VNG Magazine nummer 8, 10 mei 2019

Auteur: Paul van der Zwan

Geen gemeente, regio of provincie kan meer zonder lobbyen. Zeker niet in Europa. Dat is te merken: er zijn inmiddels zo’n vijfhonderd kantoren van steden, regio’s en provincies in Brussel. VNG Magazine vroeg lobbyisten hoe het er daar aan toegaat.


Anthony van de Ven, sinds 2005 lobbyist voor de gemeente Eindhoven, heeft het allemaal zien gebeuren. Vooral de afgelopen vijftien jaar zijn regio’s en steden steeds meer gaan lobbyen in Brussel. ‘Heel lang hadden alleen de vier grote steden vaste lobbyisten in Europa, maar de laatste tien jaar zitten bijna alle steden er.’
Steden en regio’s beseffen kennelijk steeds meer dat het loont om je te laten zien en horen in Brussel. Maar ook de overheveling van taken naar gemeenten vormt volgens Pieter Faber, lobbyist voor de vier grote noordelijke gemeenten Assen, Emmen, Groningen en Leeuwarden, een belangrijke oorzaak van de trek van lobbyisten naar Europa. ‘Daarnaast zijn er meer Europese onderwerpen dan voorheen die bijvoorbeeld gemeenten kunnen gebruiken bij hun beleid, zoals de energietransitie en de circulaire economie.’

Geld is lang niet altijd het doel op zich

Lobbyen gebeurt doorgaans niet in het openbaar. Dat roept de vraag op wat het precies inhoudt. In principe draait het om het invloed uitoefenen op beleids-makers bij bestuursorganen. Van de Ven: ‘Het bestaat eigenlijk uit twee elementen: reageren, bijvoorbeeld op een voorstel van de Europese Commissie, of door het voorleggen van een initiatief laten weten dat je wilt dat er iets gebeurt.’
Raphaël Lepot, lobbyist voor de provincie Limburg, beschouwt lobbyen vooral als relatiemanagement. ‘Je zorgt ervoor dat je een relatie goed onderhoudt. Dat kent geen begin en geen einde. Veel lobbyisten in Europa hebben veel zogenaamde jaarringen: ze beginnen er bijvoorbeeld op hun 25e als trainee en zitten er tien tot vijftien jaar later nog. Vaak hebben ze er dan al voor meer opdrachtgevers gelobbyd.’

Subsidie
Een groot deel van de uitgaven van de Europese Unie gaat naar subsidieregelingen, fondsen en andere financieringsmogelijkheden voor onder meer overheden. Dat veronderstelt dat geld binnenhalen het voornaamste doel is van lobbyisten. Dat kan onder meer door een idee van een gemeente of regio te koppelen aan een Europees project, wat vervolgens subsidie oplevert. ‘Maar geld is lang niet altijd het doel op zich’, aldus Faber (noordelijke gemeenten).
Hij geeft als voorbeeld de stad Groningen, waar een energietransitie moet plaatsvinden. ‘Fysiek is er weinig ruimte om bijvoorbeeld windmolens te plaatsen. Groningen heeft veel behoefte aan kennis over hoe het dan wel kan. Die kennis wil de stad met andere Europese steden samen ontwikkelen.’
Door toedoen van de lobby van de vier noordelijke gemeenten is er een consortium gekomen met steden uit onder meer Spanje en Finland, onder de vlag van European Smart Cities. ‘En dan is het uiteraard fijn dat we er ook nog ruim 8 miljoen euro subsidie voor hebben gekregen.’

Hoe eerder je erbij bent, hoe meer kans op succes

Een lobbyist heeft niet alleen succes als zijn lobby slaagt, meent Lepot. ‘Het is ook van groot belang dat je kennis hebt die je partners kunnen gebruiken. Vergeet niet dat Brussel voeding nodig heeft van intermediairs. En die heten tegenwoordig lobbyisten.’
Waarvoor de lobbyisten zich in Brussel inzetten, bepalen uiteraard de besturen van de organen waar zij voor werken. Van de Ven (Eindhoven): ‘Het team Europa van de gemeente, waarvan een deel in Eindhoven zit en een deel in Brussel, onderhoudt nauwe contacten met de burgemeester en de wethouders. Dat team informeert en adviseert hen over waar de gemeente wel of niet op kan inzetten.’ De strategie van de lobby is vervolgens een zaak voor de lobbyist, zegt Faber. ‘Daarvoor zitten we in allerlei netwerken.’
Hoelang een gemiddelde lobby duurt, valt moeilijk te zeggen. Van de Ven: ‘Vooral als het om regelgeving en processen gaat, kan het maanden en zelfs jaren duren. Hoe eerder je erbij bent, hoe meer kans op succes.’ Lepot (Limburg): ‘Soms zijn het onderwerpen waar je voor moet rennen, omdat ze plots op de agenda komen, maar een dossier kan ook heel lang doorkabbelen.’

Meerdere lobby’s tegelijk
Niet verwonderlijk dus dat provincies, gemeenten en regio’s doorgaans meerdere lobby’s tegelijk hebben lopen. Zo lobbyt Limburg veel voor grensoverschrijdende mobiliteit. ‘Met als argument dat dat een goede methode is om inwoners van verschillende landen bij elkaar te brengen.’
Maar de Limburgse lobby sprong afgelopen najaar ook op de bres voor kunstbeurs TEFAF die in maart in Maastricht werd gehouden. ‘Een Europese verordening was bedoeld om te voorkomen dat illegale kunsthandel kon worden gebruikt voor terrorismefinanciering. De voorgestelde importverplichtingen hadden een kunstbeurs met de omvang van TEFAF onmogelijk gemaakt. Een kleinere beurs had minder bezoekers getrokken, wat weer nadelig had uitgepakt voor de gemeente Maastricht. Dus we hebben samen met TEFAF succesvol gelobbyd voor een uitzonderingsstatus voor de tijdelijke import van cultuurgoederen ten behoeve van kunstbeurzen.’

Draagvlak
Voor Eindhoven vormt versterking van de hightech-maakindustrie een belangrijk speerpunt in de lobby. Vandaar 
zijn inzet voor Vanguard, een samenwerkingsverband van dertig Europese regio’s gericht op zogeheten slimme versterking van de Europese maak-
industrie. Van de Ven: ‘We wilden hiervoor steun van de Europese Commissie. Met behulp van het Europees Parlement is er draagvlak voor gecreëerd en dat heeft geleid tot financiering.’ Deze lobby werd overigens mede gevoerd door de provincies Noord-Brabant en Limburg.
Hoe precies te werk te gaan bij een lobby, is het geheim van de lobbyist. Maar hoe het er in het algemeen aan toegaat, willen de lobbyisten best vertellen. Van de Ven (Eindhoven) werkte voorheen voor een public-affairskantoor. ‘Daar hielden ze mij voor dat het belangrijk is snel een beeld te krijgen van het speelveld; je moet eerst kijken wie er “tegen” je is, dan wie je “mee” hebt en vervolgens argumenten verzinnen om de eerste categorie ook mee te krijgen.’ 
Het vormen van allianties is daarbij cruciaal. Lepot: ‘Hoe meer allianties en hoe beter die zijn, des te krachtiger de lobby.’ En niet te vergeten de vele netwerken zoals Eurocities (algemeen netwerk), ERRIN (onderzoek en innovatie), POLIS (mobiliteit) of Energy Cities. Van de Ven: ‘Daarbinnen kun je weer samenwerken met gemeenten of regio’s met eenzelfde belang.’
Samenwerken in thematische netwerken behoort ook tot de mogelijkheden. Daarbij zijn de partners van steden bijvoorbeeld bedrijven of universiteiten.

Bourgondische manier
De zoektocht naar samenwerking verloopt soepeler volgens de Brusselse manier. Lepot: ‘Dat is de bourgondische manier, na een glas wijn komt niet zelden het achterste van de tong naar voren. Die momenten moet je opzoeken. Daarom is het voor bijvoorbeeld de provincie Limburg van grote waarde om te investeren in mankracht in Europa. Een lobbyist moet er minimaal drie dagen per week zijn, zodat je in Brussel ook kunt dineren en ’s avonds borrels kunt bezoeken.’
De zittingsperiode van de huidige Europarlementariërs en leden van de Europese Commissie loopt binnenkort af. Na de verkiezingen van het Europees Parlement van 23 mei vindt er een stoelendans plaats. Dan breken weer drukke tijden aan voor de lobbyisten. Al helemaal in de wetenschap dat de huidige financieringsperiode in 2020 afloopt.

9 tips voor een succesvolle lobby

Lobbyen in Europa moet je leren. De lobbyisten Pieter Faber (vier grote noordelijke gemeenten), Anthony van de Ven (Eindhoven) en Raphaël Lepot (Limburg) hebben enkele tips:

- Ga niet voor alles; hoe specifieker je inzet, hoe beter
- Zoek met anderen naar je gezamenlijke belang; het vormen van allianties is cruciaal
- Maak duidelijk wat je kunt bijdragen aan netwerken, programma’s en dergelijke; lobbyen is immers geven en nemen
- Hoe eerder je erbij bent, hoe meer kans op succes
- Zorg voor contacten bij de Europese Commissie; zij stelt regelgeving voor
- Aanwezigheid in Brussel is belangrijk, ook in netwerken
- Investeer in mankracht in Europa
- Neem zelf initiatief
- Prik door de opsmuk in Brussel heen

Groene kaart

Nationale parlementen kunnen momenteel invloed uitoefenen op het Europese wetgevingsproces door een gele of een oranje kaart te trekken. Met deze kaarten keuren zij wetsvoorstellen van de Europese Commissie af die deze op haar beurt moet heroverwegen of intrekken. 
Het kabinet-Rutte III steunt het voorstel om nationale parlementen een extra bevoegdheid te geven, namelijk door zelf voorstellen voor nieuwe wetgeving te kunnen doen. Daartoe zouden zij een groene kaart kunnen gebruiken. Nu heeft alleen de Commissie, en in sommige gevallen ook de Europese Raad, het recht op initiatief. Een groene kaart zou de grip van de parlementen, en daarmee indirect van de inwoners van de lidstaten, op de EU vergroten.