Nummer 15, 2016
Conferentie taalachterstand
Tekst: Leo Mudde
Anders dan vaak wordt gedacht, hebben Friestalige kinderen geen moeite met het leren van het Nederlands als ‘tweede taal’. Als er al sprake is van een taalachterstand, dan liggen daar andere factoren aan ten grondslag.
Het is een hardnekkig misverstand dat kinderen in gebieden waar veel dialect wordt gesproken, opgroeien met een taalachterstand die later alleen met veel moeite is goed te maken. Nog niet zo heel lang geleden suggereerden onderzoeken dat het spreken van een dialect een ongunstige invloed heeft op schoolprestaties.
De laatste jaren lijken andere factoren veel bepalender te zijn. De sociaaleconomische achtergrond van jonge kinderen bijvoorbeeld, de houding van leerkrachten ten opzichte van dialectsprekers, of het verschil tussen de thuistaal en de schooltaal.
Positief
Rond 2005 kantelden de inzichten. Toen bleek dat de Friese achtergrond van kinderen geen invloed had op de prestaties op het gebied van het Nederlands. Sterker nog, een meertalige opvoeding zou juist positief uitwerken op de taalvaardigheid.
Er is voor kinderen die van huis uit een dialect of allochtone taal goed ontwikkelen, geen belemmering om vervolgens op school het Nederlands te verwerven, schrijft de Taalunie op haar website.
Taalachterstand, of het voorkomen daarvan, houdt gemeenten flink bezig. Zo is er op 26 oktober in Drachten een rondetafelconferentie over taalachterstand in Noord-Nederland. Daar is, volgens de organiserende VNG, taal een specifiek probleem. ‘Stimuleren van een levendige spraak/taalomgeving thuis en op school is daarom van groot belang.’
Jelske Dijkstra promoveerde in 2013 op onderzoek naar de rol van taalaanbod bij de verwerving van de minderheidstaal Fries en de meerderheidstaal Nederlands bij peuters in Friesland. Haar conclusie: kinderen die met het Fries opgroeien, lopen niet de kans dat ze daardoor de Nederlandse taal minder goed kunnen leren.
Dijkstra: ‘Ik heb gedurende anderhalf jaar op drie momenten gekeken naar de taalontwikkeling van peuters. De ontwikkeling van de passieve woordenschat, het aantal woorden dat kinderen begrijpen, was hetzelfde als bij kinderen waar thuis Nederlands wordt gesproken. De ontwikkeling van de actieve woordenschat, de woorden die ze ook echt gebruiken, bleef wel iets achter bij kinderen die met twee talen opgroeien, maar dat verschil is aan het eind van groep 5 al verdwenen.’
Aanpak taalachterstand
Op de rondetafelconferentie die 26 oktober in Drachten wordt gehouden over de aanpak van taalachterstand in Noord-Nederland, staat onder meer LOGO 3000 centraal. Dat is een instrument en hulpmiddel waarmee de taalachterstand bij jonge kinderen én bij hun ouders kan worden aangepakt. Het is een versterking van bestaande VVE-programma’s (voor- en vroegschoolse educatie) en werkt gericht aan woordenschatontwikkeling en taalvaardigheid. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het aanbieden van VVE-programma’s.
Spons
Die iets tragere ontwikkeling vindt Dijkstra, verbonden aan de Fryske Akademy, logisch: ‘Je kunt een kind dat vóór de peuterspeelzaal voornamelijk Fries heeft gehoord, niet binnen een jaar een tweede taal leren. Een kind is net een spons die taalindrukken langzaam opzuigt. Maar daarvoor moet je hem wel de tijd geven. Voor het leren van een tweede taal staat voor kinderen vijf tot zeven jaar.’
Relevant
In haar proefschrift Growing up with Frisian and Dutch: The role of language input in the early development of Frisian and Dutch among preschool children in Friesland stelde Dijkstra dat haar bevindingen relevant zijn voor beleidsmakers en onderwijsspecialisten. Zij zouden in tweetalige gebieden het aanbieden van beide talen kunnen bevorderen.
‘Naast het creëren van extra stimulans voor kinderen met een taalachterstand, wat gemeenten al doen, wil ik ze adviseren aandacht te hebben voor de doorgaande leerlijn tussen voor- en vroegschoolse educatie en basisonderwijs’, licht ze nu toe. ‘Dit geldt vooral ook voor de (meer)talige ontwikkeling. Als een kind vanuit een tweetalige peuterspeelzaal of kinderopvang op een basisschool terechtkomt waar slechts aandacht is voor één van die twee talen en de andere taal niet of nauwelijks aan bod komt, dan is alle moeite vrijwel voor niks geweest.’
En dat zou jammer zijn, want het voordeel van tweetalig opgegroeide kinderen is dat ze later vrij gemakkelijk een derde en eventueel een vierde taal leren spreken.’
Het prettige aan de Friese situatie is, dat het Fries en het Nederlands veel raakvlakken hebben. In Friestalige gezinnen geboren kinderen komen ook ongemerkt, via radio, tv, voorleesboekjes en op straat, vaak met het Nederlands in aanraking.
Papiaments
Hoe anders is het in Caribisch Nederland, waar een van de andere ‘officiële talen’ van het Koninkrijk de voertaal is: Papiaments op Bonaire, Engels op Sint Eustatius en Saba. Per eiland gelden andere gewoonten. Op Bonaire mogen de basisscholen kiezen tussen Papiaments of Nederlands als instructietaal, maar in het voortgezet onderwijs is dat Nederlands. Op Sint Eustatius wordt op de basisschool lesgegeven in het Engels of Nederlands en bereidt het voortgezet onderwijs zich voor op een overgang van Nederlands naar Engels, op Saba is in het hele onderwijs de instructietaal Engels en geldt het Nederlands als (verplicht) vak.
Handicap
Dijkstra kent de Caribische situatie niet, maar ze is wel nieuwsgierig naar de taalontwikkeling van, bijvoorbeeld, de kinderen die op Bonaire opgroeien met het Papiaments. Zij krijgen veel minder Nederlandse prikkels dan hun Friese leeftijdgenootjes. In de praktijk leidt dit tot frustraties: leerlingen die op de basisschool les kregen in het Papiaments, moeten het in het voortgezet onderwijs ineens doen met de voor hen ‘vreemde taal’ Nederlands. Wie daarna buiten Bonaire wil gaan studeren, heeft een flinke handicap. Of de vervolgstudie in het Engels of het Nederlands wordt gegeven, in beide gevallen beheersen zij het vaak onvoldoende om gemakkelijk in te kunnen stromen.