VNG Magazine nummer 5, 22 maart 2019

Auteur: Paul van der Zwan 

Heffings- en invorderingsambtenaren kennen in hun dagelijks werk verschillende valkuilen, aldus Hans van Leijenhorst, die onlangs afscheid nam als raadsheer bij het gerechtshof Den Haag. Tijdens de 25e VNG Belastingconferentie deze week in Arnhem lichtte hij ze toe. 

Van Leijenhorst kan bogen op een lange loopbaan. Hij bekleedde veel functies op onder andere fiscaal gebied. Lokale belastingen lopen als een rode draad door zijn carrière. 

Heffings- en invorderingsambtenaren zijn volgens Van Leijenhorst soms ziende blind en horende doof. Bijvoorbeeld rond het zogeheten hoorgesprek, waarmee de wetgever wil bereiken dat partijen tot een inhoudelijke gedachtewisseling komen op voet van gelijkwaardigheid. Maar naar het oordeel van Van Leijenhorst heeft niet iedere ambtenaar boodschap aan wat de wetgever wil. Een ambtenaar vertrouwde hem op de zitting eens toe: ‘Ik ben verplicht om belanghebbende te horen, niet om naar hem te luisteren.’ 

Ergernis vormt eveneens een valkuil. Ambtenaren blijken zich bij rechtszaken regelmatig door hun irritaties te laten leiden. Dat begrijpt Van Leijenhorst wel. Maar hij heeft er geen begrip voor dat de ambtenaar zijn gedrag mede door zijn irritatie laat bepalen. 

Algemeen belang leidend 
Een heffings- of invorderingsambtenaar heeft maar één belang: een juiste toepassing van het recht. Ongeacht of dat voordelig is voor de gemeente. Een juiste rechtstoepassing vereist volgens Van Leijenhorst een bepaalde instelling van de ambtenaar, de magistratelijke attitude. Die houdt in dat niet het partijbelang van de overheid, maar het algemeen belang leidend is voor de ambtenaar. Die magistratelijke attitude kan zomaar verdampen, bijvoorbeeld als de ambtenaar die optreedt als dienaar van de wet vergeet dat hij behartiger van het algemeen belang is en zich concentreert op het belang van zijn werk- of opdrachtgever. 

Eigen gelijk 
Gemeenteambtenaren geven bij de rechter niet zelden blijk van een onomstotelijk geloof in het eigen gelijk. Zij laten volgens Van Leijenhorst – vooral non-verbaal – merken dat ze niet begrijpen waarom de rechter hun boodschap niet zonder meer voor waar aanneemt. Het gaat echter niet om gelijk hebben maar om gelijk krijgen. Een ambtenaar krijgt pas gelijk als hij de rechter met objectieve en toetsbare feiten van zijn gelijk overtuigt.  

Het is van belang dat een ambtenaar bij een rechtszaak al zijn bewijs op tafel legt. Ook voor het geschil relevante informatie die het standpunt van belanghebbende ondersteunt, dient de heffingsambtenaar uit eigen beweging te verstrekken. 

Als laatste wijst Van Leijenhorst heffings- en invorderingsambtenaren erop dat de rechter hun vriendje niet is. Er moet afstand zijn. En die afstand moeten partijen respecteren.