September 2018

Auteur: Guido Rijnja | Foto: Marc Nolte

Ahmed Aboutaleb is sinds 2009 burgemeester van Rotterdam.
Hij begon zijn loopbaan als  programmamaker, verslaggever en woordvoerder. In 2004 werd hij wethouder van de gemeente Amsterdam en in 2007 volgde zijn benoeming tot staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.  

‘Ik herinner me dat een meisje werd uitgewezen uit Nederland. Ze kwam uit een van de voormalige Sovjetrepublieken en was via Polen naar Nederland gekomen. Ze had geen recht op verblijf met haar familie en moest terug naar het land waar ze vandaan kwam. Er kwam een hele publiciteitsmachine op gang. Ze bleek leukemie te hebben en je ziet de krantenkoppen voor je: hoe hálen we het in ons hoofd om een meisje met leukemie uit te wijzen! Zelfs als er geen grondige reden is voor asiel, doe je dat toch niet, et cetera.

Het leidde tot een Kamerdebat en de toenmalige staatssecretaris, de heer Teeven, belde mij op. Hij zei: “Ik ga naar de Kamer, maar ik doe een beroep op jou om mij alvast toe te zeggen dat je huisvesting gaat regelen.” Daar sta je dan, met de telefoon in je hand. Er staan meer mensen op de wachtlijst voor een woning. Zeg je dan met recht en reden “Ja, want het kind heeft niet lang te leven”, of hanteer je de regels, netjes wachten want er staan mensen op de wachtlijst.  Ik heb toen de eerste overweging laten prevaleren en tegen de staatssecretaris “Ja” gezegd.’

Frictiepunt

‘We hadden niet veel tijd. De staatssecretaris moest de dag erna naar de Kamer. Ik weet hoe het systeem werkt daar, maar ook in Rotterdam. In een ingewikkeld geval kún je nog interveniëren, maar de vraag is natuurlijk: waarom doe je dan wat je doet? Wat heel zwaar woog, was dat de levensverwachting van dat meisje heel gering was. Je kunt natuurlijk zeggen: “Kom maar in een hotel en dan gaan we even wachten.” Maar dat was in dit geval gewoon niet doenlijk: snel handelen dus.

Op zo’n moment heb je te maken met een ingewikkeld frictiepunt tussen enerzijds recht willen doen aan systemen en anderzijds wil je oprecht zijn, óók recht doen, omdat er een voor dat gezin humanitaire ramp aan de orde is. Ik vond op dat moment die dreigende humanitaire ramp zwaarder wegen dan een andere mevrouw met een kind op een wachtlijst. Dit zijn me dunkt persoonlijke afwegingen. Wat ik vooral besef is dat op zo’n moment geen ‘goed of slecht’ bestaat. Daarom zal ik nooit zeggen: “Ik vind dit nog altijd een goede beslissing.” Het is een beslissing waarvan je niet altijd weet of je daar goed aan doet. Ik hóóp dat ik wel het goede heb gedaan, maar ik heb er geen zekerheid over.’

‘Deze situatie leert me natuurlijk heel veel. Vooral dat wij als bestuurders met twijfel hebben te maken. Wij zijn geen computers die op basis van een voorprogrammering handelen, zo van: ik druk op deze knop en ja hoor, nu komt scenario vijf uit de bus. Besturen is voortdurend wikken en wegen.  Ik heb er dus geen zekerheid over en vraag je me hoe ik weet dat ik dan goed zit, dan kan ik alleen maar zeggen: "Dat weet ik niet."'

Vragen

‘Kijk, ik laat me adviseren. Zélfs als ik, zoals in dit geval, al heb toegezegd, dan kan ik aan mensen om me heen vragen: “Kan ik dat maken, en ben ik bevoegd om te interveniëren?” Want heus, een burgemeester die bij de directeur van de woningbouwvereniging aan de lijn hangt en zegt dat hij morgen om een hele dringende reden een huis nodig heeft, dat maakt indruk. Mijn adviseurs zijn heel belangrijk op zo’n moment.

Ik stel vragen, misschien is dat wel het belangrijkste. “Is dit een unieke zaak, hebben we dit soort dingen in het verleden weleens eerder gedaan?” “Ja”, zegt de adviseur dan, “we hebben het weleens eerder gedaan.” “Hebben we met voorgangers ook zoiets weleens gedaan?” “Ja, jouw voorgangers hebben ook zoiets gedaan.” Dat heb je, als medewerkers hier al wat langer zitten en de stad en de mores kennen. “Kan ik het ook uitleggen achteraf?”, vraag ik dan. “Als naar buiten komt dat ik zus en zo geïntervenieerd heb? Kan ik daar ook transparant over zijn?” Zo’n gesprek ontstaat. En dan zeg ik: “Oké, we gaan het eens proberen.”

Eer

‘Wat meespeelt is ook dat we als grote stad gewend zijn crisisopvang te bieden. Dat het een verzoek was van de regering heeft ook betekenis bij de afweging. De regering legt je een vraag voor, in een ernstig humanitaire kwestie, met een stevige politieke connotatie op nationaal niveau. Het is bijna een eer om daar een oplossing voor te bieden.

Een eer ja, je voelt meteen aan: dit is een belangrijke afweging, dit doet ertoe. Ik had natuurlijk ook met goede argumenten tegen de staatssecretaris kunnen zeggen: “Ik doe het niet.” Ik heb ook niet tegen hem gezegd: “Maar nou verlang ik er ook iets voor terug.” Over de rug van een doodziek kind dingen terugvragen van het Rijk, nee. Maar wat ben ik blij als ik hoor dat dat kind terugkomt in Nederland met haar familie, en de staatssecretaris opbelt en zegt: “Dank je wel Ahmed, het was goed.” En dan informeer ik ook de fractievoorzitters in de Raad, maar nee, zoiets hang je ook weer niet aan de grote klok.’

‘De belangrijke vraag is, of wat jij besluit een goede, nuttige interventie is. Ik wil niet zeggen dat dat lang aan je knaagt, maar het is wel een vraag die me bezighoudt. Steeds weer. Heb ik daar een goede beslissing genomen? Goed in de zin van gewetensvol. Ook al staan er horden mensen tegenover je die vinden dat dat geen goede beslissing is: jij staat voor jouw beslissing.’

Macht

‘Ik vind dat het hoort bij de statuur van de burgemeester om te wikken en te wegen en het goede te doen. Dat mag je van een burgemeester verwachten, maar wat is dat dan precies, wat mensen van je verwachten? Als ik er over nadenk, kom ik bij het magische woord ‘macht’ uit. Wethouder, burgemeester of minister: je oefent macht uit. Dan ben je dus uitgerust met ultieme bevoegdheden om een razend groot verschil te maken in het leven van individuele burgers of een bedrijf. Je kunt een beslissing naar links nemen of naar rechts, er is een knop waar je aan draait. Waar baseer je je dan op? Op de rol van de neutrale overheid? Op wat daar onder ligt, de wetgeving, de Grondwet, de  lokale verordeningen? Dat hele stelsel wekt de suggestie dat het dekkend is, maar dat is niet waar. Het gaat om de ruimte, de ruimte voor afwegingen.’

‘Dit jaar heb ik de nieuwjaarsbijeenkomst aangegrepen om er met de medewerkers over van gedachten te wisselen. Het thema dienstverlening stond centraal. Ik hield hen voor dat bij twijfel – dus in situaties waarbij bestaande wetten en regels en verordeningen niet dekkend zijn - de burger voor gaat. Dat klinkt misschien vergaand, maar het is een krachtige opvatting die ik de afgelopen negen jaar als burgemeester heb opgedaan. Het was minder krachtig aan de orde toen ik  staatssecretaris was; je opereert daar op een hoger abstractieniveau. Ook Amsterdam was, voorafgaand daaraan een leerschool, ik heb daar als wethouder veel geleerd.’

Kwetsbaarheid

“Bij twijfel gaat de burger voor: als je niet kunt terugvallen op een hele duidelijke regel en een beslissing pakt nadelig voor de burger uit, dan kun je er vergif op innemen dat de burger in bezwaar gaat en daarna eventueel in beroep. Dan jaag je de burger in feite enorm op kosten. Realiseer je je op zo’n moment dat de individuele burger met z’n kwetsbaarheid tegenover een machtige overheid staat? De kleinste gemeente is een machtige overheid. We hebben hier meen ik zes advocaten in dienst. Wat betekent het, los van de kosten die met zo’n proces gepaard gaan en die gekapitaliseerd waarschijnlijk nog hoger zullen uitvallen, waar de burger een beroep op doet? Dan is het me dunkt een bestuurlijke opvatting om te kunnen zeggen, is dit redelijk?”.

‘Er zit iets onder die bestuurlijke opvatting. Een persoonlijk element: oprechtheid. Dat is een heel moeilijk begrip om te hanteren in een bestuurlijke verhouding. Die oprechtheid vloeit voort uit een heel basale persoonlijke opvatting over het openbaar bestuur: de overheid is er om goed te doen. We zijn geen bedrijf, we zijn er niet om winst te maken. We zijn er om te zorgen dat vanuit een oprechte benadering van maatschappelijke verhoudingen, recht wordt gedaan. Het gekke is dat in beide begrippen het woord recht zit: met een oprechte benadering recht doen. Misschien klinkt dat meer filosofisch dan bestuurlijk, maar het speelt bij mij een belangrijke rol. Het is de grondslag voor mijn besluit om gewichtige beslissingen zoveel mogelijk samen met bewoners te nemen.’

Mobiliseren

‘Als burgemeester ben ik verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid. Toen ik begon, heb ik de vraag gesteld: hoe kun je nou met drieënhalfduizend agenten in Rotterdam de veiligheid organiseren in een stad als Rotterdam. Antwoord: als je zeshonderddertigduizend Rotterdammers mobiliseert, heb je 1,2 miljoen oren die met je meeluisteren en 1,2 miljoen ogen die met je meekijken. We hebben toen besloten een openbare versie van de driehoek (de burgemeester, de korpschef en de hoofdofficier van Justitie) te organiseren.

Daar zijn we negen jaar geleden mee begonnen en we hebben er nog geen afscheid van genomen. We zijn gestart met het in ontvangst nemen van klachten, maar dat is nu al lang niet meer zo. Wat er gebeurt is, dat je bewoners ergens toe in staat stelt, niet alleen om te vertellen waar ze tegenaan lopen, maar om er zelf iets aan te doen. Dan relativeer je ook die machtige rol van de overheid. “Zo, u wilt dat speeltuintje daar nog van meer kleuren voorzien? Nou dat mag u zelf doen hoor.” Vragen ze: “Maar het kost zeker een paar duizend euro?” Zeggen we: “Wij betalen de materialen, maar u gaat het zelf doen.” Dan krijg je eigenlijk veel meer een gevoel van saamhorigheid. Dus niet: de overheid doet dit en burgers doen dat, maar een vorm van co-creatie. De overheid heeft ultieme bevoegdheden, dat is nou eenmaal zo. Maar je mobiliseert op deze manier de stad veel beter, met aan de basis dat idee dat je samen betere afwegingen maakt.’

‘Eigenlijk twijfel ik voortdurend. Mijn kamer op het stadhuis is geen besluitvormingsfabriek. Op maandag heb ik hier mijn staf. En dan komen ze met heel veel voorstellen. Soms herken ik iets en denk ik: yes, heel goed, gaan we doen. Maar er zijn heel veel vraagstukken waar ik bij twijfel. Dan zeg ik dat ik er nog eens over wil nadenken of iemand wil consulteren. Dan vraag ik die en die eens te  bellen, of om eens polshoogte te nemen bij een collega-gemeente die in het verleden iets soortgelijks heeft meegemaakt. Kijk, als we geen twijfel zouden kennen in ons metier, dan kun je net zo goed een computer neerzetten. Twijfel is zó’n menselijke eigenschap. Er zijn twee hele mooie menselijke eigenschappen die vervelend worden genoemd, maar waar ik zelf heel blij mee ben, en die we nota bene allemaal hebben: het vermogen om te twijfelen en het vermogen om te vergeten.’

Proportioneel

‘Vergeten is een fantastische eigenschap: die ingebouwde bescherming bij de mens, dat je dingen achter je kunt laten. Anders raak je je zorgen nooit kwijt, toch? Maar vooral twijfel. Het is belangrijk, dat we voldoende ruimte hebben voor afwegingen, binnen de ambtelijke omgeving en het bestuur en de driehoek en de stad, waar we ook zijn. Het bespreken van de twijfel is ingewikkeld, dat staat buiten kijf, maar ik vind het zo belangrijk. Neem het besluit dat er geen vuurwerk mocht worden afgestoken in een deel van Rotterdam-Zuid en dat de lastpakken van het jaar ervoor binnen moesten blijven die avond. Je kunt dan zeggen: “Strikt genomen is het rechtens goed en geldig.” Het is immers een vorm van vergelding: rechtdoen is ook een vorm van goeddoen. In dit geval een vergelding voor misdragingen van het jaar daarvoor, in een proportionele vorm.

Maar een gevolg van het besluit is wel, dat in een stuk of tien of twaalf straten géén vuurwerk mag worden afgestoken en dat je ook anderen dupeert. Goedbeschouwd is er bijna geen beslissing zonder een schaduwkant. Mag ik er dan alsjeblieft even over nadenken? Mag ik twijfelen of zo’n maatregel dan nog  proportioneel is? Hoe snel neem je dan zo’n beslissing? En met wie praat je dan bij het nemen van zo’n beslissing? Voortdurend zijn er bij dit soort beslissingen schaduwkanten, de andere kant van een medaille, waar je over na moet denken.’

‘Ik vind het helemaal niet erg om in de gemeenteraad te zeggen dat ik iets niet weet. “Dat zoek ik uit”, zeg ik dan, “daar ga ik eens over nadenken.” Er is geen raadslid dat van mij verwacht dat ik stante pede alles weet. Kijk, als je bij álle vraagstukken zegt dat je het gaat uitzoeken, wordt het moeilijk. Maar het is helemaal niet erg om van de honderd vraagstukken bij tien te zeggen: “Dat weet ik niet.” Ik herinner mij een mooie vraag van Antoinette Laan, toen nog raadslid van de VVD. Het ging over lachgas. “Mevrouw Laan,” vroeg ik, “kunt u uitleggen wat dat is?” Hilariteit. Maar ik vond het niet meer dan vanzelfsprekend dat als ik iets niet weet, ik dat even terugleg. Ik ben niet zo erg bekend in die drugswereld dat ik alles weet. Inmiddels weet ik echt wel alles over cocaïne en heroïne en wiet en wat dat doet met mensen et cetera, en de relatie met de openbare orde, daar weet ik inmiddels ook  alles van. Maar dat je ook nog zo’n busje met gas erin, dat je normaal gesproken gebruikt voor een slagroompistool, ook via je je mond kunt gebruiken om een hoog stemmetje te krijgen als man en daar een relaxed moment aan kunt ontlenen, dat wist ik niet.’

Essay

‘Als het gaat om mijn moreel kompas, ben ik minder aangewezen op mijn staf. Mijn staf is vooral redelijk instrumenteel voor de bestuurlijke, politieke vraagstukken die er aan de orde zijn. Als het gaat om mijn moreel kompas, put ik onder meer uit literatuur. Filosofen helpen me om stil te staan bij een aantal adagia, zoals goed en kwaad, vergelding, proportionaliteit. Dat zijn thema’s waar je voor een deel aangewezen bent op jezelf en de mate waarin je zelf ‘leerbaar’ bent. In 2015 had ik een prachtige gelegenheid om met een essay onder woorden te brengen hoe deugden een gids kunnen zijn. In ‘Droom en daad’ heb ik kunnen schrijven over de hoop waarover we spraken, over het belang van moed en koelbloedigheid, het respect voor verschillen en tegen de stroom in kunnen gaan.’

‘Je moet ook op een gegeven moment je weerstand organiseren en dat doen we af en toe met gesprekstafels waar mensen uit de samenleving met ons meedenken. Pas op dat je niet alleen maar gelijkgestemden zoekt, maar ook mensen die echt andere opvattingen hebben. Soms ligt een gericht thema voor, soms niet. Laatst ging het over het demonstratierecht. Soms lijkt het alsof Rotterdam aan de lopende band demonstraties verbiedt. Dat is helemaal niet zo; ik zit hier negen jaar en volgens mij is het twee keer voorgevallen in die periode. Maar wat leren we ervan, hebben we toen gevraagd aan de nationale en de lokale ombudsman, aan enkele advocaten en hoogleraren, en elkaar diep in de ogen gekeken. Dan geef je eigenlijk weer ruimte aan die twijfel, de dilemma’s die samenhangen met de grondwet en de mogelijkheden om de stad te managen.’

Hopen

‘Het wordt in mijn werk vooral ingewikkeld als een ander overheidsorgaan je verzoekt om een beslissing te nemen, waarbij je ook nog verzocht wordt om geheimhouding. Dat komt niet zo heel vaak voor, maar dat is ingewikkeld, omdat je zo’n beslissing volstrekt in eenzaamheid moet nemen. Natuurlijk, uiteindelijk moeten wij bestuurders over genomen beslissingen - of die nu in het openbaar of in het geheim worden genomen - altijd verantwoording afleggen. Maar wat stuurt je dan? Ik heb één antwoord, en dat is: hopen dat je het goede hebt gedaan. Hopen. Niet weten. Tegen jezelf kunnen zeggen: “Dat weet je niet, maar je vertrouwt er wel op.” Dat is een kenmerk van een kompas, daar moet je op kunnen vertrouwen.’

‘Ik heb een andere gesprekspartner voor dit soort vraagstukken en dat is mijn spiegel. Als je thuis bent en je hebt je harnas uitgedaan - ik noem het altijd de gevangeniskleding - en je staat in je slobbertrui ‘s avonds je tanden te poetsen, dan kijk ik weleens in de spiegel. Niet alleen om te kijken of ik goed poets; ik herkauw de beslissingen van de dag, zeker als het ingewikkelde beslissingen zijn. Daar zit niet een bepaalde volgorde in of zo, het is meer een gevoel. En tegelijk is het meer dan een gevoel. Bij zo’n beslissing over een huis voor een familie die op straat staat, betrek je ook de historie erbij, soortgelijke beslissingen in het verleden en wat er gebeurde als zoiets naar buiten kwam. Maar voor die spiegel weet ik dat er maar één iemand is die de beslissing neemt zoals-ie ‘m kan nemen.’

‘Het delen van ervaringen, opvattingen en de twijfel die daarbij hoort is mooi, maar het is niet over te dragen. Geweten is niet over te dragen. Alle mensen hebben een geweten en iedereen zet het in op zijn eigen manier. Niet vervangend, maar aanvullend of terecht. Wat je hoopt, is dat de manier waarop je bent omgegaan met een opgave in een bepaalde periode, dat de ambtenaren en het systeem die dan vervolgens die opdrachten krijgen uit te voeren, daarvan iets teruggeven, of - misschien dat niet eens - dat er iets blijft hangen. Maar een toekomstig burgemeester van Rotterdam zal zijn eigen geweten moeten activeren, op zijn of haar eigen manier. Bij de werving van de  burgemeester van Rotterdam stond niet in de advertentie ook niet ‘de nieuwe burgemeester lijkt op Ivo Opstelten’. Ik heb het weleens meer gezegd in de gemeenteraad van Rotterdam. Als iemand zei:  “Je voorganger deed het anders.” “Jammer jongens”, zeg ik dan, “dat stond niet in de advertentie.”’

Deugden

‘Gewetensvolle beslissingen nemen, dat is kunnen afgaan op wat je intuïtie je zegt. Het is niet rationeel, er speelt zeker ook gevoel bij en je eigen waardering van het recht. Wat is recht in deze situatie? En daarom kan het zijn dat een andere bestuurder met een soortgelijke casus, met dezelfde argumenten, een andere beslissing neemt. Het is ook jouw beslissing, waar jij voor moet staan. Deugden doen er ook zeer toe. Wat vind je waardevol? Wat vind je waardevol in het leven? Van mij is de uitspraak dat hier in Rotterdam niemand op straat hoeft te slapen. Toen ik dat in de gemeenteraad zei, was het de eerste en volgens mij de enige keer dat ik applaus kreeg. Daar was ik door overdonderd. Maar ergens wonen en in een warm bed slapen is zo wezenlijk voor mij.

Los van mijn ambt als burgemeester, ook als mens: dit is de ondergrens van humaniteit. Als je dus zegt: “De ondergrens is dat ik echt vind dat iedereen recht heeft op onderdak”, dan zeg je als stad tegen elkaar: “We zorgen dus voor een structuur waar het niet mogelijk is dat je buiten slaapt.” Nou, dan zeg je natuurlijk wel iets. Dan zet je wel een standaard neer. Ik zei dat als burgemeester en toen ik dat zei dacht ik prompt: o ja, maar daar ben ik zelf niet eens verantwoordelijk voor, ik heb een wethouder die dat doet. En vervolgens hebben we toen samen met elkaar gezeten, gesproken over wat dat betekent en vooral hoe we dat nou eigenlijk voor elkaar krijgen. En ook dat gesprek begon met dat we de stem deelden, die ons hiertoe opriep.’

‘Ik ben me er zeer van bewust dat ook ik mensen oproep, soms letterlijk zeg: “Luister naar je geweten. Maak gebruik van die stem. Weet dat je geweten er is en schroom niet om er gebruik van te maken als regels je in de steek laten. En weet dat ik achter je zal staan!” Want als je tegen je medewerkers zegt: “Bij twijfel gaat de burger voor”, dan zou het weleens kunnen voorkomen dat een beslissing wordt genomen waar misschien de politieke linkerzijde of de rechterzijde van zegt dat ze  dat liever niet had gehad. En dan moet je zeggen: “Ja, maar ik heb ooit gezegd dat het is toegestaan bij twijfel de burger voor te laten gaan. Dus val die ambtenaar vooral niet lastig, maar mij. Ik heb het gebillijkt. En dan ben ik erop aanspreekbaar en afrekenbaar.” Ik zeg dat in de wetenschap dat we afgelopen jaren een paar stevige incidenten hebben gehad, waar onze ambtenaren bij betrokken waren en waarbij ongemakkelijke situaties zijn ontstaan.

Maar ik zeg dat ook in de wetenschap dat vervolgens de reflex ontstond van controle, controle, controle. Dat is ook een menselijke eigenschap, maar dat laat onverlet dat, als het gaat om onze burgers, je twijfel voor kunt laten gaan. Ook als die twijfel gaat over plus of min een miljoen. Dan kan de twijfel betekenen dat je collega’s consulteert, dat je omhoog gaat naar nog een baas. En als het helemaal ingewikkeld is, kom je bij mij uit. En als ik het ingewikkeld vind, kan ik misschien de fractievoorzitters bij elkaar roepen en zeggen: “Joh, ik twijfel over een zaak, wat vinden jullie daar nou van?” Maar juist als het onduidelijk is, dan is er ruimte voor twijfel en dan is er ruimte voor discussie.’