VNG Magazine nummer 4, 8 maart 2019
 
Auteur: Cindy Castricum | Beeld: Colijn van Noort
 
De kersverse burgemeester Ruud van Bennekom van Bunnik was vorige week voor het eerst ‘te gast’ bij een Lochemconferentie, die hij als directeur van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters jarenlang georganiseerd heeft. Hoe is het om ineens aan de andere kant te staan?
 
Van Bennekom begon zijn loopbaan in de tweede helft van de jaren tachtig als ambtenaar bij de gemeente Rotterdam, waar hij zich bezighield met criminaliteitspreventie. Na een jaar of zes trad hij in dienst als beleidsmedewerker bij de VNG en kreeg de portefeuille openbare orde en veiligheid. Later kwam daar het onderwerp dualisme bij. In 2003 werd Van Bennekom directeur van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters tot hij afgelopen najaar werd benoemd tot burgemeester van Bunnik.
 

Heeft u in de tijd dat u directeur van het genootschap was ooit met het idee gespeeld burgemeester te worden?

‘Het is nooit een jongensdroom geweest, maar ik heb mezelf de afgelopen jaren die vraag vaak gesteld. Als burgemeester moet je de overtuiging hebben dat je het echt kunt, dat kwam bij mij wat later dan bij anderen wellicht. Mijn eigen leeftijd speelt overigens ook mee. Ik was 58 toen ik solliciteerde. Ik heb de afweging gemaakt: blijf ik tot mijn pensioen bij het genootschap – ik ging elke dag fluitend naar mijn werk – of ga ik nog één keer iets anders doen?’
 

Ik heb inderdaad geen ervaring als wethouder

 

U heeft geen enkele bestuurlijke ervaring, is dat niet lastig?

‘Ik ben drie termijnen deelraadslid geweest in Rotterdam, maar ik heb inderdaad geen ervaring als wethouder. Bij het genootschap ondersteunen we burgemeesters bij crises en rampen, dus daar weet ik wel het een en ander van. Die kennis kwam hier meteen van pas, want toen ik in Bunnik aan de slag ging, had ik vanaf dag één te maken met een reeks branden in Werkhoven.’
 

Is Bunnik een toevalstreffer en had u ook in elke andere gemeente terecht kunnen komen?

‘Nee, er is zeker geen sprake van toeval. Met het bestuur van het genootschap hebben we de afgelopen tien jaar op het gemeentehuis in Odijk (een van de kernen van Bunnik, red.) vergaderd, dus ik kende de gemeente al. Toen mijn voorganger Hans Martijn Ostendorp bekendmaakte dat hij ermee zou stoppen, vroeg ik mezelf direct af of Bunnik iets voor mij zou zijn. Ik ben me gaan oriënteren, las er veel over en heb het dorp een aantal keer met mijn vrouw bezocht, dat kon toen nog lekker anoniem. Het ging daardoor steeds meer leven. De gemeentegrootte speelt ook een rol, ik vind het belangrijk dat je de mensen “verstaat”. En je moet als burgemeester bij een gemeente passen, dat zou ik veel minder hebben in het noorden, oosten of uiterste zuiden.’
 

Bij uw installatie zei de commissaris van de Koning met u een schaap met vijf poten te hebben binnengehaald. Voelt u dat ook zo?

‘Als burgemeester ben je een generalist en op vele terreinen actief: met inwoners in de samenleving, met lokaal bestuurders en in de regio. Je moet dus goed kunnen schakelen. Ik heb al wel een aantal van die “poten” moeten inzetten. Zo wordt in Bunnik in alle drie de kernen uitbundig carnaval gevierd. We hebben drie verenigingen en drie optochten. Een paar weken geleden beroofde iemand zich op gruwelijke wijze van het leven, omwonenden hadden dat gezien. Ik ben daarnaartoe gegaan, om er voor die mensen te zijn. Een paar uur later stond echter een feestje van de carnavalsvereniging op het programma. Dan sta je daar met een dubbel gevoel. Eerst bied je een brede schouder en help je je inwoners en daarna zet je je feestelijke gezicht op en neem je de carnavalskrant in ontvangst. Je wordt pas burgemeester door het te zijn, er bestaat geen opleiding voor.’
 

Vorige week was u ‘te gast’ bij de Lochemconferentie, die u jarenlang zelf heeft georganiseerd. Hoe was het om daar ineens een andere rol te hebben?

‘Zoals ik twitterde: het was zowel vreemd als vertrouwd. Ik ken elke krakende traptrede van het hotel waar de conferentie plaatsvindt, maar tegelijkertijd zat ik daar nu als deelnemer. Het ging me overigens makkelijk af me niet te bemoeien met de organisatie, die was dan ook heel goed geregeld door mijn oud-collega’s. Er waren wel zaken waar ik altijd erg op lette en waarvan ik me nu afvraag of ze wel zo belangrijk zijn. Een voorbeeld? Ik maakte me erg druk over de tafelschikking en vond het belangrijk dat collega’s uit de regio niet naast elkaar zaten. Dat is nu losgelaten en ik heb me er totaal niet aan gestoord dat ik naast iemand uit mijn eigen provincie zat.’
 

Het thema was digitalisering en de informatiesamenleving. Heeft u er nog iets van opgestoken?

‘Als directeur van het genootschap ben ik betrokken geweest bij de voorbereiding. Ik moet eerlijk zeggen dat ik me destijds afvroeg of dit wel een onderwerp voor de Lochemconferentie was. Maar het was heel waardevol, ik heb er veel geleerd. Als burgemeester denk je misschien dat ICT iets is voor de gemeentesecretaris, maar wij hebben daar ook een rol in. Zeker als het gaat om veiligheid, als de digitale wereld de openbare orde verstoort. Wat online gebeurt kan effect hebben op de gemeente en daar is de wetgeving totaal niet op toegerust. Dat heeft me aan het denken gezet.’

Hierna wil ik graag met groepjes inwoners op stap, want ik wandel graag

 

Een gemeente als burgemeester leren kennen, is nieuw voor u. Hoe gaat dat in zijn werk?

‘Ik ga een paar keer per week met een raadslid op pad. We beginnen bij mij op de kamer, dan probeer ik me te verdiepen in zijn of haar drijfveren om raadslid te zijn. Vervolgens nemen ze me mee naar een plek in de gemeente waar volgens hen iets speelt of wat voor mij belangrijk is om te weten. De een neemt me mee naar de kerk, de ander naar een paar buurten waar ze ooit heeft gewoond. Zo leer je de gemeente vanbinnen kennen. Hierna wil ik graag met groepjes inwoners op stap, want ik wandel graag en dan spreek je mensen in een informele setting.’
 

U bent nu bijna vier maanden burgemeester. Wat is u in die tijd het meest mee- óf tegengevallen?

‘Ik weet niet of u hoort hoe zenuwachtig ik ben, maar vanavond is de sleuteloverdracht aan de Prinsen Carnaval. Er wordt van mij verwacht dat ik mijn ambtsketen afdoe en ik moet daarbij een sketch opvoeren. Ik heb het idee dat dit een lakmoesproef is. Mijn voorganger was erg geliefd bij de bevolking en bij de carnavalsverenigingen. Toen ik hier net was, hoorde ik mensen zeggen dat ze zich afvroegen of ik wel kan meekomen met carnaval. Als nuchtere Rotterdammer is dat even wennen, dus ik hoop dat ik me vanavond kan bewijzen.’