Sport, cultuur en media
-
In beginsel adviseert de VNG om ook hier, waar mogelijk, coulant mee om te gaan. Of het gewenst en noodzakelijk is om te acteren op niet nagekomen verplichtingen, is in eerste instantie een politieke en beleidsmatige keuze. In juridisch opzicht zijn er 4 mogelijkheden. Het gaat hierbij steeds om discretionaire bevoegdheden van het bevoegd gezag:
1. Bij de subsidievaststelling met terugwerkende kracht
Het bestuursorgaan wacht tot de subsidievaststelling en kan de subsidie lager vaststellen indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of als de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (artikel 4:46 Awb).
Bij het bepalen van de omvang van de verlaging moet rekening worden gehouden met het evenredigheidsbeginsel van art. 3:4 lid 2 Awb. Bij het niet voldoen aan verplichtingen moet een afweging worden gemaakt tussen het belang van handhaving van de verplichting en de gevolgen van de verlaging voor de subsidieontvanger. Daarbij zijn tevens de ernst van de tekortkoming en de mate waarin deze aan de subsidie-ontvanger kan worden verweten van belang zijnde factoren.
2. Tot aan de subsidievaststelling met terugwerkende kracht
Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met terugwerkende kracht intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen als de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden of als de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (artikel 4:48 Awb).
Als sprake is van een subsidie voor voortdurende activiteiten kan het redelijk zijn om de intrekking niet verder te laten terugwerken dan tot het moment waarop de activiteiten zijn beëindigd of het moment waarop in strijd met de verplichtingen is gehandeld.
De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan aan de subsidie-ontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 Awb, tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden 13 weken zijn verstreken (artikel 4:56 Awb).
3. Tot aan de subsidievaststelling voor de toekomst
Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn voor de toekomst intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen voor zover veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten (artikel 4:50 Awb). In dit geval vindt de intrekking of wijziging plaats wegens omstandigheden bij het bestuursorgaan.
De lengte van de redelijke termijn hangt af van de aard van de subsidie en de gesubsidieerde activiteiten.
Deze intrekkings- of wijzigingsgrond komt niet aan de orde als een wettelijk voorschrift verplicht tot voortzetting van de subsidiëring. Intrekking is dan dus alleen mogelijk bij voldoende beleidsruimte. Verder vergoedt het bestuursorgaan bij een dergelijke intrekking of wijziging de schade die de subsidie-ontvanger lijdt doordat hij in vertrouwen op de subsidie anders heeft gehandeld dan hij zonder subsidie zou hebben gedaan.
4. Bij meerjarige subsidies voor een aansluitend tijdvak
Indien aan een subsidie-ontvanger voor 3 of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn (artikel 4:51 Awb). Ook hier gaat het om omstandigheden die liggen bij het bestuursorgaan.
Vergeleken met artikel 4:50 Awb ontbreekt hier de clausulering ‘in overwegende mate’. De bescherming van de subsidie-ontvanger na afloop van een subsidietijdvak is dus minder sterk dan die gedurende het subsidietijdvak. Een subsidieverstrekker heeft in ruime mate de vrijheid om nieuw beleid te formuleren en uit te voeren, daartoe al dan niet genoodzaakt door bezuinigingsoverwegingen. Ook hier geldt een redelijke termijn en het artikel is alleen toepasbaar voor zover de betrokken subsidieregeling beleidsvrijheid biedt om subsidie wegens veranderde inzichten of gewijzigde omstandigheden te weigeren.
Bezwaar en beroep
Zowel tegen de subsidieverlening als tegen de subsidievaststelling staan voor belanghebbenden bezwaar en beroep open. Dat is niet geregeld in de subsidiebeschikking zelf, maar vloeit voort uit het algemene stelsel van rechtsbescherming dat is vastgelegd in de hoofdstukken 6-8 Awb. Als tegen de subsidieverlening geen bezwaar en beroep is ingesteld, kunnen echter tegen de subsidievaststelling (situatie 1 hierboven) geen bezwaren meer worden ingebracht die tegen de subsidieverlening hadden kunnen worden ingebracht (formele rechtskracht).
-
Op dit moment is nog niet duidelijk in hoeverre de maatregelen van het kabinet ook gelden voor gesubsidieerde instellingen. Er vindt overleg plaats met het Rijk. Zodra hierover meer bekend is, zullen wij dat via onze website communiceren.
-
Hiervoor kunt u terecht op de website van de Vereniging Sport en Gemeenten (VSG).
-
- Gemeentelijke bekostiging
Het is aan te raden dat gemeenten hun bekostiging in principe op peil houden. Het gaat namelijk om een cruciale voorziening en er is een gemeentelijke verplichting op basis van de Mediawet. Lokale omroepen hebben de mogelijkheid om zich aan te passen aan de actuele situatie. Er zijn ook gemeenten die de bevoorschotting naar voren halen. Als de activiteiten tijdelijk geheel of gedeeltelijk worden gestopt, dan moet in nader overleg bekeken worden welke gevolgen dit heeft voor de gemeentelijke bekostiging, ook gelet op kosten die doorlopen enerzijds en steunmaatregelen vanuit het Rijk voor bedrijven en zzp’ers anderzijds.
- Wegvallen van andere inkomstenbronnen
Gemeenten kunnen bekijken welke mogelijkheid zij hebben om wegvallende bijdragen vanuit andere bronnen, zoals reclame-inkomsten, financieel te compenseren.
- Aan de gemeenten verleende diensten plus te betalen huur en belastingen
Lokale omroepen hebben regelmatig aparte overeenkomsten met de gemeente over te verlenen diensten, bijvoorbeeld de verslaglegging van raadsvergaderingen en evenementen. De inkomsten hieruit zijn van wezenlijk belang. Het is daarom verstandig om coulant te handelen als diensten noodgedwongen niet, of slechts beperkt verleend worden vanwege corona. Ditzelfde geldt voor huur en belastingen die aan de gemeenten betaald moeten worden.
Stagevervoer
-
Voor leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs (vso), uitstroomprofiel arbeidsmarkt, is sinds 1 augustus 2013 een stage verplicht. Deze stage geldt vanaf 14 jaar, met een maximum van 4 dagen per week.
-
Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres.
De stage kan plaatsvinden op andere tijden dan de officiële schooltijden. De gemeente kan scholen erop attenderen dat stageplaatsing financiële gevolgen voor gemeenten kan hebben. Scholen kunnen dan dit aspect mee laten wegen in de plaatsing van leerlingen, bijvoorbeeld zo mogelijk een stageplaats op de route van leerlingenvervoer.
Standaardberekeningswijze bij de aanvraag
-
Het college kan in de subsidieregeling een standaardberekening opnemen van de kosten die voor subsidie in aanmerking komen op grond van artikel 17 van de Model ASV 2013. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden; als hij dat niet doet is zijn aanvraag onvolledig. Hij krijgt dan een termijn waarbinnen hij de aanvraag moet aanvullen. Doet hij dat niet of niet op tijd, dan laat het bestuursorgaan de aanvraag buiten behandeling. Zie hiervoor art 4:5 Awb. Concreet betekent dit bij een aanvraag om subsidieverlening dat de aanvrager geen subsidie krijgt. Gaat het om de aanvraag tot vaststelling van de subsidie, dan stelt het bestuursorgaan de subsidie ambtshalve vast, op basis van de gegevens die er wel zijn. Dat kan voor de aanvrager ongunstig uitpakken.
Meer informatie over de berekening van uurtarieven en uniforme kostenbegrippen vindt u in het Rijksbrede subsidiekader (Kader financieel beheer rijkssubsidies, Kamerstukken II 2008/09, 31 865, nr. 5). Daarin is aangesloten bij de drie standaardberekeningsmethoden voor uurtarieven die in het Rijksbrede subsidiekader worden gehanteerd. Deze zijn eerder uiteengezet in de implementatiehandleiding, onderdeel van de ledenbrief bij de eerste publicatie van de Model ASV 2013 (Lbr 13/075; zie de toelichting bij artikel 17). Het gaat om:
a. berekening op basis van integrale kosten;
b. berekening op basis van kosten per kostendrager vermeerderd met een forfaitair
vastgestelde opslag voor indirecte kosten; of
c. een forfaitair vastgesteld uurtarief.
Let op! Om een subsidieregeling onder het Europees steunkader te brengen dient aangesloten te worden bij de tarieven en kostenbegrippen die het betreffende steunkader voorschrijft. Zie daarover verder de website van Europa Decentraal en de bij deze modelverordening behorende ledenbrieven.
Stedenbouwkundige bepalingen – Parkeren
-
Sinds de inwerkingtreding van de Reparatiewet BZK 2014 op 29 november 2014 (Stb. 2014, 458) is onder meer de wettelijke grondslag weg voor de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (artikel 8 lid 5, 9 en 10 Woningwet en artikel 8.17 onder B IWro) komen te vervallen. De Reparatiewet BZK 2014 regelt dat gemeenten de stedenbouwkundige bepalingen uit hun bouwverordening voor 1 juli 2018 moeten hebben opgenomen in bestemmingsplannen of beheersverordeningen.
De Reparatiewet hanteert een overgangstermijn die loopt tot 1 juli 2018. Zie hiervoor het nieuwe artikel 133 Woningwet. Vanaf die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking voor bestaande bestemmingsplannen en beheersverordeningen, kunnen deze niet meer als vangnet dienen en moeten deze (en met name de parkeerbepaling) zijn ondergebracht in het bestemmingsplan (of de beheersverordening).
Het nieuwe recht treedt echter al eerder in werking wanneer voor 1 juli 2018 een (nieuw) bestemmingsplan (of beheersverordening) wordt vastgesteld. Stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn niet meer van toepassing wanneer ontwerpbestemmingsplannen die op 29 november 2014 in procedure zijn, (definitief) worden vastgesteld door de gemeenteraad.
Overigens
Op 1 juli 2008 trad de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking ter vervanging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Met de Wro was oorspronkelijk beoogd dat de stedenbouwkundige voorschriften uit de bouwverordening, inclusief de regeling betreffende het parkeren, geleidelijk zijn werkingskracht zou verliezen. In de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening (IWro) werd aanvankelijk de mogelijkheid om stedenbouwkundige bepalingen op te nemen in de bouwverordening geschrapt. Uiteindelijk werd hiervan afgezien omdat te veel vragen bestonden of en over de wijze waarop het parkeren in het bestemmingsplan zou kunnen worden geregeld. De betreffende bepaling (artikel 8.17, onder B IWro) is nooit inwerking getreden.Zie ook:
Subsidie aan kinderopvang
-
De gemeente kan de peuterplaatsen onderbrengen bij de kinderopvang en hiervoor subsidieplaatsen inkopen. Of voor ouders die niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag een compensatieregeling te maken. Doen ze dit niet, dan is er straks geen opvang meer mogelijkheid voor kinderen waarvan de ouders niet werken of niet beide werken.
-
Ja, dat mag, zolang het maar niet in de reguliere kosten van de kinderopvang is. Voor een aanvullende activiteit, zoals VVE mag de gemeente een specifieke subsidie toekennen. De kinderopvangorgansatie moet de subsidie en de uitgaven voor de VVE activiteiten wel afgescheiden in de boekhouding opnemen.
Tegenprestatie
-
Ja, dat is mogelijk. Artikel 9 lid 1 onder c Participatiewet geeft aan dat “nuttige werkzaamheden” naar vermogen moeten worden verricht. Het doel is het benutten van iemands mogelijkheden zolang een uitkeringsverstrekking aan de orde is. Gemeente kunnen zo voorkomen dat mensen zich neerleggen bij de situatie van een aanvullende uitkering op hun eigen inkomen. Het kan dus ook als iemand parttime inkomen heeft.
-
In artikel 9 lid 1 onder c staat dat de tegenprestatie uit onbetaalde en nuttige arbeid moet bestaan. Die arbeid mag niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Dat geldt ook voor vrijwilligerswerk. Staatssecretaris Klijnsma heeft aangegeven dat het verrichten van vrijwilligerswerk als tegenprestatie kan worden aangemerkt.
Mantelzorg wordt ook als tegenprestatie beschouwd. De gemeente kan bepalen wanneer van mantelzorg wordt gesproken.