VNG Magazine nummer 4, 5 maart 2021
Tekst: René Verhulst | Beeld: Reinout Dijkstra
Speciaal voor ‘Het voorwoord van de Boekenweek’, dat de naar de zomer verplaatste Boekenweek vervangt, publiceert VNG Magazine deze week een kort verhaal over het thema van de Boekenweek: Tweestrijd.
Sophie doet haar lokken goed voor de spiegel. Zelfs het toilet waar ze nu in staat, is historisch. De wandtegels zijn van de potten- en tegelbakkerijen die hier in de zestiende eeuw al stonden. In prachtig paars en blauw, ambachten, maar ook Bijbelse tableaus van vier en zelfs een voorstelling die uit zestien tegels bestaat. Waarom de voorstelling waar Potifars vrouw Jozef probeert te verleiden in het vrouwentoilet is aangebracht, is dan weer lastig te begrijpen. Ze had wel begrepen dat haar voorgangster zich een paar jaar geleden intensief had bemoeid met de restauratie en de inrichting van dit prachtige stadhuis.
Sophie stapt het toilet uit en loopt naar haar kamer. De brede planken kraken onder haar voeten. De burgemeesterskamer, de fraaiste van het stadhuis. Door het glas in lood zicht op de Oude Markt, het gebouw van de vroegere Admiraliteit, de kerk en de hoge pakhuizen van weleer. Anton Pieck had het niet mooier kunnen tekenen.
Uitgestorven nu, dat wel. Hoe laat is het? De antieke Engelse staande klok geeft kwart voor negen aan. Uit 1790 is deze klok. Gesigneerd: Walker, Birmingham. Toen de stad nog rijk was.
Zo meteen haar eerste collegevergadering. Eigenlijk wordt dat ook haar eerste daad als burgemeester. Nog even achter het statige bureau plaatsnemen en haar nieuwe ambt op zich in laten werken.
De sollicitatieprocedure was intensief geweest. Zeker voor een zij-instromer. Sophie had er lang over nagedacht en het met haar vriendinnen besproken. Was het burgemeesterschap iets voor haar? Na haar studie rechten in Utrecht had zij de gelederen van de toenmalige RAIO-opleiding doorlopen, je was dan rechterlijk ambtenaar in opleiding. Jarenlang griffier, op je deur stond gerechtssecretaris, honderden proces-verbalen van zittingen uitgewerkt, maar ook geleerd om getuigen te ondervragen en vonnissen te schrijven. Vooral de cursussen hoe je omging met burgers op zittingen had zij interessant gevonden. Dat was ook haar sterke kant, het omgaan met mensen.
‘Jij bent de ideale burgemeester, burgermoeder Sophie, haha’, had een van haar jaargenoten gezegd. Om daar in één adem aan toe te voegen: ‘Die van ons is zo’n aardige vent.’
Ze had zich vervolgens wat verdiept in hoe je dat dan moest worden, burgemeester. Een ander clubgenootje kende een commissaris van de Koning en daar was zij gaan theedrinken. Die had haar verteld hoe het werkte en dat, ook al kwam je niet uit de politiek, je toch kon solliciteren. Goede vrouwen, zoals zij, maakten zeker een kans, had hij haar verzekerd.
‘Gewoon doen Sophie’, had hij opstaande uit zijn stoel gezegd. ‘Er wordt een inhaalslag gemaakt voor vrouwen in het ambt. En je bent partijloos, dat is ook geen nadeel’, had hij, toen hij haar uitliet, er nog aan toegevoegd.
Inhaalslag voor vrouwen, dreunde het bij haar na, toen zij het provinciehuis uitstapte. Dat was een halfjaar geleden.
Zij was zich eens wat nader gaan verdiepen en had de achtergrond van verschillende vrouwelijke burgemeesters bekeken. Haar leeftijd van 50 had zij niet tegen, haar juridische achtergrond ook niet. Weliswaar had zij geen man en gezin, maar daar stond tegenover dat haar achternaam in een groot deel van het land een bekende connotatie had. Je mocht dat nooit zo zeggen, maar mensen reageerden toch altijd anders dan als je Jansen of De Vries heette. En iedereen gebruikt toch zijn of haar sterke punten in dat soort procedures. ‘En Sophie’, had haar beste vriendin gezegd. ‘Jij was altijd de beste van ons om iemand in te palmen.’ Dat deed zij nooit bewust, dat liep meestal zo.
Het gesprek met de vertrouwenscommissie was een feest geweest. Een behoorlijk gezelschap, de raad bestond uit veel kleine lokale partijen en ook de griffier en twee wethouders waren erbij geweest.
‘Wij hechten aan een veilige landing van onze nieuwe burgemeester’, had de voorzitter van die commissie haar verzekerd. Iedereen had geknikt, behalve de twee wethouders die geen woord hadden gezegd en haar bleven aanstaren. Of had zij zich dat verbeeld?
Sophie had uit de profielschets gehaald dat men een verbinder en ambassadeur zocht. Dat kon zij wel en zij had ook begrepen dat haar voorgangster, al had die een prachtig afscheid gekregen en hing er een enorm geschilderd portret van haar in de hal, niet echt bindende capaciteiten had.
Een van de commissieleden had zich laten ontvallen dat het in de nadagen wel oorlog op het stadhuis had geleken. ‘Verbinding en empathie mevrouw Van Harinxma thoe Slooten, daar gaat het ons om’, had het raadslid van de lokale partij Pro D haar gezegd. Daarbij ging zijn baard in de richting van de twee wethouders die snel de andere kant opkeken. Het zou wel goed komen, dacht Sophie. Zij was de verbinder pur sang.
De griffier had geen enkele vraag gesteld.
‘Hoe kijkt u aan tegen inclusie en bewonersparticipatie?’ vroeg een van de jongere commissieleden.
Daar wist Sophie wel raad mee.
Tijd om naar de collegevergadering te gaan. Ze had eigenlijk verwacht dat de gemeentesecretaris haar wel zou komen ophalen, maar in het hele stadhuis was nog niemand te zien geweest. Van de secretaresse wist zij dat die vanuit huis werkte. Dat waren de instructies in verband met corona.
Eindelijk zou zij dan kennismaken met de derde wethouder die ze gezien noch gesproken had. Ook op een kleine introductiebijeenkomst een paar dagen geleden, met de raadsleden, enkele ambtenaren en de twee wethouders, had Bella van den Brink geschitterd door afwezigheid, zoals Sophies secretaresse dat genoemd had. ‘Let op haar’, was Sophie nog toegefluisterd.
Sophie had wel gezien dat Bella, die met een nieuwe zelf opgerichte partij met drie zetels in de raad was gekomen en meteen wethouder was geworden, haar mannetje stond. Een doordouwer die wist wat zij wilde, was haar conclusie. Dat soort vrouwen mocht zij wel. Niks gepraat over glazen plafonds, gewoon je werk doen.
Sophie pakte haar spullen en liep naar de collegekamer. Die lag aan het einde van de gang. Tussen haar kamer en de collegekamer zat het secretariaat en een kamer waar de archivaris huisde. De deur stond halfopen en Sophie neusde even de kamer in. Ook niemand, wel een prachtige kamer met eiken lambrisering, boeken en schilderijen. Sophie stapte naar binnen en snoof een vage lucht op. Het aroma van Coopvaert-pijptabak, wist zij feilloos. Dat rookte haar vader vroeger ook. Haar aandacht werd getrokken door een paar grote schilderijen. Natuurlijk de roofmoord op een bekende missionaris lang geleden, het bloedbad van de furie die de stad in de Tachtigjarige Oorlog had getroffen en taferelen van zeeslagen met wapperende vlaggen voor Gibraltar. Sophie kende de geschiedenis. Het bekende spiegelschip van de admiraliteit had als credo dat men niet aan gevangenmaken deed. Je zag op het schilderij drenkelingen van de Spaanse schepen met de dood in de ogen stukken mast omklemmen en naar de bodem van de zee gaan. Schip en bemanning dus.
Een morbide fascinatie had de archivaris wel, dacht Sophie. Ze deed de deur voorzichtig dicht, liep verder naar de collegekamer en pakte de koperen klink van de zware deur. Op slot. Ze had een cilindersleutel gekregen, maar die paste niet op dit oude slot.
Ze keek de zijgang in en zag nog een deur. Daar paste de sleutel gelukkig wel op. Maar ook die deur bleef dicht, hoe zij ook duwde. Het leek alsof er aan de binnenkant een grendel op zat. Nou ja, een burgemeester die niet eens de collegekamer in kan.
Zij was nu op de eerste verdieping, de bovenste op nog een zolder met nogal wat kamers na, zo was haar verteld. Hieronder moesten dan de wethouders zitten. Aan het eind van de zijgang was een trap naar beneden. Ze passeerde de kamer van de gemeentesecretaris, ze klopte. Niets, en ook die deur was hermetisch gesloten. Vanaf de trap keek ze door het glas in lood op een klein plein. De Vleesmarkt wist ze, daar stond een leuk huis te koop. Ze was al beneden in een mooie betegelde gang. De eerste deur links stond open en ze hoorde wat. Eindelijk een levende ziel die ochtend.
Sophie duwde de deur die halfopen stond verder open. Een lichte en betegelde ruimte, en daar zat het college. Bella aan het hoofd van een lange smalle tafel. Die sloeg net een brievenboek dicht. Aan de zijkant van de tafel, naast elkaar, de twee wethouders die zij al kende. Beiden keken gelijktijdig over de schouder naar Sophie en leken even te schrikken van haar binnenkomst. Tegenover hen zat de gemeentesecretaris met een laptop. Hij typte snel nog wat en staarde vervolgens naar Sophie. In de gauwigheid zag de laatste dat er verder geen stoelen meer waren. De tafel stond bijna in een grote haard en langs de zijde van de kamer was er een enorm lag aanrecht met kastjes er onder. Dit was de…
‘Ja, dit is de keuken’, zei Bella die Sophie vriendelijk aankeek. ‘En zoals dat hoort, hier gebeurt het, we zijn net klaar met de collegevergadering.’
Bella zei het op een toon alsof ze naar buiten keek en constateerde dat het regende.
Sophie bleef verbaasd staan. De gemeentesecretaris begon weer te typen, het dreunde in Sophies oren alsof er een boorhamer in de muur was gezet. Klaar met de collegevergadering, klaar, klaar…
Bella keek naar een van de wethouders. ‘Douwe.’
‘Eh, ja ik moest toch weg, een condoleancebezoekje, gaat u hier maar zitten burgemeester.’
Douwe schoof de stoel achteruit en liep voor Sophie langs de keuken uit. In zo’n gekreukeld te kort katoenen jasje, spijkerbroek en vrijetijd schoenen ga je toch niet naar een condoleance, registreerde Sophie nog.
Ze ging zitten en keek naar Bella. De andere wethouder schoof met zijn arm in een beweging een stapel papier bij haar weg. Bella zag er goed uit voor haar leeftijd, constateerde Sophie. Wel ouder dan op de foto’s op de website van de gemeente en niet meer die blauwe bril die haar een wat streng uiterlijk gaf. Daarom waarschijnlijk lenzen dacht Sophie. Blonde korte haren die alle kanten op piekten en een witte blouse die haar blauwe ogen accentueerde.
Een klap. Sophie schoot rechtop. De gemeentesecretaris had zijn laptop dichtgeslagen en met een blik op Sophie stond hij op. ‘Ik moet weer aan de slag, we spreken elkaar nog wel.’
Bella schoof naar voren op haar stoel en keek Sophie aan.
‘Wat leuk, een keuken, die hadden ze natuurlijk in die herenhuizen vroeger.’ Je moest wat doen als verbinder om het ijs te breken, dacht Sophie.
‘Wij noemen dat hier koopmanshuizen Sophie, geen herenhuizen’, was de afgemeten reactie van Bella. ‘Zo zeggen ze dat in Amsterdam, niet bij ons. Hier is altijd hard gewerkt en gevochten voor de centjes. Geen tulpenbollen en verzekeringspolissen, maar bloed, zweet en tranen.’
Sophie dacht aan het schilderij van het in de grond geboorde Spaanse galjoen op de kamer van de archivaris en uit het “bij ons”, maakte zij op dat zij daar nog niet bij hoorde.
‘Ik kom uit de horeca’, ging Bella verder. ‘En ik ben van de witte brigade, weet je wat dat is?’
Een antwoord werd niet verlangd. ‘Dat zijn de koks, de keuken dus, die bepalen de kwaliteit en de reputatie van een restaurant en zo werkt het ook in de politiek. Hans hier…’ Bella gaf een knikje naar de wethouder die naar zijn papieren zat te turen alsof hij die nog nooit gezien had. ‘…was ober bij mijn vader, de zwarte brigade dus. Die serveren alles uit en hier dus ook het beleid.’
‘Ik ben de wethouder Werk, Inkomen, Jeugd, Welzijn en Sport’, zei Hans.
Het was de eerste volledige zin die Sophie uit zijn mond hoorde.
‘En Monumenten en Erfgoed’, vulde Bella aan. ‘Belangrijk bij ons.’
‘Ook nog ICT en dienstverlening’, zei Hans zachtjes.
Sophie had bij de sollicitatie al gezien dat Bella van den Brink als wethouder de harde portefeuilles had. Ruimtelijke Ordening, Grondzaken, Vergunningen en Handhaving. Ook Personeel trouwens. Zij had zich voorgenomen om meer balans in de portefeuilleverdeling te gaan brengen, maar kreeg het gevoel dat zij daar voorlopig nog niet aan toe was.
‘En de collegekamer dan’, begon Sophie. ‘Die zit op slot volgens mij.’
‘Die is helemaal van jou’, lachte Bella. ‘Dat is onze stijlkamer. Als de commissaris van de Koning op bezoek komt, voor het uitreiken van een onderscheiding of op de Open Monumentendag, it’s all yours.’
Sophie wist even niet goed wat zij moest zeggen.
Een klop op de deur. Een man in een korenblauwe overall met een enorm schilderij. ‘Mevrouw Van den Brink, goedemorgen, waar moest dit schilderij ook alweer heen?’
Bella stond op. ‘Dat kan naar het depot Tjeerd, we waren er al een hele tijd op uitgekeken, ha ha. Hans, help jij Tjeerd even dit naar de opslag te brengen. Het is zo’n onhandelbaar stuk.’
Hans schoot naar de deur en terwijl hij die opendeed zag Sophie het enorme schilderij van haar voorgangster. Dat had dan slechts een paar weken in de hal gehangen.
Bella was op het aanrecht gaan zitten en liet haar hakken ritmisch tegen de kastjes komen. ‘Ik moet nu wat anders gaan doen Sophie, laten we vanmiddag eens goed kennismaken dan kan ik vertellen wat de procedures hier zijn. Kom je dan rond een uur of drie naar mijn kamer?’
‘Waar is jouw kamer?’
‘Die is nu nog in het koopmanshuis hiernaast, maar ik kom bij jou op de gang. De kamer van de archivaris wordt mijn kantoor.’ Bella stond op, ‘handig want we werken nauw samen natuurlijk, tot straks.’
‘Eh ja tot vanmiddag dan.’
Maar Bella was al in de gang. ‘Voorzichtig met Jetje’, hoorde Sophie nog roepen. ‘Achterin het depot is nog ruimte zat, ha ha.’
Sophie bleef in de keuken zitten. Het werd weer stil in het stadhuis. Ergens onder dat aanrecht drupte een kraan en het leek of zij in de verte nog het typen van de gemeentesecretaris hoorde.
Sophie steunde met haar hoofd op haar handen en dacht na. Haar eerste dag als burgemeester, de collegevergadering was voorbij en vanmiddag kon zij langs de wethouder om over de procedures geïnformeerd te worden.
Wat te doen nu, zittend aan een keukentafel notabene. Ze staarde in de open haard waar vroeger de hammen in werden gerookt. Toen herinnerde ze zich ineens nog een paar woorden van de commissaris met wie zij destijds een oriënterend gesprek had. Behalve zijn “inhaalslag” had hij ook gezegd: “het burgemeesterschap kan eenzaam zijn, zorg ervoor dat je niet alleen komt te staan.”
René Verhulst is de auteur van de Stadhuis-serie, vier sleutelromans over de Utrechtse gemeentepolitiek. Hij schreef ook enkele jeugdboeken. In 2012 won hij de schrijfwedstrijd van de VNG met het verhaal De terugkeer van de burgemeester. In juni 2013 maakte hij samen met tekenaar Danker Jan Oreel het stripboek De banneling van Tobago. Verhulst is nu burgemeester van Ede.