Wanneer sprake is van verwaarlozing kunnen, als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, de grafrechten vervallen. Artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging bepaalt het volgende: De verwaarlozing wordt in een schriftelijke verklaring vastgelegd; deze wordt toegezonden aan de rechthebbende. Wanneer deze niet binnen één jaar na (bevestiging van) ontvangst in het onderhoud voorziet, vervalt het grafrecht. Wanneer de ontvangst van de verklaring niet wordt bevestigd, wordt deze gedurende vijf jaar bekend gemaakt bij het graf en bij de ingang van de begraafplaats. Als gedurende deze periode niet is voldaan aan de oproep het graf te onderhouden, vervalt het grafrecht. De minimale uitgiftetermijn dient dan wel te zijn verstreken. In de praktijk doen veel gemeenten oproepen om in het onderhoud van bepaalde graven te voorzien ook nog eens via regionale of landelijke media. Voor graven waarop voor 1 januari 2009 het recht is gevestigd, en ten aanzien waarvan voor 1 januari 2024 een verklaring van verwaarlozing wordt opgesteld, geldt een overgangsbepaling (artikel 84a van de Wet op de lijkbezorging): Het recht vervalt dertig jaar na de laatste begraving in dat graf, op zijn vroegst met ingang van 1 januari 2029. Bij een particulier graf is er sprake van een beschikking waarin het grafrecht is vastgelegd. Die beschikking is gebaseerd op de regels die golden ten tijde van het afgeven van de beschikking. Het is van belang deze regels te achterhalen. Als daarin is bepaald dat het onderhoud (inclusief groot onderhoud) aan het graf volledig is afgekocht, kan de gemeente het grafrecht niet laten vervallen op grond van verwaarloosd onderhoud . De gemeente was immers zelf verplicht het graf te onderhouden. Op voorwaarde dat de termijn van grafrust (tien jaar na de laatste begraving) wordt gerespecteerd kunnen, wanneer de grafrechten zijn vervallen, de graven worden geruimd. Er zijn immers geen rechthebbenden meer aan wie toestemming gevraagd moet worden. Hoe te handelen als de rechthebbende is overleden? In de Model-beheersverordening van de VNG is een bepaling opgenomen dat na het overlijden van de rechthebbende de nabestaanden zelf het initiatief moeten nemen het recht op het particuliere graf op een andere naam te zetten (artikel 17). De aanvraag daartoe dient dan binnen zes maanden na het overlijden van de rechthebbende te worden gedaan. Als de rechthebbende zelf in het graf moet worden begraven, dient het verzoek tot overschrijving van het recht vóór de begrafenis te worden gedaan. Wanneer het verzoek tot overschrijving niet binnen de genoemde termijnen wordt gedaan vervalt het grafrecht en kan de gemeente het graf na afloop van de grafrusttermijn (10 jaar) ruimen. Als de gemeente een dergelijke bepaling niet heeft vervalt het grafrecht na afloop van de termijn waarvoor het recht was verleend. Hierbij moet de gemeente wel rekening houden met de verplichting, genoemd in artikel 28 van de Wet op de lijkbezorging om minstens een jaar voor afloop van de termijn de rechthebbende te informeren. Als die is overleden is het kies om de nabestaanden op de een of andere manier van de afloop van de termijn in kennis te stellen en de mogelijkheid van verlenging te bieden (zie ook weer artikel 28). Dat is mogelijk door middel van een bordje bij het graf en een bericht op het mededelingenbord bij de ingang van de begraafplaats. Ook een bericht in de media behoort tot de mogelijkheden. Als daar geen reactie op komt, kan het grafrecht na afloop van de termijn als vervallen worden beschouwd.