In artikel 31 van de Wet op de lijkbezorging wordt beschreven onder welke voorwaarden een graf mag worden geruimd. Het ruimen van een graf geschiedt op last van de houder van de begraafplaats, waarbij rekening wordt gehouden met een termijn van tien jaar (de grafrust) nadat in het graf voor het laatst een lijk is geplaatst. Indien het een particulier graf betreft, is toestemming van de rechthebbende noodzakelijk. De verplichting om de VROM-inspectie van het voornemen om het graf te ruimen op de hoogte te stellen is komen te vervallen. Voordat wordt overgegaan tot ruiming dient een termijn in acht te worden genomen, afhankelijk van datgene wat hierover in de beheersverordening begraafplaatsen is opgenomen. In de Model-beheersverordening begraafplaatsen van de VNG wordt in art. 24 bepaald dat het voornemen tot ruiming ten minste een jaar voordat het graf geruimd zal worden aan de nabestaanden bekend gemaakt moet worden. Wanneer het een algemeen graf betreft moeten, volgens artikel 27a van de Wet op de lijkbezorging, de nabestaanden ten minste zes maanden en maximaal een jaar voor het verstrijken van de uitgiftetermijn van het graf schriftelijk daarvan op de hoogte worden gesteld. Hierbij kan dan gelijktijdig de mededeling worden gedaan dat t.z.t. de grafbedekking zal worden verwijderd en het graf zal worden geruimd. Wanneer het een particulier graf betreft moet de rechthebbende, volgens artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging, minstens een jaar voor het verstrijken van de termijn van het recht op het graf op de hoogte worden gesteld van dit feit, en van de mogelijkheid verlenging van het recht te vragen. Er kan dan gelijktijdig de mededeling worden gedaan dat, wanneer niet om verlenging wordt verzocht, t.z.t. de grafbedekking zal worden verwijderd en het graf zal worden geruimd.