Onrechtmatige besluiten
-
Nee, de verzoekschriftprocedure op grond van artikel 8:88 Awb biedt uitsluitend de mogelijkheid om het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade. De civiele rechter kan wel de gemeente gebieden het onrechtmatig handelen te staken.
-
De rechtspraak neemt niet snel een uitzondering op de formele rechtskracht aan. Dat wordt slechts mogelijk geacht als de aan de formele rechtskracht verbonden bezwaren ‘door bijzondere omstandigheden zo klemmend worden geacht dat op het beginsel een uitzondering moet worden gemaakt’, aldus de Hoge Raad.
In de loop der tijd is door de rechtspraak een aantal uitzonderingen gehonoreerd.
In de VNG-publicatie ‘Voorbereid op aansprakelijkheid‘ worden deze uitzonderingen onderverdeeld in 3 categorieën:
- Het is aan het betrokken bestuursorgaan te wijten dat er geen rechtsmiddelen zijn aangewend
- Het betrokken bestuursorgaan heeft de onrechtmatigheid (tijdig) erkend
- De betrokkene mocht er van uitgaan dat hij geen belanghebbende was en daarom geen rechtsmiddel hoefde aan te wenden.
Ontheffing
-
Artikel 35 Alcoholwet is daar niet voor bedoeld. Artikel 35 ziet toe op bijzondere gelegenheden van zeer tijdelijke aard. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat daarbij vooral gedacht moet worden aan evenementen, zoals braderieën, sportfeesten, kermissen, e.d. of bijzondere festiviteiten. De ontheffing kan worden verleend voor een aaneengesloten periode van maximaal 12 dagen. Het is niet de bedoeling dat iedere keer opnieuw een ontheffing voor een korte periode wordt aangevraagd, want daardoor zou de vergunningplicht worden omzeild.
Als men regelmatig (zwak)alcoholhoudende drank - en daar valt bier onder- wil schenken zal men een reguliere vergunning moeten aanvragen en dus ook aan de daaraan gestelde eisen moeten voldoen.
-
Het is mogelijk een artikel 35-ontheffing te verlenen voor het organiseren van een proeverij tijdens een evenement. Het maakt niet uit dat de drank gratis wordt verstrekt. Wel is het zo dat het uitsluitend zwak-alcoholische drank mag zijn en dat deze absoluut niet verkocht mag worden voor gebruik elders dan ter plaatse. Dit laatste mag alleen in de slijterij met een alcoholwetvergunning of in een in artikel 18, tweede lid, genoemde winkel of een snackbar e.d.
-
Er is geen alcoholwetvergunning of ontheffing nodig als het feest volledig besloten is, dat wil zeggen uitsluitend toegankelijk is voor genodigden. Hiervan is sprake als er geen entree wordt gevraagd en er gratis alcohol wordt geschonken. Aan alle drie de eisen moet zijn voldaan anders is het géén besloten feest.
Het feest moet uitsluitend toegankelijk zijn voor genodigden. Anderen mogen het feest niet bezoeken. Is er toch sprake van het toelaten van anderen dan genodigden dan is het feest in strijd met artikel 25 Alcoholwet.
Openbare betrekkingen en nevenfuncties
-
Artikel 41b van de Gemeentewet geeft een regeling voor het vervullen van nevenfuncties door een wethouder. Volgens het derde lid moet een wethouder openbaar maken welke andere betaalde en onbetaalde functies hij naast het wethouderschap vervult. Dit moet terstond na de benoeming als wethouder of aanvaarding van een nieuwe nevenfunctie.
Deze verplichting geldt ongeacht of het wethouderschap voltijds dan wel in deeltijd wordt vervuld (Kamerstukken I 2009/10, 30425, C, p. 2). Een opgave van deze nevenfuncties moet op het gemeentehuis openbaar ter inzage worden gelegd. De openbaarmaking kan ook op internet geschieden, omdat dat aansluit bij de praktijk (Kamerstukken II 2009/10, 30693). Een wethouder die zijn ambt voltijds vervult, is ook verplicht zijn inkomsten uit nevenfuncties openbaar te maken (vierde lid). Het is daarbij niet van belang of het nevenfuncties bij publieke of private organisaties betreft (Kamerstukken II 2005/06, 30425, 3, p. 5).
De neveninkomsten dienen uiterlijk op 1 april, na het kalenderjaar waarin ze zijn genoten, openbaar te worden gemaakt. Deze datum is om praktische redenen gekozen. Omdat in de eerste maanden van het jaar de jaaropgave voor de inkomstenbelasting wordt verstrekt, bestaat er voldoende gelegenheid de informatie van de jaaropgave over te nemen en openbaar te maken.
De verplichting inkomsten uit nevenfuncties openbaar te maken geldt niet voor een wethouder die zijn ambt in deeltijd vervult. De reden voor deze uitzondering is dat het voor de hand ligt dat een wethouder die zijn ambt in deeltijd vervult nog andere functies bekleedt en dat publieke verantwoording daarover niet aan de orde is (Kamerstukken II 2009/10, 30425, 12, p. 4). De openbaarmaking van neveninkomsten wordt in dat geval onevenredig geacht gelet op de (geringe) omvang van het publieke ambt (Kamerstukken I 2009/10, 30425, C, p. 2). Het vijfde lid regelt welke inkomsten openbaar dienen te worden gemaakt.
-
Op grond van artikel 12 Gemeentewet dienen leden van de raad openbaar te maken welke andere functies zij vervullen naast het raadslidmaatschap. . Dit moet terstond na de benoeming als raadslid of aanvaarding van een nieuwe nevenfunctie.
Het gaat zowel om hoofd- als om nevenfuncties, betaald en onbetaald. Openbaarmaking van deze informatie is nodig met het oog op mogelijke strijdigheid van belangen. Het is daarom van belang dat deze informatie permanent openbaar is en - bij wijziging - geactualiseerd wordt.
De Gemeentewet stelt dat openbaarmaking plaats vindt door terinzagelegging van deze informatie op het gemeentehuis. Deze terminologie sluit niet uit dat de openbaarmaking ook geschiedt op het internet. Dat sluit aan bij de praktijk (Kamerstukken II, 30 693, nr. 17, p. 3).
-
Allereerst is van belang dat de wethouder niet tevens één van de functies genoemd in art. 36b Gemeentewet bekleedt. De in dit artikel genoemde functies zijn onverenigbaar met de functie van wethouder. Art. 41b lid1 Gemeentewet bepaalt dat een wethouder geen nevenfuncties vervult waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van het wethouderschap. Het begrip nevenfunctie wordt niet nader gedefinieerd. De invulling hiervan wordt overgelaten aan het beoordelingsvermogen van de wethouder zelf (MvT, Kamerstukken II 2000/01, 27751, 3, p. 94). Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen betaalde en onbetaalde nevenfuncties. Het zou kunnen dat de door de raad vastgestelde Gedragscode voor wethouders hier nadere regels over bevat.
-
Het geloofsbrievenonderzoek is geregeld in artikel V4 van de Kieswet. Daarin is o.m. bepaald dat wordt nagegaan of de kandidaat geen met het raadslidmaatschap onverenigbare betrekkingen vervult. Dat zijn de betrekkingen genoemd in artikel 13 van de Gemeentewet, en enkele uitzonderingen. Het gaat dus in elk geval om de openbare betrekkingen genoemd in artikel 13 Gemeentewet. Bij het geloofsbrievenonderzoek zal ook de gedragscode (artikel 15, derde lid, van de Gemeentewet) betrokken worden. In deze code zijn onder meer bepalingen opgenomen over al dan niet toegestane nevenfuncties. Het gaat dus om die betrekkingen die mogelijk relevant zijn in het kader van artikel 13 Gemeentewet en de gedragscode. Bekijk de modelgedragscodes.
Opgraven / herbegraven / ruimen van graven
-
Wanneer sprake is van verwaarlozing kunnen, als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, de grafrechten vervallen. Artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging bepaalt het volgende: De verwaarlozing wordt in een schriftelijke verklaring vastgelegd; deze wordt toegezonden aan de rechthebbende. Wanneer deze niet binnen één jaar na (bevestiging van) ontvangst in het onderhoud voorziet, vervalt het grafrecht. Wanneer de ontvangst van de verklaring niet wordt bevestigd, wordt deze gedurende vijf jaar bekend gemaakt bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats. Als gedurende deze periode niet is voldaan aan de oproep het graf te onderhouden, vervalt het grafrecht. De minimale uitgiftetermijn dient dan wel te zijn verstreken. In de praktijk doen veel gemeenten oproepen om in het onderhoud van bepaalde graven te voorzien ook nog eens via regionale of landelijke media. Voor graven waarop voor 1 januari 2009 het recht is gevestigd, en ten aanzien waarvan voor 1 januari 2024 een verklaring van verwaarlozing wordt opgesteld, geldt een overgangsbepaling (artikel 84a van de Wet op de lijkbezorging): Het recht vervalt dertig jaar na de laatste begraving in dat graf, op zijn vroegst met ingang van 1 januari 2029. Bij een particulier graf is er sprake van een beschikking waarin het grafrecht is vastgelegd. Die beschikking is gebaseerd op de regels die golden ten tijde van het afgeven van de beschikking. Het is van belang deze regels te achterhalen. Als daarin is bepaald dat het onderhoud (inclusief groot onderhoud) aan het graf volledig is afgekocht, kan de gemeente het grafrecht niet laten vervallen op grond van verwaarloosd onderhoud . De gemeente was immers zelf verplicht het graf te onderhouden. Op voorwaarde dat de termijn van grafrust (tien jaar na de laatste begraving) wordt gerespecteerd kunnen, wanneer de grafrechten zijn vervallen, de graven worden geruimd. Er zijn immers geen rechthebbenden meer aan wie toestemming gevraagd moet worden. Hoe te handelen als de rechthebbende is overleden? In de Model-beheersverordening van de VNG is een bepaling opgenomen dat na het overlijden van de rechthebbende de nabestaanden zelf het initiatief moeten nemen het recht op het particuliere graf op een andere naam te zetten (artikel 17). De aanvraag daartoe dient dan binnen zes maanden na het overlijden van de rechthebbende te worden gedaan. Als de rechthebbende zelf in het graf moet worden begraven, dient het verzoek tot overschrijving van het recht vóór de begrafenis te worden gedaan. Wanneer het verzoek tot overschrijving niet binnen de genoemde termijnen wordt gedaan vervalt het grafrecht en kan de gemeente het graf na afloop van de grafrusttermijn (10 jaar) ruimen. Als de gemeente een dergelijke bepaling niet heeft vervalt het grafrecht na afloop van de termijn waarvoor het recht was verleend. Hierbij moet de gemeente wel rekening houden met de verplichting, genoemd in artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging om minstens een jaar voor afloop van de termijn de rechthebbende te informeren. Als die is overleden is het kies om de nabestaanden op de een of andere manier van de afloop van de termijn in kennis te stellen en de mogelijkheid van verlenging te bieden (zie ook weer artikel 28). Dat is mogelijk door middel van een bordje bij het graf en een bericht op het mededelingenbord bij de ingang van de begraafplaats. Ook een bericht in de media behoort tot de mogelijkheden. Als daar geen reactie op komt, kan het grafrecht na afloop van de termijn als vervallen worden beschouwd.
-
Uit de wetsgeschiedenis blijkt, dat het uitgangspunt van de wet is: eens begraven blijft begraven. Toch kunnen er situaties zijn waarin het nodig is een lijk op te graven, bijvoorbeeld in het geval van strafrechtelijk onderzoek. Een officier van justitie kan daartoe dan bevel geven. Maar ook nabestaanden kunnen een motief hebben om een lijk op te laten graven. Het is volgens artikel 29 van de Wet op de lijkbezorging aan de burgemeester om te beslissen op een verzoek daartoe van de nabestaanden. Voor deze beslissing is geen goede handreiking te geven. De jurisprudentie over toepassing van artikel 29 is wisselend van karakter. Uitgaande van de wetsgeschiedenis heeft de beslissing de vorm ‘nee, tenzij…..’. Het ‘tenzij’ slaat dan op de specifieke omstandigheid. Stel dat een overledene (onbedoeld) in het verkeerde graf is begraven, of in een algemeen graf terwijl men een particulier (‘eigen’) graf wenste. In dergelijke gevallen ligt het in de rede om in te stemmen met het verzoek om opgraving. Ook als een nabestaande zwaar zou lijden onder de omstandigheid dat de overledene niet opgegraven en herbegraven mag worden, zou dat een grond kunnen zijn voor een positieve beslissing. Maar wat te doen als de nabestaanden verhuizen en zij wensen dat de overledene 'mee verhuist'? Men dient te bedenken dat een opgraving op een dag gelegen tussen twee maanden en tien jaar na de begrafenis de grafrust van de overledene in ieder geval zal verstoren. De eerste maanden na de begrafenis is een kist gewoonlijk nog intact en kan, zonder de inhoud te hoeven beroeren, uit een graf worden genomen. Na tien jaar is de kist meestal vergaan en is het stoffelijk overschot geskeletteerd. In hoeverre dit inderdaad het geval is hangt overigens sterk af van de grondsoort. Vóór de laatste wetswijziging diende de burgemeester voor een opgraving nog advies te vragen aan de regionale inspecteur van het ministerie van VROM. De adviestaak van de (voormalige) Inspectie Milieuhygiëne is echter vervallen, en daarom ook niet meer in de huidige wet opgenomen. De Inspectierichtlijn Lijkbezorging blijft dienst doen als bron van antwoorden voor vragen uit de praktijk.
-
In artikel 31 van de Wet op de lijkbezorging wordt beschreven onder welke voorwaarden een graf mag worden geruimd. Het ruimen van een graf geschiedt op last van de houder van de begraafplaats, waarbij rekening wordt gehouden met een termijn van tien jaar (de grafrust) nadat in het graf voor het laatst een lijk is geplaatst. Indien het een particulier graf betreft, is toestemming van de rechthebbende noodzakelijk. De verplichting om de VROM-inspectie van het voornemen om het graf te ruimen op de hoogte te stellen is komen te vervallen. Voordat wordt overgegaan tot ruiming dient een termijn in acht te worden genomen, afhankelijk van datgene wat hierover in de beheersverordening begraafplaatsen is opgenomen. In de Model-beheersverordening begraafplaatsen van de VNG wordt in art. 24 bepaald dat het voornemen tot ruiming ten minste een jaar voordat het graf geruimd zal worden aan de nabestaanden bekend gemaakt moet worden. Wanneer het een algemeen graf betreft moeten, volgens artikel 27a van de Wet op de lijkbezorging, de nabestaanden ten minste zes maanden en maximaal een jaar voor het verstrijken van de uitgiftetermijn van het graf schriftelijk daarvan op de hoogte worden gesteld. Hierbij kan dan gelijktijdig de mededeling worden gedaan dat t.z.t. de grafbedekking zal worden verwijderd en het graf zal worden geruimd. Wanneer het een particulier graf betreft moet de rechthebbende, volgens artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging, minstens een jaar voor het verstrijken van de termijn van het recht op het graf op de hoogte worden gesteld van dit feit, en van de mogelijkheid verlenging van het recht te vragen. Er kan dan gelijktijdig de mededeling worden gedaan dat, wanneer niet om verlenging wordt verzocht, t.z.t. de grafbedekking zal worden verwijderd en het graf zal worden geruimd.