De periode gedurende welke er een samenloop zal zijn tussen het wethouderschap en het raadslidmaatschap, vangt aan op het moment van de stemming voor gemeenteraadsverkiezingen en eindigt op het moment waarop de wethouders aftreden (artikel 36b, lid 2 onder a van de Gemeentewet).

Het moment waarop die periode aanvangt, is daarmee helder. Over het moment waarop die periode eindigt, valt het volgende te melden.

Die periode eindigt wanneer, na de verkiezing van de leden van de raad, de wethouders aftreden op het moment dat de raad ten minste de helft van het met inachtneming van artikel 36 van de Gemeentewet bepaalde aantal wethouders heeft benoemd en deze benoemingen zijn aanvaard.

De betreffende wethouder blijft dus in zijn of haar functie totdat de raad in nieuwe samenstelling het vereiste aantal wethouders heeft benoemd. Het einde van de periode is daarmee niet gelimiteerd. Artikel 37 van de Gemeentewet kent geen tijdstip meer waarop wethouders door de raad moeten worden benoemd. De periode gedurende welke het college demissionair is, is niet aan een termijn gebonden. Achtergrond hiervan is zo te voorkomen dat er een bestuursvacuĆ¼m kan ontstaan (II, kamerstukken 27 751, Stb. 111, 28 februari 2002).