Wat zijn de gevolgen van een opgelegde bestuurlijke boete voor het tot stand komen van een minnelijke schuldenregeling of de toegang tot het gerechtelijk traject (WSNP)?


Artikel 60c Participatiewet:

Vanaf 1 januari 2016 (zie verzamelwet SZW 2016) is artikel 60c Participatiewet zo aangepast dat een gemeente voor een schuld wegens schending inlichtingenplicht waarvoor ook een boete is opgelegd, kan meewerken aan een minnelijke schuldenregeling voor zover hierbij geen finale kwijting wordt verleend.

Artikel 60c Participatiewet is negatief geformuleerd:

Artikel 60c. Geen schuldregeling bij overtreding informatieverplichtingen

Door het college wordt geen medewerking verleend aan een schuldregeling indien een vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijke nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en hiervoor een bestuurlijke boete is opgelegd, dan wel met betrekking tot het niet of niet behoorlijk nakomen van die verplichtingen aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze medewerking leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vordering.

In deze situatie is het voor een gemeente in redelijkheid niet (meer) mogelijk om de medewerking aan een dergelijk schuldenregeling te weigeren.

Uit jurisprudentie blijkt als volgt:

Het weigeren van medewerking aan een minnelijke schuldenregeling is in beginsel gerechtvaardigd als aan een schuldeiser minder dan 100% van zijn vordering krijgt voldaan.

Door de wettelijke bepaling in artikel 60c Participatiewet dat geen finale kwijting mag worden verleend, kan de aflossing op de vordering van de gemeente na afloop van de schuldenregeling worden voortgezet en blijft voor de gemeente uitzicht op volledige voldoening.

Dit zal in de praktijk een theoretisch uitzicht zijn; de terugvordering is veelal omvangrijk en de aflosruimte op het inkomen van de belanghebbende beperkt.

Bovendien zal de gemeente uiteindelijk ook een beoordeling moeten doen op het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid Participatiewet (zie artikel 58 lid 7 Participatiewet).

Weigert een gemeente toch medewerking, of weigert een andere schuldeiser medewerking, dan ligt het in de verwachting dat de schuldenaar aan de (insolventie)rechter zal verzoeken om door middel van een dwangakkoord alsnog een minnelijke schuldenregeling tot stand te laten komen.

In een dergelijke situatie heeft de Rechtbank Rotterdam al eens een kritische uitspraak gedaan, ten aanzien van vorderingen waarvoor geen kwijtschelding wordt verleend aan het einde van de schuldenregeling (ECLI:NL:RBROT:2015:7264).

De Rechtbank Rotterdam stelt dat in de gegeven situatie een ongelijke behandeling plaats vindt van schuldeisers.

Daarbij is noodzakelijk dat de (concurrente) schuldeiser die meewerkt aan een minnelijke schuldenregeling weet dat daarbij schuldeisers zijn die geen finale kwijting (mogen) verlenen. Hij moet vrijwillig instemmen met die ongelijke behandeling.

De Rechtbank Rotterdam trekt een parallel met de homologatie van een akkoord in een faillissementsprocedure.

De Rechter stelt dat het hem niet vrijstaat om een akkoord dwingend op te leggen als er verschil is in behandeling van schuldeisers.

Als de rechter het dwangakkoord afwijst, en de schuldenaar toegang krijgt tot de WSNP dan zal dwingend gelden dat finale kwijting wordt verleend.

In de casus betreft het een vordering van CJIB. De grondslag ligt hier in een convenant tussen CJIB en NVVK. De rechter beveelt dringend het CJIB aan om toch finale kwijting te verlenen.

Als geen dwangakkoord tot stand komt, dan zal de rechter de toelating tot het gerechtelijke traject van de WSNP moeten beoordelen.
Toelating voor het gerechtelijk traject is niet afhankelijk van de medewerking van het College en de belemmering van artikel 60c Participatiewet speelt dus geen rol.
De rechter zal beoordelen of belanghebbende bij het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden te goeder trouw is.

De terugvorderingen Participatiewet wegens schending inlichtingenplicht (fraude) zal niet als te goeder trouw worden beoordeeld als de ontstaans-(=besluit)datum korter dan 5 jaar geleden is.

Kwijtschelding boete – amendement Schouten, CU

Bij de parlementaire behandeling van de wijzigingen ‘Fraudewet’ en Boetebesluit sociale zekerheidswetten is via amendement aan artikel 18a Participatiewet, lid 13 en 14 toegevoegd.

Dit amendement regelt dat een bestuurlijke boete onder voorwaarden kan worden kwijtgescholden als het College meewerkt aan een minnelijke schuldenregeling. Als voorwaarden gelden hierbij:

  • Bij de terugvordering is geen sprake geweest van grove schuld of opzet;
  • Binnen een jaar nadat de boete is opgelegd is niet nogmaals een overtreding van de inlichtingenverplichting begaan;
  • Als binnen vijf jaar nadat kwijtschelding is verleend, belanghebbende opnieuw overtreding van de inlichtingenplicht begaat, dan dient de kwijtschelding weer te worden ingetrokken.

Het gevolg is dat een bestuurlijke boete waarvoor kwijtschelding wordt verleend niet als schuld in de schuldenregeling wordt aangemeld.

Lid 13 en 14 van artikel 18a Participatiewet zijn geformuleerd als ‘kan’-bepaling. De expertgroep Fraudewet adviseert gemeenten om over de wijze van uitvoering bepalingen in een beleidsregel op te nemen.

Wettelijke bepalingen:

  • Participatiewet, artikel 60c
  • Participatiewet, artikel 18a lid 13 en 14
  • Faillissementswet, Titel III (WSNP) artikel 284 e.v.

Juni 2017