Nummer 1, 26 januari 2018

Auteur: Leo Mudde | Beeld: © Jiri Büller

Je tanden erin zetten en niet meer loslaten: acht woorden die het integratiebeleid van Almere samenvatten. Wethouder Froukje de Jonge zal ze in het interview regelmatig zeggen. Om vergunninghouders goed te laten landen in de lokale gemeenschap moet de gemeente erbovenop zitten.


Nu gemeenten de verantwoordelijkheid voor de inburgering van vergunninghouders weer naar zich toe trekken (en waaraan SZW-minister Wouter Koolmees blijkens een recent interview in De Telegraaf wil meewerken), is het tijd om lessen te trekken uit het verleden. Want tot 2013 waren gemeenten ook al verantwoordelijk voor de inburgeringscursussen. Daarna waren het de vergunninghouders zelf die, in een woud van goede en minder goede aanbieders, een geschikte cursus moesten zien te vinden om binnen drie jaar het examen te halen. Voor velen een moeilijke en vaak teleurstellende zoektocht. Gemeenten zagen het met lede ogen aan en willen nu de regie terug, vooral ook omdat ze al moeten zorgen voor huisvesting, zorg, inkomen en verdere integratie naar bijvoorbeeld werk. Zij willen meer grip krijgen op het hele proces van inburgering.

De Almeerse wethouder Froukje de Jonge (CDA), in het G32-stedennetwerk ‘trekker’ van de themagroep Vergunninghouders, is het daar helemaal mee eens. Maar ze wil óók achteromkijken naar wat er in het verleden niet goed is gegaan, om niet weer dezelfde fouten te maken.

Gemeenten hebben niet van hun fouten geleerd?
‘Niet genoeg. Het lijkt alsof we nu alleen maar zeggen: we willen terug naar de situatie van toen, maar er was ooit een reden om het roer helemaal om te gooien. Dus we moeten heel helder voor ogen hebben wat er toen niet goed ging en wat nu anders moet.
‘Daar moet onderzoek naar worden gedaan. We staan voor een enorme opgave en het ei van Columbus is nog niet gevonden. Hier niet, in de rest van Nederland niet en ook in de geschiedenis tot nu toe niet. We zijn in het recente verleden niet heel succesvol geweest in het op een goede manier laten meedoen van mensen die naar ons land kwamen.’

En de lessen van vijftig jaar geleden dan, toen de ‘gastarbeiders’ massaal naar Nederland kwamen?
‘Inderdaad kun je daarvan leren dat het beter moet. Het is al een hele opgave om mensen met een beperking “gewoon” mee te laten doen. En nu hebben we het over mensen uit een ander land, met veel potentie maar die de taal niet beheersen en de samenleving niet per se begrijpen. De gedachte dat dat een beperking is die makkelijk kan worden opgelost, is wel een illusie gebleken. Nog los van het feit dat mensen soms dingen hebben meegemaakt die op zichzelf al beperkend werken om aan de slag te gaan.’

Wat zijn de valkuilen waar we nu niet in mogen trappen?
‘Het allerbelangrijkst is dat de gemeente weet wie ze voor zich heeft. We moeten ons echt verdiepen in de persoon. Uit welk land komt hij, uit welke situatie, is hij moederziel alleen of heeft hij nog familie? Als je dat niet weet, kun je niet op gedrag beïnvloeden. 
‘Mijn tweede dogma is: aandacht is alles, zet je tanden erin en laat niet meer los. Zo gauw mensen een dak boven hun hoofd en iets van bestaanszekerheid hebben, moet je erbovenop zitten en het signaal afgeven dat mensen móéten gaan meedoen. We zien vaak dat ze in het begin heel gemotiveerd zijn, maar dat die motivatie snel wegebt als je ze niet bij de kladden pakt.’

Het is echt een snelkookpan

Hoe hou je de studenten bij de les?
‘Wij werken met een programma, IB+, voor jongeren die via het roc kunnen doorstromen naar mbo, hbo en in een enkel geval universiteit. Ze zijn geselecteerd op motivatie. Van de veertig met wie we zijn begonnen, zijn er twee uitgevallen vanwege onvoldoende motivatie. De klantmanager komt in de les kijken en spreekt met ze over waar ze tegenaan lopen en wat van hen wordt verwacht, er is geen ontsnapping mogelijk. Die jongens (het zijn voornamelijk jongens) weten ook dat ze iets moeten doen om iets van hun leven te kunnen maken. De aanpak is totaal, het gaat niet alleen om onderwijs maar ook om inburgering en taalontwikkeling, onderwijs- en arbeidsmarktoriëntatie, loopbaanbegeleiding en rekenen. Almeerse studenten ondersteunen hen daarbij. En dat allemaal op basis van een eigen, individueel plan. Het is echt een snelkookpan en mensen gedijen daarin.’

‘De mensen kennen’ staat centraal in uw aanpak. Hoe doe je dat?
‘Door er snel bij te zijn. Wij hebben onze mensen in het azc en beginnen daar al met het assessment van de vergunninghouders die aan Almere zijn toegewezen. Ik kom uit de ziekenhuiswereld en weet hoe snel mensen kunnen hospitaliseren. Dat gebeurt ook in een azc waar je niet wordt aangespoord in actie te komen. Je mag ze niet laten wegglijden, dus we gaan vanaf dag één met ze aan de slag.’

Je hoort vaak dat alles begint met taal. Moet je daar dan niet op focussen, in plaats van gelijk aan de slag te gaan met zo’n totaalaanpak?
‘Inburgering wordt vaak gelijkgesteld aan het leren van de taal. Ik zou denken: je leert de taal en daarnáást ga je inburgeren. Met taal zijn we best ambivalent. Als je het hebt over kinderen, dan wordt daar in het onderwijs veel in geïnvesteerd. Die komen in een klas waar de voertaal Nederlands is en worden vijf dagen per week helemaal in die taal ondergedompeld. De resultaten zijn spectaculair. Maar ben je 23 of 27, dan moet je het doen met twee keer twee uurtjes per week en een vrijwilliger als docent. Ik begrijp dat niet, vinden we taal nou belangrijk of niet? De kwaliteit van de taallessen is echt een issue. Wij hebben hier inburgeringsinstituten waarvan de docenten zelf het Nederlands niet beheersen.’

Is dat niet de kern van het probleem, dat mensen zelf hun cursus mogen kiezen en dan bij dit soort aanbieders terechtkomen?
‘Ja, ze kiezen dan iemand die maar twee of drie dagen in de week een paar uur taalles aanbiedt. Dan zitten mensen dus drie jaar in een klasje met andere Syriërs met een docent die zelf de Nederlandse samenleving ook nog niet begrijpt. Probleem voor ons is dat die mensen een contract hebben met zo’n instituut. Dan hebben wij iemand voor ons die best vijf dagen per week kan en wil werken, maar dat gaat niet omdat hij overdag taallessen moet volgen. Dat zou ook best ’s avonds kunnen, maar daar voorziet dat instituut dan weer niet in. Wij kopen die contracten soms af. Het is raar om daar gemeenschapsgeld voor te gebruiken, maar je wilt een kans op werk ook niet laten lopen.’

Inburgeren, dat moet de samenleving doen

Over gemeenschapsgeld gesproken, niet iedereen is er blij mee dat er veel geld aan inburgering wordt uitgegeven.
‘Daarom mag inburgeren niet vrijblijvend zijn, het moet leiden tot snelle en significante resultaten. Als je die kunt laten zien, wordt de maatschappelijke acceptatie een stuk gemakkelijker. We praten in de gemeente niet of mensen hier al dan niet terecht naar toe komen. Die discussie moet in Den Haag worden gevoerd, wij moeten de vergunninghouders lokaal ontideologiseren. Als mensen hierover beginnen, zeg ik: luister, ze zijn er nu en het maakt mij geen donder uit wat jouw ideologie is, maar we willen allemaal hetzelfde resultaat en dat is dat mensen goed landen, meedoen en snel aan de slag gaan. Achter de vraag om de inburgering terug te geven aan gemeenten zit ook een belangrijke kwaliteitsvraag: zorg ervoor dat de kwaliteit van de taallessen beter wordt. Als we die taal echt zo belangrijk vinden, lever dan boter bij de vis.’

Eerder zei u dat taal alléén niet voldoende is…
‘Doordat we het accent zo op de taal hebben gelegd, hebben we het echte inburgeren, het burger worden in deze stad, een beetje laten liggen. Bij ons in Almere doet VluchtelingenWerk de inburgering, zoals in veel gemeenten. Dat is niet verkeerd, maar in essentie bestaat het eruit dat je met een groepje mensen die niet-Nederlands zijn bij elkaar gaat zitten en praten over hoe het is om in Nederland te zijn. Maar inburgeren, dat moet de samenleving doen, dat moet ook over gevoel gaan, niet alleen over verklaringen dat je snapt wat de Grondwet is en dat homo’s gelijk zijn. Inburgering gaat ook over wat doet dat met je, en of je er eigenlijk wel echt achter staat. Gelijkheid van man en vrouw, zie je de kansen en mogelijkheden die dit land biedt, maar zie je ook de beperkingen, waar botst het met jouw gevoel? Dáár zou inburgeren over moeten gaan, maar dat kan je niet in een klein groepje, daar heb je de samenleving bij nodig. 
‘Je hebt tegenwoordig zoiets als een right to challenge. Ik zou willen dat een groep Almeerders opstaat en de gemeente uitdaagt en zegt: “Geef ons de helft van die 2100 euro die jullie krijgen om iemand te laten inburgeren, want dat kun jij als overheid niet. Dat doen wij wel.” Maar ja, die groep is er nog niet.’