Nummer 10, 16  juni 2017

Auteur: Monique Westenbroek

‘Hij loopt niet in de rails van de ambtenaar en werkt niet aan zijn imago, zoals de politicus. Hij is een zakenman’, aldus Emma van Hall-Nijhoff, vlak nadat haar man Gijs van Hall, burgemeester van Amsterdam tussen 1957 en 1967, door de regering naar huis was gestuurd. Wie was Gijs van Hall en hoe kon het zover komen dat hij werd weggestuurd als burgemeester? In een biografie reconstrueerde Folia-journalist Dirk Wolthekker diens val. Hij promoveerde 6 juni op zijn onderzoek Alleen omdat ik een Van Hall ben aan de universiteit Leiden.

Van Hall werd in 1904 geboren in een oud-Amsterdams patriciërsgeslacht dat een aantal vooraanstaande figuren in stads- en landsbestuur had voortgebracht. Na het behalen van zijn gymnasiumdiploma aan het Amsterdamsch Lyceum studeerde hij rechten in Leiden. Tijdens zijn studententijd ging hij met zijn vader Aat van Hall, bankier en effectenhandelaar, mee op zakenreis naar de VS. Daar raakte hij onder de indruk van de American way of life waar ieder zijn individuele droom in alle vrijheid leek te kunnen waarmaken. Na zijn rechtenstudie en een verblijf in New York waar hij op Wall Street werkte, keerde hij tijdens de economische crisis met zijn gezin terug naar Amsterdam waar hij directeur werd van het Amsterdamsch Trustee’s Kantoor. In de Tweede Wereldoorlog speelde Gijs van Hall samen met zijn broer Walraven een belangrijke rol bij de financiering van het verzet, wat zijn broer niet overleefde.

Na de oorlog werden Gijs en zijn vrouw Emma in 1946 lid van de PvdA. Enige politieke betekenis kreeg Van Hall pas toen hij in 1956 lid werd van de Eerste Kamer, een halfjaar later gevolgd door het burgemeesterschap van Amsterdam. Alhoewel Van Hall weinig politieke ervaring had, was het voor velen niet meer dan logisch dat een verzetsman afkomstig uit een oud regentengeslacht burgemeester werd.

Citymanagers

In Amerika had Van Hall het systeem met apolitieke, benoemde citymanagers in werking gezien naast de gekozen mayor. Hij beschouwde zichzelf en zijn collega’s in feite ook als citymanagers met kennis op specifieke beleidsterreinen. De problemen die hij in de grote stad tegenkwam, waren voor hem vergelijkbaar met problemen in het bedrijfsleven. Eigenlijk mocht het burgemeesterschap niet draaien om (democratische) politiek, want politiek belemmerde nogal eens de bestuurskracht en dáár moest het burgemeesterschap om draaien, vond Van Hall. Hij bestuurde de stad dan ook als zakenman in het openbaar bestuur. 
Tijdens zijn eerste ambtstermijn (1957-1963) boekte Van Hall een paar successen: zo wist hij via zijn Wall Street-connecties en lobbywerk in Den Haag de financiering van de IJ-tunnel rond te krijgen, kreeg hij voor elkaar dat de Universiteit van Amsterdam niet meer door de gemeente maar vrijwel volledig door het Rijk werd gefinancierd en lukte het hem om de Bijlmermeerpolder te annexeren bij Amsterdam om zo de ergste woningnood op te lossen.

Provo’s

Na de herbenoeming van Van Hall in 1963 kantelde het beeld van hem in zowel Amsterdam als in Den Haag door een aantal politiek-bestuurlijke problemen. Dat Van Hall het moeilijk zou krijgen met de provo’s stond van tevoren vast. Voor de nieuwe generatie was hij een relict van de negentiende-eeuwse bourgeoisie, ver weg van het volk en weinig zelfreflectief. Van Hall voelde zich telkens persoonlijk aangevallen door de provo-acties en de door hen gebezigde term ‘regentenmentaliteit’. ‘Het is omdat ik toevallig Van Hall heet dat ze zeggen “regentenmentaliteit”. Als ik Pieterse had geheten, zouden ze daar eenvoudig niet over gedacht hebben’, aldus Van Hall.

In 1966 escaleerde de zaak totaal: tijdens het huwelijk van prinses Beatrix met de Duitser Claus von Ambsberg op 10 maart 1966 sloegen politie en marechaussee hardhandig in op de demonstranten. Heel Nederland kon dit live op televisie volgen. Tijdens het Bouwvakkersoproer, de volgende dag gevolgd door ongeregeldheden bij het gebouw van De Telegraaf, liep het volkomen uit de hand: arrestaties, geweld, traangas, enorme schade en zelfs een dode. 

Regeringsonderzoek

Een regeringsonderzoek was onafwendbaar. Allereerst werd hoofdcommissaris Van der Molen ontslagen en daarna besloot de regering tot een onderzoek naar politie en openbaar bestuur in Amsterdam door de commissie-Enschedé. Dit mocht niet meer baten voor Van Hall: premier Piet de Jong vroeg hem zijn ontslag aan te bieden nog voor de officiële uitkomst van het onderzoek. Van Hall weigerde. Daarop besloot het kabinet om Van Hall bij de koningin voor te dragen voor eervol ontslag per 1 juli 1967. ‘Barbertje moet hangen’, snauwde Van Hall de journalisten toe bij het binnengaan van het Torentje voor een gesprek met De Jong.

Na zijn ontslag bleef Van Hall werkzaamheden verrichten voor de Raad van Europa, de West-Europese Unie en de Eerste Kamer. In 1971, 67 jaar oud, legde hij al zijn werkzaamheden neer. Hij ging zelfs nog een stap verder: hij zegde zijn lidmaatschap van de PvdA op. Hij ging voortaan door het leven als partijloos oud-politicus, eigenlijk een logische keuze voor een man die zichzelf altijd als non-politicus bestempelde.

Alleen omdat ik een Van Hall ben. Gijs van Hall 1904-1977 door Dirk Wolthekker. Uitgeverij Balans, € 29,95.