De VNG is een vereniging van zowel burgemeesters, wethouders als raadsleden is. In verschillen van mening tussen raadsleden, burgemeester en college kunnen en willen wij derhalve geen positie innemen. Wij laten de interpretatie van wet- en regelgeving en de handelwijze daaromtrent lokaal over aan de volksvertegenwoordigers en politieke ambtsdragers. U zult begrijpen dat wij anders als een soort scheidsrechter tussen raadsleden onderling, de burgemeester en/of college in komen te staan. Die positie past de VNG niet. Wel kan de VNG algemene uitgangspunten formuleren.

Op grond van artikel 13 lid 1 onder l van de Gemeentewet kan een raadslid niet tevens wethouder zijn. In artikel 13 lid 2 van de Gemeentewet is voorzien in een uitzondering op deze bepaling. Deze situatie, en dan met name de situatie genoemd in onderdeel b van lid 2, doet zich in dit geval echter niet voor aangezien de betreffende personen nog niet tot wethouder benoemd waren op het moment dat de stemming over de uitbreiding van de tijdsbestedingsnorm plaatsvond.

Deze kwestie wordt in plaats daarvan bestreken door artikel 28 van de Gemeentewet. Dit artikel bepaalt dat een raadslid niet deelneemt aan de stemming over een aangelegenheid die hem rechtstreeks of middellijk persoonlijk aangaat of waarbij hij als vertegenwoordiger is betrokken. De vraag is dus of de betreffende raadsleden een direct of indirect persoonlijk belang worden geacht te hebben bij het onderwerp van het raadsvoorstel. Uit jurisprudentie over artikel 28 van de Gemeentewet blijkt dat het woord 'persoonlijk' in het begrip 'persoonlijk belang' doelt op ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan moet behartigen uit hoofde van de hem opgedragen taak. Het is te betwijfelen of de uitbreiding van de tijdsbestedingsnorm van wethouders een dergelijk 'persoonlijk belang' kan zijn.

Daarnaast is van belang dat de Gemeentewet (art. 32 lid 2) bij stemmingen de plicht voor raadsleden bevat om voor of tegen te stemmen. De gedachte hierbij is dat raadsleden in beginsel een publiekrechtelijke plicht hebben om mee te werken aan de meest fundamentele taakstelling van de volksvertegenwoordiging en dat is de besluitvorming. Werk- of handelwijzen die deze besluitvorming frustreren - zoals het niet meestemmen - staan met deze publiekrechtelijke plicht op gespannen voet. Ook vanuit het principe van de vrije stemming geredeneerd kan niet te snel worden aangenomen dat de betreffende raadsleden zich van stemming zouden moeten onthouden.

Artikel 28 Gemeentewet geeft het raadslid een ruime bevoegdheid om de afweging om al dan niet mee te stemmen volledig zelfstandig te maken. De verantwoordelijkheid voor het maken van deze afweging legt de wet allereerst bij de betrokkenen zelf (zie ook artikel  27 Gemeentewet). Wel kunnen in een reglement van orde of in de gedragscode procedurele bepalingen worden opgenomen die het maken van een afweging ondersteunen. U zou kunnen bezien of deze documenten in uw gemeente hiervoor ondersteuning bieden.