Overig
-
Volledige vraag
Een sociale recherche die werkt voor meerdere gemeenten. Veel gemeenten wensen de sociale recherche de boetezaken te laten afhandelen. In alle gemeenten zijn de sociale recherches als toezichthouder benoemd (op functie, dus niet op naam). Hoe dient de aanstelling van de boeteambtenaar geregeld te worden. Is per gemeente de aanpassing van het mandaatregister voldoende?
Antwoord
Zoals bekend zal zijn vereist artikel 10.3 lid 4 Awb een personenscheiding. Een boete die maximaal hoger is dan € 340,- moet dus worden opgelegd door een ander dan die over de overtreding heeft gerapporteerd. Dat zal ook in het mandaatregister tot uitdrukking moeten komen.
Nu de sociale recherche namens meerdere gemeenten werk verricht is het dan noodzakelijk dat in al die gemeenten die mandaatregeling wordt aangepast. Volstaan kan worden met een mandaat dat recht doet aan artikel 10.3 lid 4 Awb. U kunt dus de mandaatregeling in die gemeenten zo vormgeven dat daarin komt te staan dat de sociale recherche een boete oplegt, voorzover die persoon niet de overtreding heeft gerapporteerd. Of als alternatief, wanneer de maximale op te leggen boete niet meer is dan € 340,-, dat de sociale recherche de boete oplegt, ook als die persoon de overtreding heeft gerapporteerd.
-
Volledige vraag
Er wordt een terugvordering opgelegd aan iemand ivm ten onrechte verstrekte bijstand, ten gevolge van het niet voldoen aan de informatieplicht ex artikel 17, lid 1 PW. In verband hiermee wordt aan betrokkene een terugvorderingsbeschikking gestuurd naar het adres dat van hem bekend is.
De persoon blijkt echter niet meer op het aangegeven adres te wonen en de uitkering wordt per x datum ingetrokken. Hetgeen ten onrechte is verstrekt wordt teruggevorderd. Er moet ook een boete worden bezien en deze bedraagt meer dan € 1000,-. In dat geval moeten we iemand horen, schriftelijk of mondeling. Betrokkene is echter onvindbaar. Op het adres dat als laatst van hem bekend was in de BRP, woont betrokkene niet meer.
- Wat te doen in dit geval?
- Stel dat iemand vervolgens wel bezwaar indient?
- Kunnen we de boete opleggen zonder te horen of moeten we wachten tot er wel een adres van betrokkene bekend is?
Antwoord
Voor het geval betrokkene bezwaar maakt tegen de terugvordering, zal met het bezwaarschrift ook een adres van hem bekend worden. Alsdan kan via het nieuwe adres de casus volgens de gebruikelijke weg worden afgehandeld. Indien betrokkene niet reageert op de eerdere correspondentie, betrokkene blijft dus onvindbaar, kan als volgt worden gehandeld.
Voor het opleggen van een boete bent u niet verplicht om iemand te horen. U bent wel verplicht om iemand om zijn zienswijze te vragen. Ons advies hierin is om betrokkene schriftelijk naar zijn zienswijze te vragen, waarbij aangegeven wordt dat hij binnen een xx aantal dagen reageert. U stuurt de betreffende brief naar het laatst bekende adres van betrokkene. Bij voorkeur verzendt u dit verzoek aangetekend. Dit is niet verplicht maar kan in de procedure wel in het voordeel werken.
Wanneer de aangetekende brief retour ontvangen wordt, met de melding dat persoon niet op dat BRP-adres (voormalig GBA) woont, is dat voldoende om de boete toch op te leggen op basis van onterecht verstrekte bijstand ten gevolge de schending van de inlichtingenplicht. Laat zien dat u aan de inspanningsverplichting hebt voldaan om betrokkene te traceren.
-
Volledige vraag
In het kader van een huisbezoek moet een klantmanager zich legitimeren. Nu is intern de discussie ontstaan wat de juridische status en grondslag is van de zogenaamde legitimatiebewijzen/ pasjes. Dit is wat ik tot nu toe heb gevonden. Bij het afleggen van huisbezoeken in het kader van de Participatiewet is een aantal regels van toepassing uit de Algemene wet op het binnentreden van woningen (Stb. 1994, 572).
Concreet gaat het om de volgende verplichtingen voor de ambtenaren die een huisbezoek uitvoeren:
- Het zich voorafgaand legitimeren (het college dient ambtenaren daartoe legitimatiebewijzen te verstrekken).
- Het mededelen van het doel van het huisbezoek.
- Het voorafgaand aan het binnentreden daarvoor toestemming vragen aan de bewoner.
Mijn vraag is of dit voldoende is om onze legitimatiebewijzen te laten maken? Wij hebben namelijk ook in het nieuwe protocol Huisbezoeken een passage opgenomen over verplicht legitimeren en willen daarbij wel de juiste grondslag benoemen. Heeft u hier een advies over?
Antwoord
Er zijn geen bijzonderheden die op de legitimatie vermeld moeten worden. Het is wel raadzaam om de functie te vermelden op de legitimatie (zoals klantmanager WIZ/ Sociale Zaken/ samenleving). Het gaat namelijk om verlangde medewerking aan een huisbezoek en dan past het bijv. niet dat een medewerker Verkeer dat huisbezoek afneemt.
Zijn er al identiteitsbewijzen zonder naam van de functie erop, dan kan dit opgelost worden door een brief mee te nemen met de naam van de klantmanager erop waarin de functie duidelijk vermeld is.
-
Wanneer de inlichtingenplicht is geschonden, maar de klant vertegenwoordigd wordt door een bewindvoerder, kan het voorkomen dat de fout bij de bewindvoerder ligt. Echter, ongeacht het handelen van de bewindvoerder blijft de klant voor de wet verantwoordelijk voor het leveren van de relevante informatie. Aan de klant zal in principe een boete opgelegd moeten worden.
Als de klant aantoont dat de omissie bij de bewindvoerder ligt en er ten aanzien van hem sprake is van verminderde verwijtbaarheid, zal bij het opleggen van de boete rekening gehouden moeten worden met mogelijke verminderde verwijtbaarheid, dan wel de afwezigheid van verwijtbaarheid. Immers volgens het 'AVAS'-principe (= afwezigheid van alle schuld) kan bij ontbreken van verwijtbaarheid geen boete worden opgelegd.
Aan een bewindvoerder kan, voor het verzuim om de betreffende informatie op te geven aan het college, geen bestuurlijke boete worden opgelegd. De bewindvoerder is immers geen belanghebbende in de zin van de Participatiewet.
De klant kan eventueel een klachtenprocedure starten tegen de bewindvoerder. Deze procedure gaat buiten de gemeente om en maakt geen deel uit van de boeteprocedure.
Onderzoek vermogen buitenland
-
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft sinds januari 2015 in een aantal afzonderlijke uitspraken geoordeeld over de vraag of het uitgevoerde onderzoek door gemeenten bij het opsporen van bijstandsfraude (specifiek inkomen en vermogen in het buitenland) al dan niet in strijd is met het verbod op discriminatie. De CRvB heeft op haar website de uitgangspunten aangereikt die een rol hebben gespeeld bij de beoordeling van de zaken. De gemeente kan bij het instellen van onderzoek rekening houden met deze uitgangspunten. Op deze wijze kan worden voorkomen dat in strijd wordt gehandeld met het discriminatiebeginsel.
De uitgangspunten zijn samen met een overzicht van de afzonderlijke uitspraken te raadplegen op rechtspraak.nl.
-
Maak gebruik van het aanvraagformulier van het IBF. Vul dit zo volledig als mogelijk in en stuur het inclusief benodigde en aanwezige bijlagen op naar IBF@uwv.nl. U ontvangt een bewijs van ontvangst en een inschatting van de doorlooptijd wordt verstrekt.
-
Geef ruim aandacht aan preventie, communicatie en goed klantmanagement. Dat begint met het stellen van de juiste vragen aan de cliënt en het goed uitleggen van de rechten en de plichten. Het is erg belangrijk rekening te houden met de taalvaardigheid en begrijpend vermogen van de cliënt. Het ontwikkelen van vaardigheden versterkt ook het vakmanschap van de consulent. Neem voor verdere vragen en ondersteuning contact op met kennisloketovb@vng.nl.
-
De doorlooptijden van een onderzoek zijn wisselend en afhankelijk van het vraagstuk, aanwezige informatie en land onderzoek. Onderzoeken in buurlanden zijn doorgaans in minder dan 3 weken afgerond. Voor overige landen neem contact op met het IBF door te bellen naar 020-7524175 of mailen IBF@uwv.nl. U kunt ook contact opnemen als u casusgerichte doorlooptijden wilt weten.
-
Het Internationaal Bureau Fraude-Informatie (IBF) coördineert voor opdrachtgevers de onderzoeken op het gebied van regelovertreding en fraude in het buitenland. Opdrachtgevers van het IBF zijn onder meer gemeenten.
Gemeenten kunnen bij het IBF een verzoek indienen om onderzoek te doen naar vermogen en bezit in het buitenland, zodat het recht op een uitkering gecontroleerd en geverifieerd kan worden. Dit onderzoek wordt vaak door het IBF zelf gedaan. Zij vragen dan gegevens op bij buitenlandse uitvoeringsorganisaties. Indien het onderzoek echter niet door henzelf kan worden gedaan, geeft het IBF de opdracht aan instanties zoals Bureau Sociale Zaken.
Wanneer het IBF nog geen ervaring heeft met onderzoek in een bepaald land of met een bepaalde vraag, gaat het IBF na welke mogelijkheden er zijn en krijgt de aanvrager hiervan bericht. Het komt ook voor dat onderzoek in een bepaald land op dat moment niet mogelijk is. In dat geval neemt het IBF, bij een ingediend verzoek, contact op met de opdrachtgevers wanneer de situatie in het betreffende land wijzigt.
-
Het IBF doet administratief onderzoek in bijna alle Europese landen. Maar ook in landen buiten Europa, zoals Pakistan, Indonesië en Australië. Door veiligheidsrisico’s of gebrek aan registraties is onderzoek in een aantal landen niet mogelijk.
Vraag bij het IBF na over de onderzoeksmogelijkheden via IBF@uwv.nl of bel 020-7524175.
Onderzoeksresultaten zijn afhankelijk van lokale situatie en internationale verdragen. Afhankelijk van de medewerking en de politieke situatie in een land, levert onderzoek in het ene land meer resultaten op dan in het andere. Ook verdragsrechtelijke afspraken voor informatie-uitwisseling over uitkeringen, pensioenen of inkomsten zijn belangrijk voor het resultaat.
-
Niet vanuit IBF. Gemeenten gaan zelf verder het traject in met de klant en nemen hiervoor de nodige stappen.
-
Nee, IBF coördineert uitsluitend bestuursrechtelijk onderzoek naar (verzwegen) vermogen in het buitenland.