VNG Magazine nummer 19, 6 december 2019
Auteur: Ana Karadarevic
Sinds de dualisering maken twee van de vijf wethouders de collegeperiode niet af. Petra Habets onderzocht voor haar proefschrift waarom drie op de vijf de termijn juist wél volmaken, door 450 wethouders te ondervragen over ondersteunende factoren. De bestuurders die de rit uitzitten, geven hoog op van relatiegerichte begrippen als ‘vertrouwen’ en ‘samenwerking’.
In 2010 begon Habets aan haar promotieonderzoek. Dat leidde tussentijds al tot een boek met interviews met dertien wethouders die aan het onderzoek meededen. Op een gegeven moment liet haar promotor haar weten dat het na acht jaar tijd was om het werk af te maken. Dat heeft ze dan ook gedaan. Op 18 november promoveerde ze op haar studie naar het samenspel van wethouders met hun omgeving, waarin ze onderzocht welke (omgevings)factoren wethouders zelf als ondersteunend voor hun functioneren ervaren.
Politiek spel
Habets is zelfstandig adviseur maar heeft lang gewerkt als ambtenaar, voor verschillende Nederlandse gemeenten en voor de provincie Utrecht. Zij heeft in die hoedanigheid van dichtbij meegemaakt wat het bestuurswerk inhoudt en hoe dat wordt beïnvloed door het politieke spel.
In haar werk zag ze van dichtbij dat sinds de dualisering relatief meer wethouders vallen voor het einde van de collegeperiode. Het was de aanleiding voor het onderzoek. Maar in tegenstelling tot eerdere onderzoekers wilde Habets zich niet verdiepen in de redenen waaróm wethouders vallen. Zij wilde het onderwerp positief benaderen en te weten komen waarom drie op de vijf wethouders juist niet tussentijds opstappen.
Het college wordt toch wel een vriendengroep
Lekenbestuurders
‘Je moet het als gemeente doen met mensen die door een partij naar voren worden geschoven’, zegt Habets. ‘Dat zijn voor een deel lekenbestuurders die gewoon een baan hadden en vervolgens de politiek in worden gegooid. Mijn visie is dat iedereen daarmee een verantwoordelijkheid heeft om die mensen goed te laten functioneren.’
Volgens haar moeten partijen al tijdens de onderhandelingen over een nieuw college van burgemeester en wethouders beter nadenken over de mensen die het college gaan vormen. ‘Dan moet je ook gaan nadenken over de vraag wat een goede portefeuilleverdeling is, en welke afspraken een college en coalitiepartijen maken over hoe zij met elkaar omgaan.’
Een voorbeeld van een afspraak tussen de bestuurders in een gemeente is volgens Habets: iedereen mag politiek bedrijven, maar we waarschuwen elkaar wel van tevoren. Juist in de coalitie is het belangrijk om zo snel mogelijk spelregels vast te stellen. Het college wordt toch wel een vriendenclub.
Het is een opmerkelijke conclusie uit haar onderzoek: van de zes speelvelden die zij identificeert, waarderen individuele wethouders het college hoger dan de gemeenteraad, de coalitie, de externe omgeving (bijvoorbeeld de pers), en zelfs hoger dan de eigen fractie in de raad. Alleen het samenspel met de ambtenaren scoort hoger.
Intensief samenspel
De hoofdconclusie is dat wethouders die de eindstreep halen, investeren in een intensief samenspel op alle speelvelden, door het creëren van een sfeer van vertrouwen. Politieke verschillen ervaren zij daarbij als hinderlijk.
Relatiegerichte begrippen zoals ‘vertrouwen’, ‘overleg’, ‘collegialiteit’ en ‘gunnen’ blijken heel erg belangrijk voor wethouders. Als belemmerend
beschouwen wethouders zaken als ‘behoefte aan profilering door anderen’ en ‘politieke verschillen’.
Meer politiek spel
Wethouders waarderen het samenspel hoger voor die speelvelden waar politieke verschillen weinig of geen rol spelen, de laagste scores geven zij het samenspel met de gemeenteraad en met de coalitie, oftewel daar waar politieke verschillen expliciet zichtbaar zijn. Het lijkt erop dat wethouders zich ongemakkelijk voelen bij politiek bedrijven. Habets denkt dit te kunnen verklaren: ‘Ik denk dat ze zaken willen fixen, samen met de collega’s uit het college. In hun ogen is politiek dan vaak de laatste hobbel die genomen moet worden. De raadzaal is de plek waar het conflict uitgevochten wordt.’
Hoewel Habets begrip heeft voor de afkeer van wethouders voor het bedrijven van politiek, wijst zij er tegelijkertijd op dat conflict en het benadrukken van verschillen nu eenmaal bij politiek bestuur horen. Zowel de oppositiepartijen als de coalitiepartijen willen dat hun stem gehoord wordt. Habets pleit daarom voor meer politiek spel. ‘Maar wel op een nette manier. Niemand zit erop te wachten dat mensen persoonlijk beschadigd worden.’
Ze oppert dat binnen het college en de coalitie afspraken gemaakt kunnen worden over het bedrijven van politiek, zodat geen van de betrokkenen schrikt als het gebeurt. Habets: ‘Sommige mensen zeggen: “Je moet geen achterkamertjes hebben en geen coalitieoverleg”. Maar dat gebeurt toch. Op zich zijn achterkamertjes niet erg, je kunt daar best afspraken maken om het bedrijven van politiek in de openbaarheid goed te laten verlopen. Als je dingen maar niet helemaal dichttimmert in de achterkamertjes, dan krijg je namelijk kabaal in de gemeenteraad.’
Juist in de coalitie is het belangrijk om zo snel mogelijk spelregels vast te stellen
Fractie is de basis
Wethouders zien het college als hun thuisbasis, de dualisering heeft deze tendens versterkt. Habets wijst erop dat niet het college de basis voor wethouders vormt, maar de eigen fractie. Zij vindt dan ook dat het loont als wethouders investeren in een intensief contact met de gemeenteraadsfractie. Dit zijn zij steeds minder gaan doen sinds de dualisering.
Uit onderzoek naar afstemming tussen raad en wethouders is volgens Habets naar voren gekomen dat wethouders direct na 2002 minder afstemden met de eigen fractie, omdat zij dachten dat dat niet meer mocht. Voordat het college met een belangrijk voorstel naar buiten trad, besprak in 1999 maar liefst 72 procent het in de fractie. In 2004 was dat maar 32 procent. Inmiddels is het volgens Habets naar 58 procent bijgetrokken.
Dualisering
Het contact tussen de wethouder en zijn fractie is bemoeilijkt in de beginjaren van de dualisering door de opstelling van het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) en de VNG. Volgens Habets hebben zij onnodige afstand gecreëerd tussen wethouder en fractie door in de Vernieuwingsimpuls dualisme en lokale democratie in 2000 te stellen dat de fractie een eigen gezicht heeft en om die reden zonder wethouder vergadert.
Daarna zwakten BZK en VNG het advies om wethouders weg te houden bij fractievergaderingen elk jaar een beetje af. In 2002 heette het dat wethouders in beginsel geen fractievergadering bezoeken. ‘En dan zeggen ze in 2006: ook is nog steeds niet overal doorgedrongen dat ook onder het duale gesternte de wethouder mag aanschuiven bij fractievergaderingen’, aldus Habets. ‘In 2008 zeggen ze in de officiële evaluatie: “De laatste jaren lijkt de verhouding tussen wethouder en de eigen fractie weer een beetje genormaliseerd.” Maar de hele
situatie hebben VNG en BZK zelf gecreëerd.’
Te weinig tijd
Het wethouderschap is een erg absorberend beroep, constateert Habets. Veel wethouders in het onderzoek hebben te kennen gegeven te weinig tijd te hebben voor alles dat niet direct met werk te maken heeft. Bijna de helft van de wethouders heeft te weinig tijd voor coaching en reflectie, meer dan de helft heeft te weinig tijd voor sport en ontspanning én meer dan de helft van de wethouders heeft weinig ruimte voor partner en gezin.
‘Ik had verwacht dat de ervaren wethouders meer tijd zouden hebben voor andere dingen dan werk’, zegt Habets. ‘Ik vind het zorgelijk dat de wethouders die de eindstreep halen, na acht jaar nog altijd te weinig tijd hebben voor een leven naast hun werk.’
Zij denkt dat het gebrek aan tijd voor een privéleven deels verklaart waarom niet alle wethouders de eindstreep halen. Twee vijfde van de wethouders valt voor het einde van de collegeperiode, een vijfde stapt op vanwege politiek gedoe en een vijfde heeft in eerder onderzoek aangegeven te stoppen vanwege persoonlijke omstandigheden.
Het is een lastig te tackelen probleem, want: bij wie kun je als wethouder klagen over een te hoge werkdruk? Habets lacht en zegt: ‘Bij jezelf.’