Alcoholvrije zone
-
Op grond van artikel 3:42 tweede lid Awb is plaatsing in het Gemeenteblad voldoende. Echter andere toegangers en toeristen hebben geen kennis hiervan kunnen nemen. Het plaatsen van een gebods- of verbodsbord is goed voor de kenbaarheid en bevordert waarschijnlijk dat men zich er aan houdt.
Horeca in publieke instellingen
-
Allereerst is de vraag of in deze horecazaak ook alcohol geschonken gaat worden. Zo niet, dan is de Alcoholwet niet van toepassing.
Wordt er wel alcohol geschonken dan is op grond van artikel 3 van de Alcoholwet een vergunning vereist en moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan.
Van belang in deze is artikel 14 lid 3 sub b jo. lid 2 van de Alcoholwet. In principe mogen niet in dezelfde ruimte zowel horeca als het aanbieden van diensten plaatsvinden. In lid 3 sub b wordt een uitzondering op dit verbod gemaakt voor diensten van recreatieve en culturele aard.
Deze uitzondering geldt sinds 1 januari 2013 en is vooral gericht op bioscopen, theaters, schouwburgen, concertgebouwen. De bibliotheken vallen hier niet onder dus dat betekent dat de horeca en de bibliotheek niet in één ruimte gevestigd kunnen zijn.
De horeca moet dus gescheiden zijn van de bibliotheek en een gescheiden afsluitbare toegang hebben (zie de definitie van horecalokaliteit in artikel 1 Alcoholwet). De reden dat een bibliotheek niet onder de uitzonderingen valt is vermoedelijk het feit dat in een bibliotheek ook veel jongeren komen. In het kader van de volksgezondheid zou het niet juist zijn in dezelfde ruimte alcohol te schenken.
Kookworkshops aan huis
-
Voor een woonhuis is dit inderdaad lastig vast te stellen.Van niet-bedrijfsmatige exploitatie is slechts sprake als de kookstudio aan huis een besloten karakter heeft. Weliswaar is het zo dat men niet zomaar bij een kookstudio kan binnenlopen (zoals bijvoorbeeld bij een restaurant wel het geval is) maar een ieder kan een cursus bij een kookstudio aan huis boeken. Beslotenheid wordt slechts aangenomen als er in de regel besloten bijeenkomsten worden gehouden, waarbij tussen de bezoekers en de inrichting een duidelijke en min of meer duurzame band bestaat. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een sociëteit of een vereniging waarbij de toegang enkel openstaat voor leden. Ook bij een kookclub, waarbij enkel de leden van de club welkom zijn, zou bijvoorbeeld sprake zijn van een besloten en derhalve niet-bedrijfsmatige activiteit. Al het overige valt onder de noemer “kookstudio”: voor een commerciële kookstudio geldt het bovenstaande niet.
Leidinggevende
-
Artikel 8, zesde lid, van de Alcoholwet bepaalt dat er tenminste 2 leidinggevenden op de vergunning van een paracommerciële instelling vermeld moeten staan.
-
Een leidinggevende van het aanhangsel verwijderen is niet zomaar mogelijk. Artikel 31 Alcoholwet regelt de intrekkingsgronden voor de op basis van artikel 3 Alcoholwet verleende vergunning. Eén van de intrekkingsgronden is het niet langer voldoen aan de eisen die gesteld zijn bij of krachtens artikel 8 (artikel 31 lid 1 sub b). Mocht achteraf - dus na de vergunningverlening - blijken dat de leidinggevende niet meer vodoet aan de vereisten van het levensgedrag en de moraliteit zoals bedoeld in het Alcoholbesluit dan moet de burgemeester de verleende vergunning intrekken op grond van artikel 31 Alcoholwet.
-
Van belang zijn in dit geval de begripsbepaling 'leidinggevende' in artikel 1 en de eisen die aan een leidinggevende worden gesteld in artikel 8 Alcoholwet.
Artikel 8 Alcoholwet stelt een arbeidsovereenkomst niet als eis, maar impliciet blijkt uit de definiëring van 'leidinggevende' in artikel 1 dat een leidinggevende over een betaald dienstverband dient te beschikken of in ieder geval een bestuurder of ondernemer moet zijn voor wiens rekening of risico het horeca- of slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. De laatstgenoemden zijn dus ook aan te merken als leidinggevenden.
Dit betekent dat bijvoorbeeld een vrijwilliger geen leidinggevende in de zin van de Alcoholwet kan zijn. De Alcoholwet spreekt alleen van ‘barvrijwilligers’ die in een horecalokaliteit die onderdeel uitmaakt van een paracommerciële rechtspersoon mogen schenken. Voor deze groep gelden andere eisen dan voor leidinggevenden.
-
Dat is afhankelijk van de concrete omstandigheden. Alle leidinggevenden moeten zonder uitzondering op de vergunning worden vermeld (artikel 29, eerste lid, van de Alcoholwet). Op de vergunning moet naast de ‘algehele leidinggevenden’ en de ‘onmiddellijk leidinggevenden’ ook ‘de ondernemer’ als leidinggevende worden vermeld. De ondernemer is altijd een van de leidinggevenden. Om op de vergunning vermeld te kunnen staan is een bewijsstuk sociale hygiëne nodig. In beginsel dienen alle ondernemers, bedrijfsleiders en beheerders dus over een dergelijk bewijsstuk te beschikken.
Daarop is wel een uitzondering mogelijk op grond van artikel 8, vierde lid, van de Alcoholwet: Als sprake is van een ‘niet-operationele’ leidinggevende dan hoeft deze niet te voldoen aan de eisen sociale hygiëne. Dit is het geval als deze persoon volstrekt geen bemoeienis heeft met de bedrijfsvoering of exploitatie van het horecabedrijf. Dit moet wel schriftelijk worden bevestigd door de vergunninghouder. De burgemeester maakt daarvan aantekening op het aanhangsel waarop de leidinggevenden worden vermeld. Deze persoon moet wèl voldoen aan de andere eisen die aan leidinggevenden worden gesteld.
Volledigheidshalve zij ook gewezen op de uitzondering op grond van de overgangsregeling die in de Wet van 2 november 1995 tot intrekking van de Vestigingswet detailhandel en wijziging van de Drank- en Horecawet en van de Vestigingswet Bedrijven 1954 in artikel VIII is getroffen met betrekking tot de DHW-vergunning en het bewijsstuk sociale hygiëne (zie artikel 48d Alcoholwet).
Vergunningen van bedrijven die reeds bestonden op 1 januari 1996 en die op dat moment in het bezit waren van een geldige DHW-vergunning, blijven na die datum van kracht als (nieuwe) DHW-vergunning.
De eisen van sociale hygiëne zijn niet van toepassing voor degenen die op 1 januari 1996 als bedrijfsleider of beheerder op een geldige DHW-vergunning vermeld staan.
Ontheffing
-
Artikel 35 Alcoholwet is daar niet voor bedoeld. Artikel 35 ziet toe op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat daarbij vooral gedacht moet worden aan evenementen, zoals braderieën, sportfeesten, kermissen, e.d. of bijzondere festiviteiten. De ontheffing kan worden verleend voor een aaneengesloten periode van maximaal 12 dagen. Het is niet de bedoeling dat iedere keer opnieuw een ontheffing voor een korte periode wordt aangevraagd, want daardoor zou de vergunningplicht worden omzeild.
Als men regelmatig (zwak)alcoholhoudende drank - en daar valt bier onder- wil schenken zal men een reguliere vergunning moeten aanvragen en dus ook aan de daaraan gestelde eisen moeten voldoen.
-
Het is mogelijk een artikel 35-ontheffing te verlenen voor het organiseren van een proeverij tijdens een evenement. Het maakt niet uit dat de drank gratis wordt verstrekt. Wel is het zo dat het uitsluitend zwak-alcoholische drank mag zijn en dat deze absoluut niet verkocht mag worden voor gebruik elders dan ter plaatse. Dit laatste mag alleen in de slijterij met een alcoholwetvergunning of in een in artikel 18, tweede lid, genoemde winkel of een snackbar e.d.
-
Er is geen alcoholwetvergunning of ontheffing nodig als het feest volledig besloten is, dat wil zeggen uitsluitend toegankelijk is voor genodigden. Hiervan is sprake als er geen entree wordt gevraagd en er gratis alcohol wordt geschonken. Aan alle drie de eisen moet zijn voldaan anders is het géén besloten feest.
Het feest moet uitsluitend toegankelijk zijn voor genodigden. Anderen mogen het feest niet bezoeken. Is er toch sprake van het toelaten van anderen dan genodigden dan is het feest in strijd met artikel 25 Alcoholwet.
Preventie- en handhavingsplan alcohol
-
Of is het ook mogelijk dit alcoholplan afzonderlijk te schrijven en vast te stellen?
Aan welke voorwaarden moet een dergelijk alcoholplan voldoen?
Antwoord:
De voorwaarden waaraan een preventie- en handhavingsplan moet voldoen staan vermeld in artikel 43a van de Alcoholwet.
Vragen en antwoorden over de Drank- en Horecawet
-
Gemeente vraagt zich af of een afgegeven DHW-vergunning voor een VOF nog rechtsgeldig is. Met andere woorden, mag de exploitant van de huidige eenmanszaak (vormde samen met partner eerst de VOF) de horeca-inrichting nog exploiteren of is er sprake van exploitatie zonder geldige DHW-vergunning? Ons antwoord op deze vraag is als volgt. Àrtikel 29 van de DHW) bepaalt waaraan een vergunning moet voldoen, immers deze bepaling stelt wat er in een vergunning vermeld moet worden. Vervolgens bepaalt artikel 31 op welke gronden de vergunning ingetrokken kan worden en een van deze bepalingen betreft het eerste lid, sub c, van artikel 31 waarin is bepaald dat een niet op de vergunning vermelde persoon leidinggevende is geworden m.b.t. de inrichting waarop de vergunning betrekking heeft, grondslag is om de vergunning in te trekken. En dat is in deze casus het geval. Immers er is in verband met het opheffen van de VOF een leidinggevende vertrokken en daarvoor in de plaats is een ander aangetrokken die niet vermeld staat op de bestaande vergunning. Kortom niet het feit dat de VOF ontbonden is, is de grondslag voor het vervallen van de vergunning. Maar dat zijn de vereisten zoals in de artikelen 29 en 31 van de DHW waarop de vereisten worden getoetst en vervolgens bij het niet voldoen hieraan, de vergunning kan worden ingetrokken, waardoor opnieuw een vergunning moet worden aangevraagd.