November 2018

Auteur: Guido Rijnja

Annemarie Penn-te Strake is sinds 1 juli 2015 burgemeester van Maastricht. Ze volgde een opleiding als juriste en was voor haar benoeming lid van het College van Procureurs-Generaal, en daarvoor hoofdofficier van Justitie in Maastricht. Ze is partijloos burgemeester.

‘Ik was een maand burgemeester, het was zomer 2015 en de vluchtelingencrisis bereikte z’n hoogtepunt. De wethouders vroegen mij: wil jij de vluchtelingenportefeuille doen? Ik zei “ja”, blij dat ik iets kon betekenen. Niet dat ik niks te doen had, maar ik vond het een belangrijke issue. Achteraf heb ik ook wel gesnapt waarom ze dat aan mij gevraagd hebben, want het besloeg meerdere portefeuilles, dit raakte ons allemaal. In september nam de gemeenteraad een motie aan, waarin de opdracht werd gegeven om te zoeken naar locaties; Maastricht wilde zich inzetten voor de opvang van vluchtelingen. We zijn daarop vol ingegaan en ruimte gaan zoeken, dat wil zeggen, het COA doet het nodige voorwerk en dan kom je op mogelijke locaties uit. Dat bleken er twee te zijn, één in Mariaberg, een aandachtswijk, en een andere in Villapark, die naam behoeft geen toelichting. Heel interessant. Pakweg twee maanden na de motie informeerde ik de Raad. Die hoorde dat voornemen aan, heeft er toen niet veel van gevonden, anders dan dat ze, op één fractie na, voorstander waren van de voorgenomen opvang van mensen op de vlucht.’

Verdiepen

‘Toen de plannen concreet werden, werd het wat de Raad betreft eigenlijk steeds stiller, dus ik ben met de medewerkers doorgegaan met de uitwerking. En toen kwamen we in een situatie terecht waarin je voelde dat er verzet kwam. Niet zozeer heel veel als wel heel fel verzet. Vooral de uitingen op de social media toonden die felheid. Je wilt niet weten wat er dan allemaal gezegd wordt in de richting van jou als persoon. Dat laatste vind ik nog het minst interessant eigenlijk. Want vroeger riepen we in het café wat we nu op de social media doen. De burgemeester kon beter een kogel krijgen… woorden van die strekking. We organiseerden bijeenkomsten met buurtbewoners, we betrokken er deskundigen bij om ons te verdiepen in de vraag: hoe doen we dat nou goed? We hadden elders in het land al vele voorbeelden gezien van hoe het kon ontsporen en ik wilde absoluut niet dat Maastricht te kijk zou komen te staan als de stad waarin de inwoners vluchtelingen niet willen verwelkomen. Ik dacht, dat zal toch allemaal niet gaan gebeuren, dat is niet onze stad, dat doet geen recht aan de meeste Maastrichtenaren, die zitten zo niet in elkaar. Maar er hoeft maar ‘je-dat’ te gebeuren en iedereen denkt dat het wel zo is, en daar gaat je hele imago.’

‘De opdracht was om het zo soepel mogelijk verder te brengen. Je zag het ongemak opkomen. Ook in de raad zelf, sommige fracties gingen mee in het verzet. Dat maakte het er niet makkelijker op. Wat doe je dan? Hoe makkelijk is het om te zeggen: “Oh, raad, u wilt het niet meer, praat er over met elkaar, en ik hoor het wel, ik wacht tot ik van u de zegen krijg?” Dat hebben we dus niet gedaan. We zijn doorgegaan met het uitvoeren van de vraag waar de raad voor was: het regelen van de opvang. Er volgden bijeenkomsten, we gingen klankborden, overal in gesprek, voor de troepen, voor de leeuwen, in de slangenkuil: dat hebben we allemaal gedaan. Ik zie de pers weer op me afkomen, de vragen, de suggesties, de oprispingen op de social media - en toch ga je door, en dat is interessant natuurlijk: waarom ga je dan door? Waarom doe je dat dan eigenlijk, er zijn toch ook burgemeesters elders, die besloten ermee te stoppen door al dat verzet. Ik herinner me ook dat je vanuit Den Haag niet veel steun kreeg. Het heeft lang geduurd voordat een staatssecretaris zei: “Nou, dat is toch wel mooi dat ze lokaal een beetje helpen die vluchtelingencrisis op te lossen.” Terwijl het wel onze crisis was hè, van ons allemaal, het wás niet de crisis van de burgemeester en haar collega’s.’

Drijfveren

‘Die keuze voor de locaties in Mariaberg en Villapark was spannend, maar ik was er eigenlijk wel blij mee, omdat je vaak ziet dat vluchtelingen terecht komen op plekken waar een leeg schoolgebouw is of waar toch al veel leegstand is. Ik vond het heel mooi en ook wel interessant om te kijken wat er ging gebeuren. En toen zeiden ze natuurlijk van “waarom bij ons, waarom bij ons?”. Wat ik toen heb  gezegd kwam uit mijn tenen; ik heb er wel m’n best voor moeten doen om dat vol te blijven houden, want daar word je door iedereen en natuurlijk ook in de raad op aangesproken. Ik zei: “Je gaat er niet over óf er bij jou in de buurt vluchtelingenopvang komt. Je gaat er wel over hóe die er komt.” En dat eerste, dat heb ik natuurlijk niet zomaar gezegd. Daar hebben we  heel goed over nagedacht, want wie is in godsnaam die burgemeester die dat bepaalt? Het vindt zijn grondslag in twee drijfveren. Eén: een onverwoestbaar besef dat het zo moet. En twee: humanitaire gronden. Als iemand in nood is, dan help je.’

‘Ik ben juridisch geschoold. Misschien komt het daardoor dat ik om te beginnen juridische grondslagen waarde toeken. We hebben verdragen waarin staat dat wij vluchtelingen moeten opvangen. Niemand wil dat horen, maar die verdragen zijn er wel. Nou kan ik het me best voorstellen dat als ze bij jou in de achtertuin komen, je niet geïnteresseerd bent in een Europees Verdrag of laat staan een besluit van de Verenigde Naties, maar het is wel zo. Ik ben er als burgemeester voor om me daar in te verdiepen en dat geeft richting aan mijn handelen. Daarbij spelen humanitaire gronden mee, ze versterken het idee dat je voor elkaar moet zorgen. Daar hoef je het niet met mij over eens te zijn, maar ik sta ervoor, het is een onderlaag, waarbij ik ook andere situaties kan oproepen. Niet dat ik hier nou heel uitgebreid over nadenk, maar als je de vraag naar drijfveren stelt, dan denk ik ja, aan de basis ligt er een onverwoestbaar besef dat iets moet: zo moet het gaan en al het andere is niet oké of is niet integer.’

Ruimte

‘Een jaar geleden kwam ik toevallig Wim Kok, de voormalig premier tegen. Het was de Nationale Boomplantdag en wij kwamen te spreken over de Europese Unie. We hadden een interessant gesprek, op basis waarvan we nog eens afspraken voor een lunch, en op een gegeven moment kregen we het over besturen. En we zeiden iets tegen elkaar in de trant van: ‘als besturen technocratie wordt, dan is het niet oké. Besturen is niet een kunstje, dat je leert op de vakschool, het is misschien wel gewoon een ambacht, maar het wordt nooit mooi en doeltreffend.’ Dat raakte me. We zijn natuurlijk gericht op resultaten, als je het even blauw aanvliegt, met een knipoog naar die theorieën over leiderschapsvoorkeuren. Maar als het resultaatgerichte niet gedreven wordt door dat intrinsieke gevoel van ‘zo moet het nu echt gaan’, waar sta je dan? Wie ben je dan? Wat kun je dan bereiken? Tweeënhalf uur hebben we hier gezeten. We spraken over Europa, over saamhorigheid, over cohesie, over vroeger en nu, over polarisatie, over onze zorgen, over de kloven in de samenleving en hoe dat dan vroeger was – en toen namen we even rustig de tijd om woorden te geven, ruimte te nemen om te kauwen op wat we waarnamen, of toch niet… Je moet het ergens vandaan halen. Waarom bouwen we woningen? Niet omdat je een opdracht hebt om negenhonderd woningen te bouwen. Nee, je zult je altijd als bestuurder van zo’n stad af moeten vragen: waarom doen we dat dan en hoe doen we dat dan?’

‘Ik ben acht jaar bestuurslid van de Maastrichter rechtbank geweest. In die tijd kreeg ik te maken met een integriteitskwestie waardoor een collega in de sector waarvan ik voorzitter was, besloot om zijn baan op te zeggen. “Ik wil de rechtbank niet beschadigen”, zei hij. We waren goede collega’s geweest en ik zag dat hij hulp en steun nodig had, dus we spraken elkaar af en toe. Daar werd ik in een bestuursvergadering op aangesproken. Dat verwonderde me zeer: het ging om iemand die niet meer bij onze rechtbank in dienst was en ik handelde op humanitaire gronden. “Je kunt van mij niet vragen dat ik banden verbreek,” zei ik, “zo gaan maten niet met elkaar om.” Er is toen gestemd, met als resultaat dat ik het bestuur moest verlaten. Op tafel lag een persverklaring klaar waarin stond dat ik er akkoord mee ging. Dat heb ik toen geweigerd. Als een collega zoiets overkomt, zonder dat hij of zij daar aanleiding toegeeft, moet je zorgen dat dat bootje recht blijft varen. Dan gooi je iemand er toch niet uit? Ik besef dat toen die drijfveer werd geraakt, dat diepe besef van wat ik voor het goede houd. De volgende dag ontstond veel onrust in de rechtbank. Alle rechters hebben het bestuur ter verantwoording geroepen. Daags daarna belde de president mij met de vraag of ik bereid was om terug te komen. Het besluit werd teruggedraaid, ik zat er weer.’

‘Dit heeft met integriteit te maken. Ik kan niet door mijn vlies - mijn integriteitvlies - breken. Dat is onacceptabel. Dat moet je intact houden. Dat begrip ‘vlies’ komt nu  zomaar spontaan uit mijn mond, maar het voelt als iets om je heen, wat je krachtig omringt, waar je zelf nooit doorheen mag gaan, en dat is meer een gevoel.’

Uitspreken

‘Soms denk ik wel eens dat ouder worden ook helpt, ik bedoel: dan merk ik dat ik op een rustigere manier kan reageren. Dan zeg ik: “Oké, we zijn het nu niet met elkaar eens, maar leg het me nou eens uit. Misschien kunnen we ergens een beginnetje vinden van waar we wél het eens zijn.” Dan ben ik bijvoorbeeld met bewoners in gesprek over de vluchtelingenopvang en ik hoor wat er allemaal gezegd wordt, en ik vind er ook zelf van alles van… dan zoek ik, dan tast ik. Vaak vind je dan ook een opening, een klein aanrakinkje, waarin de ander duidelijk maakt dat hij of zij ook iets zoekt of wil weten. Weet je, tachtig procent van de mensen heeft niets tegen vluchtelingenopvang. Dat is wel een begin, toch? En zegt iemand “Not in my backyard”, dan zeg ik dus: “Je gaat niet over het ‘of’, maar wel over het ‘hoe’.” En dan vraag ik: “Vertel, waar hik je tegenaan?” “Ze gaan bij ons huis naar binnen kijken, en dat wil ik niet”, hoorde ik iemand eens zeggen. Goed, hebben we toen geopperd:  we bespreken met het COA of je de ramen kunt afplakken. Die verzinnen daar wel wat op. Het is zo belangrijk dat mensen zich kunnen uitspreken. Dat doet iedereen op zijn eigen manier.’

‘Doordat ik ouder ben, ben ik veel  angsten kwijt, die ik in het begin als bestuurder had. Als je een jaar of veertig bent, dan vind je het lastig als iemand je niet leuk vindt. Maar die angsten ken ik niet meer. Daar heb ik ook gesprekken over gevoerd. Die helpen te ontdekken waaraan je kunt werken en hoe je je gedragsrepertoire verbreedt. Je raakt natuurlijk nooit al je angsten kwijt, maar dat maakt het wel vrijer en in die zin makkelijker om  je werk te kunnen doen, denk ik.’

Feiten op orde

‘Vanuit de rechtelijke macht heb ik meegekregen dat het belangrijk is om in elk geval mijn feiten op orde te hebben: er mag geen speld tussen te krijgen zijn. Ik moet geen onzin staan te verkopen, dat is de basis. Naast die feiten komt dan die overtuiging, dat diepe besef dat je hebt. Met die combinatie ga je aan tafel zitten. En dan komt het er wel op aan om die eigen overtuiging op de achtergrond te zetten, want dat is niet productief als je tot elkaar wilt komen. Tot op zekere hoogte. Als ik zeg tegen de bewoners dat het wettelijk gebaseerd is dat we opvang moeten bieden, en als ik het vanuit humanitair oogpunt noodzakelijk vind dat wij dit als stad doen, dan is dat mijn overtuiging. Die gooi ik er dan meteen in, geen misverstand daarover.’

‘Oef. Rolmodellen vraag je. Ik heb eigenlijk nooit voorbeelden, Ja, ik kan iets zeggen over Paul McCartney en Ard Schenk, maar nee, ik heb ook geen theorieën of zo, waar ik op terugval. Ik denk dat het vooral gaat zoals nu: je voert een gesprek. Ik open iets en dan komt er iets. En zo heb ik ook gesprekken nodig om te herkennen wat anderen beweegt: medewerkers, bewoners, collega’s. Taal is wel cruciaal heb ik gemerkt, heldere taal vooral. Je hebt niet veel woorden nodig, maar wat je zegt moet wel sprekend zijn. Geen meel in de mond, beter drie woorden en die herhalen, dat houd ik voor ogen. Dat geldt ook voor speeches. Voordat ik burgemeester werd, schreef ik die zelf, maar het zijn er nu honderdvijftig per jaar. Ik heb een speechschrijver en hij weet: ook al gaat het maar om een verhaal van drie minuten, hoe kunnen we dat moment betekenisvol laten zijn? Je kunt ‘we hebben een fantastische stad’ op vele manieren zeggen. Ik ben super-neurotisch op taal, dat hebben alle mensen van de rechterlijke macht, haha, dus een verkeerd woord, iets wat voor mij niet goed voelt, dat zal ik niet in mijn mond nemen. Dat gaat misschien niet eens bewust. Je zou dat een taaltraining kunnen noemen. En ik denk ook wel eens: ik had journalist kunnen worden.’

‘Je kunt altijd een nieuw gesprek beginnen. Okay, niet allemaal dan, je kunt niet al je energie in van die ‘laggards’ stoppen, waar je merkt: nu zijn we klaar. Ergens, diep in mij, is er wel de neiging, om  met iedereen het gesprek aan te gaan, maar dat moet je niet doen. Je moet als bestuurder ook bedenken dat dat iets betekent. Dat je een meerderheid achter je hebt staan, die met jou meedoet. Daarom is het zo belangrijk dat je in de gaten hebt wat je aan het doen bent, waar het zin heeft met elkaar te spreken en waar je energie aan het verspillen bent. Dan schiet taal even tekort. Maar heel veel mensen zijn gewoon van goede wil, die willen er best wel uitkomen, die snappen ook wel dat we ons best gaan doen om het probleem zo mild mogelijk op te lossen. Dat kan dus ook betekenen dat we het erover eens worden dat we het hier niet eens worden. Maar ook - of misschien - moet ik wel zeggen juist zo’n ‘agree to disagree’ kan nieuwe ruimte creëren. Ook al kom je er pas later achter. Laatst kwamen bewoners uit één van de opvangwijken langs om te bedanken voor hoe het uiteindelijk allemaal was afgelopen. En dan besef ik: taal is je enige instrument. Verder heb je niks, want moet je het anders met je macht doen? Dat is het natuurlijk niet.’

Zo moet het

‘Jaren geleden zat ik ook in deze kamer. Gerd Leers was burgemeester en ik was hoofdofficier van Justitie. We moesten als driehoek een nieuwe politiechef selecteren. We hadden al een gespreksronde achter de rug en de burgemeester was er maar niet uit. Dus toen zei ik: “Gerd, ik ben er wel klaar mee. Volgens mij moeten we deze kandidaat nemen, dit wordt een hartstikke goede keuze.” Zegt hij: “Hoe weet jij dat nou?” En toen zei ik: “Dat zegt mijn baarmoeder. Het komt uit mijn lijf, ik haal het niet uit de lucht.” Dat onverwoestbare besef van: zo moet het. Dat is niet omdat ik streng ben opgevoed met geloofsopvattingen, theorieën, doctrines of ethiek, ik ben heel vrij opgevoed, helemaal niet geprogrammeerd. Ik kan het niet duidelijker onder woorden brengen.’

‘Ik hoor wel eens mensen zeggen: het is eenzaam aan de top. Dat snap ik niet. Ik snap wel, dat er uiteindelijk maar één is die die knoop doorhakt en dat ben jij, maar sorry, dat doe ik beroepshalve dus al vanaf mijn achtentwintigste en dat vind ik niet eenzaam. Wat me helpt is dat ik alles deel. Dat is een soort luiheid in mij misschien, maar er zijn geen dubbele agenda’s. Als wij samen alles delen, alle lastige dingen er samen uit peuren, dan komt er gewoon een goede oplossing bovendrijven. En dat is niet altijd de makkelijkste, maar het is wel altijd logisch.’