Als sprake is van een verspreking heeft dat niet altijd consequenties voor de geldigheid van de eedsaflegging. Als bijvoorbeeld per ongeluk twee woorden worden omgedraaid of een woord wordt vergeten door de persoon die de eed aflegt, dan is sprake van een vormgebrek. De eed is dan gewoon rechtsgeldig. Als men iets anders uitspreekt met de intentie af te wijken van de officiële tekst dan kan de eed als niet rechtsgeldig worden beschouwd vanwege een materieel gebrek. Dhr. Elzinga heeft over dit onderwerp een paar jaar geleden een column geschreven in Binnenlands Bestuur. Degene die de eed afneemt dient dit met de juiste bewoordingen te doen, hoewel een toevoeging niet altijd consequenties hoeft te hebben. De eed kan het beste worden overgedaan in de eerstvolgende raadsvergadering. Zolang een wethouder de eed nog niet heeft afgelegd kan hij zijn functie nog niet uitoefenen, zie art. 41a lid1 Gemeentewet.