethouders, resteert er 140% voor de twee deeltijdwethouders. De raad kan daarin zelf een verdeling aanbrengen. Daarbij zijn talloze combinaties denkbaar bijvoorbeeld elk 70% of een wethouder 80 en de ander 60%. Zolang de tijdbestedingsnorm van de twee deeltijdwethouders gezamenlijk maar niet meer dan 140% bedraagt (Kamerstukken II 1990/91, 19403, 62, p. 2).
-
De leden van de raad stemmen zonder last. Het is prima om al vooraf kandidaten in te vullen op basis van de coalitieonderhandelngen/meerderheid, maar het is een vrije stemming men kan ook op een andere kandidaat stemmen.
Benoeming commissieleden
-
De VNG heeft hier geen visie op. Wij geven u mee dat, zoals bekend mag worden verondersteld, de VNG een vereniging is van zowel burgemeesters, wethouders als raadsleden. In verschillen van mening tussen raad, burgemeester en college kunnen en willen wij derhalve geen positie innemen. Wij laten de interpretatie van wet en regelgeving en de handelwijze daaromtrent over aan de volksvertegenwoordigers en politieke ambtsdragers ter plekke. U zult begrijpen dat wij anders als een soort scheidsrechter tussen raadsleden onderling, de burgemeester en/of college in komen te staan. Die positie past de VNG niet. Wij hebben met de raadsledenvereniging afgesproken dat u uw vraag en/of probleemstelling aan hen kunt voorleggen. Contactgegevens treft u hier.
-
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de VNG-modelverordening ambtelijke bijstand en fractieondersteuning 2018 stellen gemeenten zelf de hoogte van de vaste en variabele financiële bijdrage per raadszetel vast. De hoogte van het totale budget voor fractieondersteuning wordt door de raad in de gemeentebegroting opgenomen. De VNG heeft voor het vaststellen van deze bedragen geen richtlijnen en heeft deze ook niet gehad. Voor referentiepunten bij het vaststellen van de hoogte van de bijdragen kan wellicht gekeken worden naar andere, vergelijkebare gemeenten.
-
In artikel 4 lid 3 van de VNG-model Verordening op de raadscommissies worden de artikelen 10, 11, 12 en 13 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing verklaard op commissieleden die geen raadslid zijn.
In artikel 10 Gemeentewet is (onder meer) geregeld dat voor het lidmaatschap van de raad vereist is dat men ingezetene van de gemeente is, de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van het kiesrecht. Dit geldt dus ook voor commissieleden die geen raadslid zijn. Het is verplicht de benoeming van een voorgedragen lid te weigeren als het een ‘burgerlid’ betreft dat niet voldoet aan de vereisten van de Gemeentewet.
Om te beoordelen of aan de eisen van de wet wordt voldaan, ligt het voor de hand om gebruik te maken van een geloofsbrievenonderzoek. Het verdient aanbeveling dit onderzoek uit te laten voeren door de commissie die voor raadsleden en wethouders het geloofsbrievenonderzoek op basis van artikel V 4 Kieswet uitvoert. De vereisten die onderzocht moeten worden, zijn immers gelijk. Het onderzoek naar de niet-raadsleden gaat vooraf aan het raadsbesluit waarmee de commissieleden benoemd worden.