Veelgestelde vragen Plan van scholen naar onderwerp:

Termijnen

Een aanvraag is te laat ingediend. Hoe wordt hiermee omgegaan?

Voor het indienen van een verzoek tot opneming in het Plan van scholen van een bijzondere school gelden de volgende termijnen:

  • Vóór 1 februari: verzoek van het schoolbestuur aan de gemeenteraad om opneming in het Plan van scholen (artikel 76, lid 1 WPO);
  • Vóór 1 maart wordt door burgemeester en wethouders meegedeeld of er aanvullende gegevens nodig zijn (artikel 76, lid 2 WPO)
  • Vóór 1 april moet het bevoegd gezag deze aanvullende gegevens verstrekken. Gebeurt dit niet dan wordt het verzoek buiten behandeling gelaten (artikel 76, lid 2 WPO).

 

Dit zijn zogenaamde fatale termijnen. Het betekent dat een te laat ingediende aanvraag niet ontvankelijk is en buiten behandeling wordt gesteld. Dit blijkt uit de elkaar opvolgende termijnen in de wet en het uiteindelijke fatale karakter voor de Minister zoals beschreven in artikel 79, derde lid, derde volzin van de Wet op het primair onderwijs en uit een uitspraak van de Raad van State van 8 augustus 2001. De Raad van State ging in deze zaak uit van de ontvangsttheorie. De datum waarop de aanvraag door de gemeente werd ontvangen, is daarbij bepalend.

 

De richting

Wat is een richting?

De Minister bepaalt na advies van de Onderwijsraad of er sprake is van een richting op basis waarvan een school bekostigd kan worden. Op dit moment zijn de volgende richtingen erkend: Openbaar, Rooms-katholiek, Protestants-christelijk, Gereformeerd Vrijgemaakt, Reformatorisch, Evangelisch, Evangelische Broedergemeente, Vrije School, Hindoe, Islamitisch, Joods, Algemeen Bijzonder.

Het begrip richting moet niet worden verward met de onderwijskundige methode die een school hanteert. Onder onderwijskundige methode wordt bijvoorbeeld Montessorisonderwijs of Jenaplanonderwijs verstaan. Zo kunnen er openbare en bijzondere (RK,PC) Jenaplanscholen zijn.

 

Het aanvragend schoolbestuur presenteert zich als algemeen bijzonder onderwijs:

Moet de gemeente dit uitgangspunt toetsen?

Ja, de richting bepaalt onder andere het belangstellingspercentage voor de school. Dit is van belang om te bepalen of de school op termijn voldoet aan de stichtingsnorm.

Zo ja, hoe kan deze toetsing plaatsvinden?

Uit de aanvraag moet blijken om welke richting het gaat. Uit de statuten moet duidelijk blijken wat het doel van de Stichting is die de aanvraag doet en op welke grondslag er onderwijs wordt gegeven.

 

Toetsing

Hoe ver gaat de rol van de gemeente als toetser van de aanvraag? Dient de gemeente zelf onderzoek uit te voeren als aanvrager onvoldoende helderheid biedt, of moet het de aanvraag juist o.b.v. die onduidelijkheid afwijzen?

De gemeente dient de aanvraag volledig te toetsen, dus op alle aspecten die in de Wet genoemd worden. De gemeente heeft daarbij de wettelijke gelegenheid de aanvrager de mogelijkheid te bieden een aanvraag te completeren. Daarbij worden in de wet begrippen gebruikt die voor meerdere interpretatie vatbaar zijn. Te denken valt daarbij aan de begrippen ‘redelijke afstand’ en ‘vergelijkbare gemeente’. In die gevallen is het aan de gemeente om, mede op basis van jurisprudentie, zelf een uitspraak te doen / een oordeel te vellen over hetgeen door de aanvrager hierover wordt aangeleverd / opgemerkt. Indien door de aanvrager niets wordt aangeleverd / opgemerkt over bijvoorbeeld de redelijke afstand (toepassing art 78 WPO) kan de gemeente bij de beoordeling van de aanvraag toch met die gegevens (indien uiteraard voor zover van toepassing) rekening houden.

 

Voedingsgebied

Wat mag tot het voedingsgebied gerekend worden in relatie met de prognose?
De prognose wordt vastgesteld aan de hand van de gegevens die gelden voor het voedingsgebied.

Het aangegeven voedingsgebied is groter dan de gemeente. Hoe moet hiermee omgegaan worden?

Tot voor kort werd er in de meeste gevallen van uit gegaan dat het voedingsgebied de gemeentegrenzen kan overstijgen. In een recente uitspraak van 2 maart 2005, heeft de Raad van State opgemerkt dat:  ‘Nog daargelaten dat de Afdeling uit het bepaalde in het vierde lid van artikel 77 van de WPO afleidt dat het aantal leerlingen dat noodzakelijk is om aan de stichtingsnorm te kunnen voldoen, in beginsel afkomstig moet zijn uit het deel van het voedingsgebied dat ligt in de gemeente waar het onderwijs zal worden gegeven’. Deze uitspraak lijkt het voedingsgebied te begrenzen tot het grondgebied van de gemeente. De  RvST heeft echter de term “in beginsel” gehanteerd hetgeen ruimte biedt voor een ander uitgangspunt.

 

Speelt het gegeven dat de meeste kinderen van buiten de gemeente komen een rol bij de beoordeling van de aanvraag?

Dit gegeven speelt een rol bij de prognose. De prognose (die dus wordt vastgesteld aan de hand van de gegevens die gelden voor het voedingsgebied) dient in zo’n situatie te zijn opgebouwd uit bevolkings- en leerlinggegevens van meerdere gemeenten.

 

Wat wordt verstaan onder redelijke afstand?

Dat dient in eerste instantie door de gemeente zelf geïnterpreteerd te worden en is afhankelijk van de situatie ter plaatse. Vroeger werd een afstand van 3 kilometer gebruikt. Dit is vervangen door het begrip redelijke afstand omdat dit te star was. De redelijke afstand is niet alleen maar een hemelsbreed gemeten gegeven maar kan bijvoorbeeld ook worden beïnvloed door infrastructurele belemmeringen.

 

Aan welke eisen moet een vergelijkbare gemeente voldoen?

In de Wet op het primair onderwijs wordt de termijn 'vergelijkbaar' niet uitgelegd/ingevuld. Echter, uit de Memorie van Toelichting bij de behandeling van de wet in de Tweede Kamer valt te lezen dat toen werd gesproken over drie criteria, te weten leerlingendichtheid, aantal inwoners en regionale ligging. 

Uit jurisprudentie blijkt echter dat ook de bevolkingssamenstelling een rol kan spelen. Zie hiervoor onder meer deze uitspraak. 

Prognose

Waaraan moeten prognoses voldoen?
Zie hiervoor de Modelprognose 2001

Komen de eisen overeen met de prognoses die in het kader van de onderwijshuisvesting worden gebruikt?

Ja, die prognoses kunnen ook hiervoor worden gebruikt. Met daarbij de toevoeging dat een huisvestingsprognose in de regel een termijn van 15 jaar beslaat terwijl de stichtingsprognose een tijdvak van 20 jaar dient te beslaan.

 

Moet bij de prognoses een opslag van 3% worden meegenomen? (zoals bij de  materiele instandhouding.)

Nee, hiervoor geldt geen opslag van 3%.

 

Bij een Iederwijsschool wordt onderwijs gegeven aan groepen met leerlingen van 4 tot 18 jaar. Hoe moet daarmee worden omgegaan?

In de prognose wordt alleen maar gekeken naar de 4-12 jarigen. Er wordt immers een basisschool gevraagd.

 

Daaraan gerelateerd: is het in zo’n geval een basisschool of een school voor voortgezet onderwijs?

Er wordt bekostiging gevraagd voor een basisschool. Er wordt dus beoordeeld of er een basisschool kan komen. De Wet op het Primair Onderwijs is daarbij van toepassing. Een school voor voortgezet onderwijs dient anders te worden aangevraagd. Hiervoor zijn de bepalingen in de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) van toepassing.

 

Overige

 

Wat zijn de mogelijkheden voor een school om een beroep te doen op de Experimentenwet 1970? En speelt de gemeente daarbij nog een rol?

Zie hier voor de tekst van die Wet. Dit is een aangelegenheid tussen de Minister en het aanvragende schoolbestuur. De gemeente speelt daarbij geen rol.

 

Artikel 83 WPO: besluit tot niet vaststellen PvS. Wie neemt dat?

De gemeenteraad.

 

Onze gemeente zit in een herindelingproces. Volgend jaar zal naar verwachting de herindeling een feit zijn. Wat zijn de consequenties voor de Plan van Scholenprocedure?

Er zijn in het kader van de beoordeling van de planprocedure niet direct consequenties: de stichtingsnorm die geld voor de gemeente op het moment van aanvraag is de te beoordelen norm.

 

Wat is de koppeling tussen het advies van de inspectie van het onderwijs, de erkenning van de school door de leerplichtambtenaar en het plaatsen op het Plan van Scholen?

De aanmerking van een school door de leerplichtambtenaar als school in de zin van de Leerplichtwet biedt geen enkele mogelijkheid voor bekostiging. Deze aanmerking heeft uitsluitend als gevolg dat aan de aangemerkte school aan de leerplicht kan worden voldaan.

De inspectie vervult twee rollen:

  • De inspectie kan op verzoek van de leerplichtambtenaar adviseren over de aanmerking van een school, en
  • Zodra de school is aangemerkt valt de school onder het reguliere (kwaliteits)toezicht van de inspectie.

Meer informatie over leerplicht / inspectie particulier onderwijs.