VNG Magazine nummer 12, 24 augustus 2018
Auteur: Marten Muskee / Leo Mudde | Beeld: fotopersbureau Van de Meulenhof
De organisatie en de inkoop van de jeugdhulp aan kinderen in COA-locaties worden per 2019 overgedragen aan de gemeenten. VNG Magazine vroeg betrokkenen in Leudal en Smallingerland naar hun ervaringen. Die zijn positief: de jeugdhulp wordt daadwerkelijk dichter bij de kinderen in het asielzoekerscentrum gebracht.
Gemeenten zijn volgens de Jeugdwet verantwoordelijk voor jeugdhulp aan alle minderjarige inwoners. Met het ministerie van Justitie en Veiligheid, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en de VNG is afgesproken dat dit ook gaat gelden voor kinderen (en hun ouders) die in de azc’s verblijven. Sinds 2016 zijn met pilots in tien gemeenten ervaringen opgedaan. Zo ook in Leudal (AZC Baexem) en Smallingerland (AZC Drachten).
Arie de Bont, hoofd strategische ontwikkeling en projecten bij het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden Limburg (CJG-ML) is zeer te spreken over het project. Het CJG-ML, dat de jeugdhulp uitvoert in de zeven gemeenten in Midden-Limburg, is verbonden aan het Algemeen Maatschappelijk Werk Midden-Limburg. Deze organisatie levert al langer maatschappelijk werk in azc’s. Die kennis en ervaring konden worden ingezet bij de opzet en uitvoering van de pilot. De Bont: ‘Het Jeugd- en Gezinsteam in Leudal biedt een sterke en brede basisvoorziening voor alle kinderen en ouders rond het thema opvoeden en opgroeien. Het is raar dat er één plekje in de gemeente is, het azc, waar dit niet geldt.’
De Bont zegt dat de overdracht van de jeugdhulp voor asielkinderen naar gemeenten past binnen de opdracht van het CJG. Het azc is een plek waar kinderen leven en groeien, met dus ook de nodige opgroeivragen. ‘In de oude situatie werd natuurlijk ook zorg georganiseerd door de GGD of de huisartsenpost. Die besloten of er gespecialiseerde hulp ingezet moest worden, maar bij de meer dagelijkse problemen als stress of slaapstoornissen, was er geen ondersteuning. Tussen het GGD-takenpakket en specialistische zorg zat niets. De pilot in Leudal is samen met de GGD opgezet. Het brengt de hulp bij het opvoeden en opgroeien voor asielkinderen binnen handbereik.’
Adequate hulp
Het Jeugd- en Gezinsteam biedt op het azc niet alleen individuele hulp, maar ook informatie aan groepen. Over seksualiteit bijvoorbeeld, of over opvoeden en opgroeien. In groepen wordt samen met ouders gesproken over de dagelijkse zaken die bij het opvoeden komen kijken.De Bont: ‘Dat zijn echt zaken die aan de jeugdhulpkant zitten, bezigheidstherapie zit meer aan de welzijnskant. Adequate hulp omvat ook welzijnselementen en door de nieuwe werkwijze is de kracht daarvan beter inzetbaar, zeker in de preventieve sfeer.’
Asielzoekers, zegt hij, zijn onzeker over hun toekomst. ‘In deze fase zien we dat de mensen proberen te overleven en tegelijkertijd hun kinderen opvoeden. Eerst is het nodig om een normale opvoeding te bieden en de regie terug te krijgen. Als de veilige aspecten zijn afgevinkt, komen de mogelijke trauma’s naar boven. Traumabehandeling volgt vaak in een latere fase.’
Financiële overdracht
De financiële middelen voor jeugdhulp aan asielzoekerskinderen, worden van het COA naar gemeenten overgeheveld via een decentralisatie-uitkering. Daar is de VNG-subcommissie Jeugd eerder dit jaar mee akkoord gegaan. Een randvoorwaarde is wel dat het jaar waar de uitkering over gaat en het moment waarop de aantallen kinderen in een COA-locatie worden gepeild, zo dicht mogelijk bij elkaar moeten liggen. De commissie vindt het van belang dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn voor minderjarigen in asielzoekerscentra. Daarom moet gevolgd worden wat het jeugdhulpverbruik is en in hoeverre gemeenten uitkomen met het beschikbare geld. De VNG werkt dit uit in overleg met gemeenten, het ministerie van JenV en het COA.
Tussen het GGD-takenpakket en specialistische zorg zat niets
Een groot gedeelte van de hulpvragen gaat over zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen en opvoedvragen. Meestal is hier geen zware specialistische hulp voor nodig, zegt De Bont. ‘De ouders weten niet altijd goed hoe ze de rust in het gezin terugkrijgen, of hoe om te gaan met het teruggetrokken gedrag of met het slecht slapen van het kind of met zaken die op school gebeuren. De aantallen vanuit de pilot zijn klein, maar ze geven wel een beeld en liggen ongeveer gelijk met de andere cijfers uit de pilots in het land.’
De doorverwijzing naar gespecialiseerde zorg is niet toegenomen. Veel opvoedkundige kwesties kunnen in de basiszorg beantwoord worden.
Smallingerland
Ook in Drachten zijn de ervaringen met de proef positief. Trea Hempenius, coördinator van het team Publieke Gezondheid Asielzoekers bij GGD Fryslân, is blij dat de pilot na afronding niet in de ijskast gaat, maar definitief wordt doorgevoerd. Samen met het gebiedsteam van de gemeente werd uitgezocht hoe de pilot het best kan worden uitgerold. Daar is een mooie samenwerking uit ontstaan. ‘We zijn eerst gaan praten met de beleidsambtenaar en de teamleider om iets te leren van de werkwijze van het gebiedsteam. Daarbij is ook bepaald wanneer een kind wordt overgedragen van de GGD aan het gebiedsteam.’
Voorheen was het gebiedsteam niet betrokken en werd vanuit de jeugdarts of verpleegkundige rechtstreeks zorg aangevraagd bij de zorgverzekeraar. Er kon, in tegenstelling tot wat in de pilot wel mogelijk was, geen gebruik worden gemaakt van de jeugdhulp door het gebiedsteam.
De pilot laat duidelijk zien dat de jeugdhulp daadwerkelijk dichter bij de kinderen in het azc wordt gebracht. Vanuit twee organisaties komt de expertise bij elkaar. ‘Voorheen konden we geen gebruikmaken van laagdrempelige jeugdhulpaanbod binnen de gemeente. Het COA kocht bepaalde zorg in en daarbij ging het om specialistische hulp. Doordat de zorg nu in de buurt is, kunnen we sneller handelen en is er ook zoiets mogelijk als creatieve therapie in kleine groepjes of een maatjesproject. Eerst konden we alleen denken aan zware hulp. Dat kostte overleg en tijd. Vaak waren de mensen dan alweer vertrokken. Het was lastig om binnen de beperkte mogelijkheden passend aanbod in te zetten. Dat is nu anders.’
Reguliere contactmomenten
Als opmaat naar de pilot lag er een voorstel van de landelijke werkgroep om vanuit de jeugdgezondheidszorg een jeugd- en gezinscoach aan te stellen. Dat is in Drachten niet zo opgepakt, daar is zo veel mogelijk aangesloten bij de werkwijze zoals die in Smallingerland wordt gehanteerd. Vanuit het Basis Taken Pakket gelden voor asielzoekerskinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar de reguliere contactmomenten, aangevuld met contactmomenten voor de verpleegkundige intake en het medisch onderzoek – inclusief het starten van het rijksvaccinatieprogramma en, indien nodig, contactmomenten op indicatie.
Leudal
‘Het helpt bij de integratie’
Wethouder Mart Janssen (Ronduit Open) van Leudal is enthousiast over de opgedane ervaringen met de pilot.
Het gemeentebestuur had al besloten de banden tussen het azc en de lokale gemeenschap aan te halen. ‘Het is geen apart eiland, maar een onderdeel van de gemeenschap. Door de bewoners meer te betrekken, kunnen zij ook gebruikmaken van de gemeentelijke voorzieningen. Dat helpt bij de integratie.’
Volgens de wethouder werd bij problemen met de kinderen in de azc’s voorheen slechts gespecialiseerde hulp ingezet. Nu wordt ook laagdrempelige basiszorg aangeboden. ‘Nederland heeft beleid voor het veilig en gezond laten opgroeien van kinderen waarbij allerlei voorzieningen horen. Het is ook voor asielzoekers belangrijk zicht te krijgen op het veld van de jeugdhulp.’
De ervaring in Leudal leert dat de opvoed- en opgroeiondersteuning in het azc in de kern niet anders is dan in de reguliere situatie. Ook lokaal heeft men te maken met een diversiteit aan mensen uit verschillende culturen en verschillende niveaus van taalbeheersing, integratie en heftige situaties. Rekening houden met de achtergrond van asielzoekers, hun status en de verblijfsperiode in het azc is essentieel.
‘Voor de hulpverlening aan kinderen in de azc’s is, gezien de specifieke situatie, wat extra aandacht nodig in de ondersteuning van de jeugdwerkers’, aldus Janssen. ‘Tegelijkertijd hebben we te maken met een taalbarrière. We werken met tolken, belangrijk is om duidelijk te maken dat de tolk onafhankelijk is en dat die niets mag doorvertellen. Asielzoekers komen vaak uit landen met regimes die niet te vertrouwen zijn, daar moeten we rekening mee houden. Maar als ik zie hoeveel kwaliteit en deskundigheid er bij de organisaties zitten, dan heb ik er alle vertrouwen in dat gemeenten deze aanvullende taak naar behoren weten uit te voeren.’
We kunnen nu sneller optreden en het leidt minder snel tot escalatie
‘Wij richten ons daarbinnen op preventie, advies en kortdurende opvoedondersteuning, en begeleiden niet voor langere tijd. Zodra er zaken spelen van langdurige aard of andere problemen waarvoor jeugdzorg nodig is, bespreken we de situatie met het gebiedsteam.’ Volgens Hempenius is een gezin of jongere dan meestal al vaker besproken in het overleg met het COA en het GZA dat de zorg voor asielzoekers organiseert. ‘Omdat wij veel op het azc zijn, blijft de JGZ-verpleegkundige vaak wel het eerste aanspreekpunt of houdt de regie, maar dat hangt ook af van de werkwijze van het gemeentelijk gebiedsteam en de afspraken die je daarover maakt.’
Opvoedingsproblematiek
Wordt de casus doorgezet naar het gebiedsteam, dan is het afhankelijk van de situatie of de gebiedsteammedewerker zelf naar het gezin gaat of, als de situatie duidelijk is, op de achtergrond meedenkt. Veel informatie is al bekend, afhankelijk daarvan wordt besloten welke zorg wordt ingezet. In sommige gebiedsteams zitten professionals die zelf zwaardere zorg kunnen leveren. Lukt dat niet, dan wordt het kind doorverwezen naar specialisten.
Wanneer jeugdhulp wordt ingeschakeld, ligt daar vaak een opvoedingsproblematiek aan ten grondslag. Het gaat dan bijvoorbeeld om alleenstaande moeders met jonge kinderen of om grote gezinnen met een groot leeftijdsverschil tussen de kinderen. Hempenius: ‘Er is een ander soort hulp beschikbaar gekomen. We kunnen nu sneller optreden en dat leidt minder snel tot escalatie. Bijvoorbeeld het bieden van een dagbestedingsplek als een jongere uitvalt op school, biedt structuur en zingeving. De ervaringen met de pilot verbreden zich binnen het gebiedsteam. Zij gebruiken de opgedane kennis nu ook bij de hulp aan statushouders die in de gemeente zijn gehuisvest.’
Hempenius adviseert de COA’s, GGD’s en gemeenten snel met elkaar te gaan praten. ‘De tijd gaat snel, het is zo 2019. Het is belangrijk om de samenwerking een kans te geven en dat lukt alleen door elkaar te leren kennen. Wie heeft welke expertise en hoe zit de situatie op de locatie in elkaar? Investeer in de samenwerking, dan komt de expertise van de verschillende betrokken partijen ten goede aan de zorg aan deze doelgroep.’
Smallingerland
‘We zijn er nu veel eerder bij’
‘Als ik het onze ervaring met de pilot in één woord zou moeten samenvatten, dan is dat: positief. Met drie dikke uitroeptekens.’
Wethouder Piet de Ruiter (FNP/GroenLinks) van Smallingerland is enthousiast over de pilot in het AZC Drachten. ‘We hebben de sociale kaart van onze gemeente nu veel beter in beeld. De betrokken partijen – GGD, Nidos (voogdij-instelling voor minderjarige vluchtelingen en asielzoekers – red.), COA, de scholen natuurlijk – weten elkaar veel sneller te vinden. Als ik bestuurlijk correct ben, zou ik iets moeten zeggen over Den Haag dat een probleem over de muur op het bordje van de gemeente kiepert, maar in dit geval pakt het goed uit.’
Preventie, voorkomen dat kinderen later zware zorg nodig hebben, is het doel van de jeugdhulp. De Ruiter: ‘We kunnen niet alles voorkomen, die illusie heb ik niet. Maar we zijn er nu wel veel eerder bij, bijvoorbeeld met opvoedondersteuning van alleenstaande moeders en het observeren van kinderen op school. Als de kinderen een verblijfsvergunning krijgen, is de samenleving daarbij gebaat. Maar zelfs als kinderen terug moeten naar het land van herkomst, dan zijn ze dankzij de hulp die ze hier krijgen, sterker en beter gewapend tegen de problemen die ze daar weer tegenkomen.’
Na de pilots in de tien gemeenten zijn vanaf volgend jaar de andere gemeenten aan de beurt. Zij kunnen leren van de lessen van Smallingerland en Leudal. De Friese wethouder heeft tips voor zijn collega’s: ‘Verlies je niet in protocollen, maar ga direct aan de slag. Lees de factsheet van vijf kantjes zodat je weet wat er van de gemeente wordt verwacht, maar laat het daarna over aan de professionals. Als zij af en toe een bestuurlijk duwtje kunnen gebruiken, doe dat dan, maar vertrouw ze en ga er niet te dicht bovenop zitten. En zorg ervoor dat je in je team één persoon als aanspreekpunt hebt, zodat je als wethouder niet met iedereen hoeft te spreken.’