Overgangsrecht Wabo
-
Het overgangsrecht Wabo treft u aan in Hoofdstuk 8 van de Wabo:
Overig
-
Vanwege de maatregelen van het kabinet rondom het coronavirus moeten we tot en met 6 april bijeenkomsten met meer dan 100 personen helaas afgelasten. Vanwege het grote aantal afmeldingen kunnen veel bijeenkomsten onder de 100 deelnemers ook niet op de geplande datum doorgaan.
In onze agenda vindt u een overzicht van de bijeenkomsten die vooralsnog wel doorgaan. Alle andere bijeenkomsten gaan niet door. Heeft u zich voor een bijeenkomst aangemeld, check dan altijd bij de organisatie zelf of deze nog wel doorgaat.
Voor bijeenkomsten die na 6 april worden gehouden, volgt waar mogelijk later een besluit.
-
Er zijn 42 regio’s, de regio-indeling van gemeenten en de preferente zorgverzekeraar is in kaart gebracht. Voor deze regionale samenwerking zijn de zorgkantoorregio’s als uitgangspunt genomen. Gemeenten hebben de mogelijkheid om af te wijken van deze indeling wanneer deze niet passend is. Bijvoorbeeld vanwege reeds bestaande en goedlopende samenwerkingsverbanden. De wijzigingen ten opzichte van de zorgkantoorregio’s:
- Hattem is normaliter onderdeel van de zorgkantoorregio Zwolle, maar maakt vanwege bestaande samenwerking en oriëntatie voor deze regionale samenwerking onderdeel uit van de regio Apeldoorn/Zutphen.
- Ede maakt eigenlijk onderdeel uit van de zorgkantoorregio Arnhem, maar gelet op bestaande relaties en oriëntatie sluit Ede voor deze regionale samenwerking aan bij de regio Gelderse Vallei.
- De gemeenten Renswoude, Veenendaal en Rhenen hebben zich aangesloten bij de regio Gelderse Vallei in plaats van zorgkantoorregio Utrecht.
- Almere neemt deel aan de samenwerking in de regio Flevoland en niet in het samenwerkingsverband met regio ’t Gooi.
- Zeewolde hoort tot de zorgkantoorregio Flevoland, maar werkt in dit kader samen met de regio Noord-Veluwe.
Overige vragen
-
Uw vraag heeft betrekking op de uitleg van het Bouwbesluit. De VNG heeft geen inhoudelijke kennis over deze regeling. Om die reden kunnen wij geen vragen beantwoorden over het Bouwbesluit. Wij verwijzen u door naar de Helpdesk Bouwregels.
-
Uitgebreide vraag: Het handhavend optreden tegen hinder als gevolg van het stoken van houtkachels/open haarden blijkt voor vele gemeenten een lastige zaak. Inmiddels is de hinderbepaling uit de gemeentelijke bouwverordening geschrapt en overgegaan in het nieuwe Bouwbesluit 2012. Hiermee blijft er een handhavingstaak en -problematiek bestaan voor gemeenten. Graag wil ik dan ook weten of er een handreiking is m.b.t. het handhaven van hinder van houtkachels/open haarden? Zo neen, is de VNG van plan om een handreiking hierover op te stellen?
Het klopt dat het optreden tegen dit soort hinder lastig is. Er zijn echter bij de VNG geen plannen om hierover een handreiking te maken. Dit ligt nu dit is opgenomen in het Bouwbesluit eerder op de weg van het ministerie. U kunt uw vraag daar eventueel voorleggen via Helpdesk Bouwregelgeving en Brandveilig gebruik. Deze helpdesk beantwoordt vragen over de interpretatie en toepassing van de Woningwet, het Bouwbesluit, het Gebruiksbesluit, de regels rondom bouwvergunningvrij bouwen en het aanvragen van een bouwvergunning.Daarnaast treft u informatie over dit onderwerp aan op:
- Infomil > luchtkwaliteit/houtkachels
- Rapport Rookoverlast houtkachels, haarden en vuurkorven: burenruzie of milieuprobleem? Klachten en wijze van afhandeling door gemeenten en GGD-en in Nederland. (RuG)
-
Voorschriften zijn te vinden in het Bouwbesluit 2012. Kinderopvang zoals bedoeld in het Bouwbesluit is doorgaans bedrijfsmatige kinderopvang met slaapgelegenheid voor kinderen tot 4 jaar, de buitenschoolse opvang en de 24-uurs opvang. Het gaat dan om het bedrijfsmatig opvangen, verzorgen, opvoeden en begeleiden van kinderen die het basisonderwijs nog niet hebben beëindigd. De gastouderopvang, als bedoeld in de Wet kinderopvang, valt daar buiten.
Voor bestaande kinderopvanglocaties gelden de eisen uit het Bouwbesluit voor bestaande bouw. (Daarnaast zijn er ook nog eisen in het Bouwbesluit voor geheel of gedeeltelijke verbouw, tijdelijke bouw en nieuwbouw.)
De technische bouwvoorschriften uit het oogpunt van gezondheid staan in paragraaf 3.6.2 van het Bouwbesluit 2012. Een bestaand bouwwerk moet een zodanige voorziening voor luchtverversing hebben dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht wordt voorkomen. Er bestaan eisen voor luchtverversing van de ruimten waar de kinderen komen. (Gerekend wordt met een luchtverversingscapaciteit van 3,44 dm3/s per persoon.)
Daarnaast is er ook de verplichting om een spuivoorziening te hebben met een bepaalde capaciteit (3 dm³/s per m² vloeroppervlakte van die ruimte, zie paragraaf 3.7.2 Bouwbesluit 2012). In een gebouw kunnen zich soms situaties voordoen dat snel een zeer grote mate van luchtverversing (doorspuiing) moet kunnen plaatsvinden. Bijvoorbeeld het luchten van een slaapkamer. De normale ventilatie is niet afgestemd op deze tijdelijke verhoogde ventilatiebehoefte.De gemeente kan bestaande gebouwen controleren en toetsen aan de voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 voor de bestaande bouw. Wanneer een bestaande kinderopvang niet voldoet aan deze voorschriften, kan de gemeente verlangen dat het pand wordt aangepast. De eigenaar van het kindercentrum wordt dan aangeschreven om de zaken die niet voldoen aan de voorschriften binnen een bepaalde termijn op te lossen. Doet de eigenaar dit niet, dan mag de gemeente zelf tot actie overgaan en de kosten op de eigenaar verhalen.
(bron: Bouwbesluit 2012, website rijksoverheid; Infoblad Kinderopvang ministerie BZK (pdf))
Overige vragen bij herindeling
Paragraaf 4.1.3.3
-
Stel dat in de verordening staat dat paragraaf 4.1.3.3 voor twee artikelen niet van toepassing is, betekent het dat de paragraaf voor de overige artikelen wel van toepassing is? Of moet in de wet/verordening expliciet staan dat paragraaf 4.1.3.3 niet van toepassing is?
Antwoord:
In artikel 4:20a van de Awb is geregeld dat paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht, over de lex silencio positivo (LSP), alléén van toepassing is indien dit bij wettelijk voorschrift (= wet in materiële zin) is bepaald. Voorbeelden van dergelijke bepalingen zijn bijvoorbeeld de Dienstenwet en de Wabo, maar ook in andere regelingen en gemeentelijke verordeningen kan bepaald worden dat de LSP van toepassing is.
Om vast te stellen of het noodzakelijk is om in een verordening uitdrukkelijk te bepalen dat de lex silencio positivo (LSP) van toepassing is of juist niet, moet eerst gekeken te worden welke hogere regeling op de geregelde materie van toepassing is, en als dat het geval is, of daaruit reeds de toepasselijkheid van de LSP voortvloeit (hoger recht gaat immers vóór). Er zijn dan twee mogelijkheden:
- Als de LSP reeds op grond van hoger recht (bijv. artikel 28 van de Dienstenwet, artikel 3.9 van de Wabo) van toepassing is, kan het wenselijk zijn dit uit te zonderen om ‘dwingende redenen van algemeen belang’, hetgeen de gemeente in de toelichting zal moeten motiveren. Zie verder, v.w.b. de Dienstenwet, ook het factsheet over de LSP van Europa Decentraal: https://europadecentraal.nl/wp-content/uploads/2013/01/factsheet-lsp.pdf.
- Als de LSP niet reeds op grond van het hogere recht van toepassing is, kan het wenselijk zijn bij verordening te bepalen dat deze van toepassing is.
Als het niet nodig is om de LSP uitdrukkelijk uit te zonderen overeenkomstig stap 1 of als het niet wenselijk is de LSP van toepassing te verklaren overeenkomstig stap 2, hoeft er niets geregeld te worden.
Passend onderwijs
-
Met ingang van 1 augustus 2014 is de wetswijziging passend onderwijs van kracht geworden. Voor het leerlingenvervoer is er in de tekst van de wet weinig veranderd.
Het gaat om de volgende punten:
- De gemeentelijke verordening moet rekening houden ‘met de van de ouders redelijkerwijs te vergen inzet’.
- Voor leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs geldt dat zij slechts aanspraak op bekostiging van vervoerskosten kunnen maken ‘wanneer zij wegens hun handicap op ander vervoer dan openbaar vervoer zijn aangewezen, dan wel vanwege hun handicap niet zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken’. Leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs worden voor het leerlingenvervoer dus gelijkgesteld aan leerlingen van het regulier voortgezet onderwijs.
- De commissie voor de indicatiestelling voor het speciaal onderwijs verdwijnt.
In januari 2014 zijn de genoemde wijzigingen in de modelverordening leerlingenvervoer verwerkt
Plaagdieren
-
De Woningwet (Ww) en het Bouwbesluit bevatten voorschriften over het zodanig gebruik van een bouwwerk, open erf of terrein dat overlast door schadelijk of hinderlijk gedierte wordt voorkomen. Het Wabo-bevoegd gezag (meestal de gemeente) heeft de taak toe te zien op de naleving van deze voorschriften. De niet-naleving ervan kan een overtreding vormen waartegen direct handhavend kan worden opgetreden, zonder dat eerst een aanschrijving vereist is. Artikel 1b Woningwet bevat een algemeen verbod om een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te laten komen of te houden die niet voldoet aan de eisen uit het Bouwbesluit. In dit geval gaat het om de eisen die op basis van artikel 2 Woningwet zijn opgenomen in hoofdstuk 7 van het Bouwbesluit (en dan met name in artikel 7.17 en 7.22 Bouwbesluit). De bevoegdheid tot handhaven vloeit voort uit artikel 92 Woningwet. In het tweede lid wordt verwezen naar een aantal relevante bepalingen uit de Wabo, onder meer naar art. 5.17 Wabo. Bij (gevaar voor) herhaling van de overtreding kan artikel 17 Woningwet van toepassing zijn. Op het uitoefenen van bestuursdwang zijn verder de bepalingen uit Hoofdstuk 5 van de Awb van toepassing. Een en ander kan leiden tot het nemen van de nodige maatregelen. U kunt dit zelf doen of - althans de uitvoerende maatregelen - uitbesteden aan een deskundig bedrijf. Onder deskundig bedrijf kunt u verstaan een bedrijf met iemand die in het bezit is van het vakbekwaamheidsdiploma afgegeven door een door de overheid erkend exameninstituut: www.evm-examen.nlhttp://www.evm-examen.nl Bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder. Dan moet die overtreder wel bekend zijn. Wanneer niemand iets doet en de dieren zich vermenigvuldigen is op een gegeven moment een flatgebouw, een hele straat of buurt vergeven van het gedierte. Dan is de oorsprong meestal niet te achterhalen en blijft de gemeente zitten met de kosten. Want er wordt van uitgegaan dat de gemeente een zorgplicht heeft op het gebied van de volksgezondheid. In het verleden is uit jurisprudentie gebleken dat kostenverhaal in redelijkheid dient te geschieden en dit had tot gevolg dat voor zover een bestuursdwangactie mede op basis van algemene volksgezondheid en leefbaarheid geschiedt, dit deel van de kosten niet kan worden verhaald op de individuele burger.
Dit verhaal heeft voor de praktijk enkele concrete gevolgen gehad: Melden van ongedierte laagdrempelig maken, dus de burger hoeft niet te vrezen voor hoge kosten, want dan meldt hij niet. Zo snel mogelijk optreden: overleg, aanschrijven, bestuursdwang; afspraken maken met grote woning- en gebouwbeheerders (corporaties). Als vaststaat dat er een algemeen volksgezondheidsbelang / leefbaarheid aan de orde is, zelf proactief optreden en niet wachten totdat een burger meldt. Proactief betekent zelf optreden op eigen verantwoordelijkheid en kosten. Als u dit niet doet, gaat u -gelet op de jurisprudentie- later toch betalen en dan zijn vanwege de omvang van de plaag de kosten waarschijnlijk hoger. Uitzondering is de rattenbestrijding in gebieden die in beheer zijn van een Waterschap e.d. en in bedrijven die een bijzondere aantrekking hebben op ongedierte (graanopslag enz). Bij deze laatstgenoemde categorie is meestal een deskundig bestrijdingsbedrijf of een loonbedrijf door het waterschap of het agrarische (bedrijf) ingeschakeld voor ongediertebestrijding.
De VNG heeft geen specifieke expertise om vragen rond bestrijding van ongedierte te beantwoorden. Het Kennisinstituut Beheersing Ongedierte (KiBO)https://kibo-ongedierte.eu/ is het wetenschappelijke instituut op het gebied van de preventie en bestrijding van 'ongedierte'. Het kennisinstituut ontwikkelt op basis van wetenschappelijke en praktijkkennis (voorlichtings)materiaal om zo duurzaam mogelijk invulling te geven aan het beheersen van ongedierte, tegenwoordig plaagdieren genoemd*. Voorts is van belang de website over de dierplaagbestrijding www.kad.nlhttp://www.kad.nl/. Het KAD adviseert gemeenten en anderen over de aanpak van de bestrijding. Veel gemeenten hebben een contract met het KAD gesloten over deze dienstverlening.
*Met betrekking tot de terminologie volledigheidshalve het volgende. Deskundigen uit Wageningen menen dat ongedierte niet bestaat, elk dier heeft nut. Dieren waarvan de mens soms hinder ondervinden, noemen we plaagdieren, een verzameling plaagdieren een dierplaag.
Plan van aanpak
-
Volledige vraag
In de participatiewet staat dat er samen met de klant een plan van aanpak moet worden opgesteld. Hoe moet zo’n plan eruitzien? Mijn gemeente stelt, na een gesprek met de klant, het plan zelf op. Is dat een goede werkwijze?Antwoord
Artikel 9, lid 1 onder b Participatiewet geeft aan dat een klant moet meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak. In artikel 44a staat beschreven dat dit plan in ieder geval een uitwerking van de soort ondersteuning bevat en een passage over de verplichtingen van de klant om aan de arbeidsinschakeling mee te doen en wat de gevolgen kunnen zijn als deze zich niet aan de verplichtingen houdt. Als aan deze voorwaarden is voldaan, dan voldoet het plan aan de in de Participatiewet gestelde vereisten.Bij een door de gemeente opgesteld plan van aanpak, loopt de gemeente het risico dat het plan te weinig een appèl doet aan de zelfredzaamheid van de klant.
Wanneer de klant zelf aangeeft wat en hoe die zijn zelfredzaamheid denkt te versterken en aangeeft welke ondersteuning van de gemeente die nog nodig heeft, wordt dat risico veel kleiner.
De kans dat het plan door de klant daadwerkelijk wordt uitgevoerd is dan groter. De naleving van de voorwaarden/verplichtingen worden versterkt en daarmee de handhavingsmogelijkheden van de gemeente groter.
Politiek-bestuurlijke fusie
-
Een nieuwe gemeente mag geen deel uitmaken van twee samenwerkingsverbanden voor dezelfde taak, omdat dit tot rechtsongelijkheid kan leiden binnen de gemeente. Er moet een keuze worden gemaakt. De Wet Arhi geeft een maximale termijn van twee jaar om beleid en verordeningen aan te passen, dat geldt ook voor de overgang naar een nieuw samenwerkingsverband.
Wij adviseren om hier niet te lang mee te wachten want dat creëert verwachtingen bij de partners in de samenwerking. Bovendien geldt dat ook de uittreding goed geregeld moet zijn; deze is dan wel van rechtswege.