VNG Magazine nummer 12, 24 augustus 2018
Auteur: Paul van der Zwan | Beeld: Ruben Schipper
De gemeente Utrecht houdt in twee wijken een pilot met buurtgerichte specialistische hulp aan onder meer kinderen met psychische problemen. Een kind dat geestelijke hulp nodig heeft, kan via het buurtteam, de huisarts of de jeugdgezondheidszorg terecht bij een psycholoog van het specialistisch team, dat in hetzelfde gebouw zit. Diagnoses zijn niet nodig, wachtlijsten beperkt.
Anne Geuze (l.), klinisch psycholoog bij specialistische ggz-organisatie Altrecht, werkt in het specialistisch team Leidsche Rijn. ‘Omdat we nauw samenwerken in de wijk weten we wat we aan elkaar hebben en waar ieders expertise ligt.’
Het aantal kinderen in de gesloten jeugdzorg is volgens het recente Jaarbericht Kinderrechten van Unicef Nederland en Defence for Children vorig jaar toegenomen tot 2710. De organisaties spreken van een ‘zorgwekkend record’. Dat jaar pleegden 81 tieners zelfmoord, 33 meer dan in 2016, meldde het CBS niet veel later. Jeugdzorg, het is geen geringe taak die gemeenten er in 2015 bijkregen door decentralisaties.
Suzanne Verdoold, kwartiermaker Buurtgerichte Specialistische Jeugdhulp van de gemeente Utrecht, legt nog eens uit hoe de jeugdhulp voorheen werkte. De basis- en specialistische geestelijke gezondheidszorg (ggz) liepen via de zorgverzekeraar, de jeugd- en opvoedhulp werd betaald uit provinciale middelen, hulp aan kinderen met een beperking kwam uit de AWBZ en preventie liep via de gemeente.
‘Al die soorten hulp wilden we in Utrecht zo snel mogelijk ontschotten omdat de vragen van ouders en jongeren vaak niet in deze vakjes te plaatsen waren.
Hiervoor zijn de buurtteams jeugd en gezin opgezet die samen met huisartsen en jeugdgezondheidszorg de basiszorg bieden.’
Buurtgericht werken
Eén gezin, één plan, het bekende credo van de Jeugdwet, ging ook in Utrecht gelden. Net als het principe van buurtgerichte specialistische jeugdhulp dat sinds een jaar bij wijze van experiment geldt in de wijken Leidsche Rijn en Zuilen. Dat onder de noemer Extr@Utrecht. Verdoold schetst Leidsche Rijn als een mix van hoger en minder hoog opgeleiden, waar ouders relatief veel vragen stellen over de diagnostiek van hun kind, dat bijvoorbeeld kampt met faalangst of concentratieproblemen. In Zuilen wonen meer mensen met problemen op verschillende gebieden, zoals schulden en relaties. ‘Hier wordt door ouders minder naar diagnoses gevraagd.’ Twee verschillende wijken dus, waar Utrecht wil zien of buurtgericht werken leidt tot betere samenwerking en hulp dichtbij en op maat.
Hoe gaat dat buurtgericht werken met psychische jeugdhulp in zijn werk? Anne Geuze, klinisch psycholoog bij specialistische ggz-organisatie Altrecht, die werkt in het specialistisch team Leidsche Rijn: ‘Eerst komen mensen met hulpvragen bij de basiszorg: buurtteam, jeugdgezondheidszorg of huisarts. Blijkt het ingewikkelder dan komt iemand van de basiszorg met een jongere bij ons specialistisch team. Daarin zitten mensen die voorheen in de jeugdhulpverlening werkten, de basis-ggz en de specialistische ggz. Leden van de basiszorg en het specialistisch team gaan dan met elkaar in gesprek: wie kan wat doen? Voorheen was er niet zelden weinig vertrouwen tussen mensen van de basiszorg en de specialistische ggz, doordat we elkaar en de werkwijze niet goed kenden. Nu is dat anders omdat we nauw samenwerken in de wijk, weten wat we aan elkaar hebben en waar ieders expertise ligt.’
Diagnostiek dient in deze pilot alleen om een goed beeld te krijgen
De pilotwijken kennen zo min mogelijk wachttijd en doorverwijzingen. En ook diagnoses stellen, als voorwaarde voor de inzet van specialistische hulp, hoeft niet in Leidsche Rijn en Zuilen, zo besloot de gemeente. Geuze: ‘Diagnoses waren van oudsher mede nodig in verband met vergoedingen van verzekeraars. In deze pilot dient diagnostiek alleen om een goed beeld van een kind en een gezin te krijgen, zodat we weten welke hulp passend is .’
Alles bij elkaar pure winst, volgens Geuze. Haar staat de tijd nog helder voor de geest waarin bijvoorbeeld een zestienjarige met faalangst naar een organisatie werd verwezen die begeleiding gaf. ‘Soms bleek dan dat de ouders in een ingewikkelde scheiding verwikkeld waren of dat de jongere een broer met autisme had. De diverse vormen van hulp die dan nodig waren, moesten bij verschillende organisaties gevonden worden.’ En moest een jongere worden doorverwezen, dan kostte dat veel tijd. ‘Wachttijden bij doorverwijzing naar specialistische ggz-hulp bedragen niet zelden meerdere maanden. En dan kon het ook nog eens gebeuren dat die jongere vervolgens weer werd doorverwezen.’
In de twee pilotwijken van Utrecht zijn de lijnen veel korter, mede doordat het buurt- en het specialistisch team onder één dak zitten. Geuze: ‘Bovendien zitten we in de wijk. We kunnen de hele context van een gezin veel beter overzien en kennen ook partijen zoals het onderwijs, het jongerenwerk en de vrijwilligersorganisatie. Gezamenlijk kunnen we doen wat nodig is in de gezinnen.’
Binnen de volwassenzorg wordt gewerkt met de zogeheten gezinscheck. Verdoold: ‘Bij volwassenen die in de ggz-hulp terechtkomen, wordt ook gekeken naar de gezinssituatie. Bijvoorbeeld bij een vrouw met depressieve klachten wordt gevraagd of zij kinderen heeft. Is dat het geval, dan wordt daar speciaal aandacht aan besteed.’
We kunnen iedere dag contact hebben, dat scheelt echt
Het voorkomen van uithuisplaatsing van jongeren vormt een belangrijk doel van de twee pilots. Bij psychiatrische crises, waarbij de jongere een gevaar is voor zichzelf of anderen, en bij pedagogische crises, waarbij er thuis vaak agressie of geweld is, volgt soms toch uithuisplaatsing. ‘Daarbij willen wij kinderen het liefst in de vertrouwde omgeving houden. Alternatieven voor uithuisplaatsingen naar een residentiële groep zijn pleeggezinnen in de buurt of mentoren, zoals een familielid of iemand uit de kennissenkring. Hebben jongeren met psychische problemen de mogelijkheid om tijdelijk bij hen wonen, dan kunnen ze onder meer naar hun eigen school blijven gaan’, aldus Verdoold. Verblijf in de eigen omgeving bevordert doorgaans het herstel. En al aanwezige hulp uit de buurt kan gewoon doorlopen. Geuze: ‘Doordat we in de buurt zitten, vlak bij de cliënten, kunnen we in principe iedere dag contact hebben. Dat scheelt echt.’
Dat geldt ook bij jongeren die suïcidale gedachten hebben. ‘Het biedt dikwijls weinig soelaas om bij toenemende zorgen direct door te verwijzen naar een andere organisatie en jongeren dan maar over te laten aan een voor hen onbekende hulpverlener. We proberen juist de jongere te helpen in samenwerking met de hulpverleners die al met hen werken en die vertrouwd zijn. Zodat we niet overboord gooien wat al goed gaat in de hulpverlening.’
Resultaten
Hoeveel uithuisplaatsingen door de pilots zijn voorkomen, durft Verdoold nog niet te zeggen. Datzelfde geldt voor eventuele andere resultaten. ‘We zijn pas krap een jaar bezig, dus het is te vroeg voor conclusies. Maar professionals zeggen al wel dat ze de hulp die nodig is in gezinnen, beter kunnen bieden. Ze kunnen ook beter anticiperen op acute veranderingen bij jongeren.’
Geuze spreekt van een ‘hartstikke mooie manier van werken’. Zij ziet veel toekomst in de methode, ook voor andere gemeenten. ‘Vooral vanwege de inhoud van die werkwijze. Ik kan me ook voorstellen dat het op financieel gebied beter is dan de oude manier van werken. Er zijn immers nauwelijks overheadkosten en we hoeven niet meer elke minuut te registreren.’
Of Utrecht doorgaat met de methode en deze eventueel uitbreidt naar andere wijken, staat volgens Verdoold nog niet vast. Integrale zorg binnen één specialistisch team blijkt goed te werken en ook de wijkgerichte aanpak is een succes. Die zorgt voor meer toegankelijkheid en betere samenwerking. ‘We leren nog steeds, maar het zou me niet verbazen als deze pilots een vervolg krijgen.’
‘Succes hangt af van evaluaties’
Peter Dijkshoorn, kinder- en jeugdpsychiater en voorzitter van de raad van bestuur bij een ggz-instelling, vindt dat de pilot met buurtgerichte specialistische hulp aan jongeren met psychische problemen in theorie voordelen heeft en dus zeer de moeite waard is om uit te proberen. ‘De specialisten kunnen van de basisjeugdhulp leren welke problematiek er bij jongeren in de buurt zoal voorkomt. Het buurtteam, de jeugdgezondheidszorg en de huisarts kunnen op hun beurt van de specialisten leren hoe zij hulpvragen nog beter kunnen begrijpen en hoe zij problemen beter kunnen analyseren. En natuurlijk wat het specialistisch team de jongere te bieden heeft.’
Een goede analyse van problemen is immers van groot belang. Een voorbeeld: ‘De basiszorg constateert soms dat een jongere zich thuis onveilig voelt. Dat kan leiden tot uithuisplaatsing. Als de oorzaak van dat onveiligheidsgevoel beter wordt geanalyseerd, is die uithuisplaatsing wellicht te voorkomen.’
Wat de pilot uiteindelijk in de praktijk oplevert, hangt volgens Dijkshoorn af van goed vormgegeven evaluaties, die hij overigens in de jeugdhulp te vaak mist. ‘Hoe evalueer je of je verstandige keuzes hebt gemaakt? Pas als je daar een goede methode voor hebt, kun je beter worden, gesteld dat je die uitkomst weer inbouwt in de praktijk. Op grond daarvan kun je ernaar streven ieder jaar weet beter te worden. Pas als dat gebeurt, levert de pilot in de praktijk resultaat op. En als het resultaat goed is, kunnen we verder implementeren, maar we moeten met nieuwe slimme pilots gelijk weer verder ontwikkelen.’