VNG Magazine nummer 12, 24 augustus 2018
Auteur: Leo Mudde | Beeld: Jiri Büller
Een lijst met alle kinderrechten aan de muur in de kamer van de wethouder, dat gaat misschien wat ver: het zijn er 54. Vier van die rechten zou al mooi zijn, daarin staat de essentie. Of, beter nog, stel in elke gemeente een pedagoog aan die het belang van kinderen bij besluiten van de gemeente in de gaten houdt.
De reactie van kinderombudsvrouw Margrite Kalverboer op de evaluatie van de Jeugdwet, afgelopen voorjaar, was behoorlijk kritisch. Dat er tussen gemeenten verschillen zouden ontstaan in de uitvoering van de jeugdhulp en de jeugdzorg, was te verwachten. Dat is zelfs een gewenst doel van de decentralisaties. Maar er dreigen gróte kwaliteitsverschillen te ontstaan en die zijn onwenselijk, stelde ze in een position paper. Het mag niet zo zijn dat het zorgaanbod afhankelijk is van de plaats waar een kind toevallig woont. Wat voorop moet staan, in elke gemeente, is het belang van het kind om zich te kunnen ontwikkelen.
Dat heeft Kalverboer niet zelf verzonnen, het staat in het VN-Kinderrechtenverdrag en het is haar taak – formeel: de taak van het instituut Kinderombudsman – erop toe te zien dat Nederland dat naleeft. De gemeenten dus, want zij zijn hiervoor sinds 2015 verantwoordelijk.
Hebben gemeenten het Kinderrechtenverdrag wel voldoende op het netvlies?
‘Nee. Er is bij bestuurders, maar ook bij de uitvoerende professionals, een groot gebrek aan kennis. Ze weten vaak wel dat ze vanuit het belang van het kind moeten handelen, maar wat dat belang is, hoe je dat vaststelt, weten ze niet. Wat ze ook niet altijd weten, is dat het “horen” van kinderen meer is dan ze “informeren”. Dat staat ook in het Verdrag: je moet horen wat het kind zegt en daar vervolgens een passend gewicht aan toekennen.’
Kinderen kennen hun eigen rechten ook niet.
‘In het onderwijs wordt weinig aandacht aan kinderrechten gegeven. Internationaal gezien weten Nederlandse kinderen het minst van hun rechten. Tegelijkertijd zijn het wel de gelukkigste kinderen. Het is misschien niet zo raar dat, als het goed met je gaat, je niet veel van je rechten afweet. Ze denken meer in termen van plichten. Vluchtelingenkinderen zeggen: wat fijn dat ik hier naar school mag. Nederlandse kinderen zien het niet als een recht, maar als een plicht.’
De leerplichtambtenaar zou eigenlijk leerrechtambtenaar moeten heten?
‘Ja, eigenlijk wel.’
Volgens het VN-Kinderrechtenverdrag moet bij alle besluiten die een kind aangaan, zijn of haar belang een eerste overweging zijn. Als een gemeente een nieuwe weg aanlegt, zal ze daar niet direct aan denken.
‘Als die weg door een wijk gaat waar kinderen wonen, dan zijn zij belanghebbenden en dan moet je onderzoeken wat dat voor hen betekent. Gemeenten stellen wel jongerenraden in, of kinderburgemeesters. Maar je ziet dat die nog veel te vaak mogen kiezen wat voor speeltoestellen er op een pleintje komen of wat de naam van een nieuw sportcomplex moet worden. Over dingen die hun écht raken, worden ze niet bevraagd.
‘Het ligt ook niet altijd voor de hand. Ik sprak met kinderen in het Groningse aardwinningsgebied die hun huis uit moeten omdat het wordt versterkt. Dat vonden ze vervelend, omdat ze op die andere plek hun hond niet konden uitlaten of omdat er geen parkje met een bankje is waar ze met elkaar kunnen kletsen. “Als onze ouders ruziemaken, is het voor ons fijn als we ergens naartoe kunnen om andere kinderen te spreken”, zeiden ze. Ik denk dat niemand in die gemeenten heeft gedacht: laten we eens een bankje neerzetten. Als je kinderrechten ook in dat soort besluiten meeneemt, kun je veel leed verzachten.’
Over dingen die kinderen écht raken, worden zij niet bevraagd
Wat hadden die gemeenten anders moeten doen?
‘Aan kinderen moeten vragen wat het voor ze betekende om tijdelijk ergens anders te wonen. Neem kinderen serieus, praat met ze. Dan zul je zien dat hun belang in andere dingen zit dan wij als volwassenen denken.’
Als alle wethouders Jeugd nou eens de lijst van kinderrechten aan hun muur zouden hangen?
‘Nou, dat is niet genoeg hoor. Ik heb liever dat ze zich houden aan de vier kernartikelen (zie kader, red.) waar je besluiten aan kunt toetsen.’
Het is toch niet zo dat gemeenten geen oog hebben voor kinderrechten, ook al worden ze niet expliciet genoemd? Neem de bestrijding van kinderarmoede. Daar doen gemeenten veel aan, bijvoorbeeld door dingen beschikbaar te stellen om ervoor te zorgen dat ze kunnen meedoen aan activiteiten.
‘In Nederland groeien 400.000 kinderen op in armoede. Je hebt veel categorieën armoede, een daarvan is die waarin het van generatie op generatie overgaat. Die categorie help je niet met een laptop of een fiets. In eerste instantie ben je geneigd te denken dat het in de spullen zit, maar kinderen geven zelf als problemen aan dat ze in een minder veilige buurt wonen, het op school moeilijk hebben, geen netwerk hebben en dat hun ouders niet goed beschikbaar zijn. Zet dáár dan op in, begeleid kinderen bij hun studie zodat ze niet afhankelijk zijn van een kamer die ze thuis met een broer of zus moeten delen. En begeleid ook de ouders. Veel ouders zijn de hele dag bezig met het doorpluizen van folders voor de goedkoopste aanbiedingen, met de planning van de volgende dag of ze gaan naar de voedselbank. Als dat het voorbeeld voor kinderen is, gaan ze dat kopiëren. Ze hebben dan geen ruimte om te dromen. Kinderen geven aan dat het niet meer gezellig is, thuis. Daar zou je meer naar moeten kijken dan naar de materiële zaken.’
In uw reflectie op de ervaringen met de Jeugdwet lees ik zaken als: er is gebrek aan regie, de integrale aanpak ontbreekt, kinderen worden niet gehoord, het eigenkrachtprincipe werkt niet, de kwaliteitsverschillen tussen gemeenten dreigen te groot te worden… Best heftig.
‘Dat er verschillen zijn tussen gemeenten, dat hoeft niet verkeerd te zijn. Als de ene gemeente meer arme kinderen heeft dan de andere, of meer kinderen met bepaalde aandoeningen, dan zal er ander beleid zijn, dat is prima. Maar wat je ziet, is dat de financiën leidend zijn, daar worden wij vaak mee geconfronteerd en dat kunnen soms de meest banale dingen zijn. Zoals een gezin dat moet verhuizen naar een aangepaste woning in een andere gemeente omdat het kind in een rolstoel zit. Dan moeten ze in de oude gemeente de rolstoel inleveren, en vervolgens in de nieuwe gemeente zes maanden wachten op een nieuwe. Het is bizar, en het komt nog steeds voor.
‘We hebben met z’n allen de beweging gemaakt dat hulp dichter om het gezin heen moet worden georganiseerd, in de eigen buurt. De gedachtekronkel is dat als je met lichte hulp begint, je geen diagnostiek hoeft te doen. Waar je op zou moeten inzetten, is dat je aan het begin zo goed mogelijk vaststelt wat er aan de hand is, wat er nodig is, wat mensen zelf kunnen en waar je echt specialistische hulp moet gaan inzetten. Dat doe je met topmensen, binnen wijkteams. Als je aan de voorkant niet investeert, krijgen kinderen en ouders niet de passende zorg die nodig is en komen kinderen uiteindelijk, omdat de problematiek verergert, in de meest zware zorg of in de crisisopvang terecht. Dat schrijven wij al heel lang maar het wordt al tweeëneenhalf jaar weggewimpeld. Nu wordt langzamerhand erkend dat kinderen in de verkeerde en zware zorg terechtkomen omdat onder meer dat voortraject niet goed is gegaan.’
Mag je dat gemeenten aanrekenen? Het is allemaal wel heel erg snel gegaan.
‘Iedereen moest in een andere stand, ook jeugdhulpverleners en gemeenten die deze taak nooit hebben gehad. Dat kan niet zonder slag of stoot. Ik ben geen econoom of bedrijfskundige, maar ik snap wel dat je bij zo’n mega-operatie enorm moet investeren in de deskundigheid van de mensen die het moeten uitvoeren. Je begint met het plaatsen van topmensen op cruciale functies, zij kunnen vervolgens anderen opleiden die het gaan uitvoeren, zodat de operatie goed op de rails wordt gezet. Dat is niet gebeurd, het was een bezuinigingsoperatie.’
Maar wel een die werd verpakt in mooie beleidstaal: mensen moesten de regie krijgen over hun eigen leven, in hun kracht worden gezet…
‘Natuurlijk is het voor ieder mens belangrijk dat hij of zij regie heeft over z’n eigen leven, maar je moet je realiseren dat het vaak gaat over mensen die dat niet kunnen, of die het moeten leren. Dan moet je je ook verdiepen in de vraag: wat heeft deze persoon nodig om die regie te kunnen nemen? Dat is ook een stap waar je in moet investeren.’
Dat er verschillen zijn tussen gemeenten hoeft niet verkeerd te zijn
Zou elke gemeente een pedagoog of kinderpsycholoog in dienst moeten hebben?
‘Ja, zeker. En die zou ook bij de collegevergaderingen moeten zitten. Dat zegt het Kinderrechtenverdrag ook: als je besluiten neemt die kinderen raken, moet je altijd mensen erbij betrekken die verstand hebben van kinderen en sociologie en zo. Kijken naar de impact van besluiten voor kinderen en je afvragen hoe je ervoor zorgt dat ze kunnen doorgaan met hun leven, dat is zo waardevol.
‘Soms hoeft het niet moeilijk te zijn. Neem het voorbeeld van het parkje met het bankje, een plek om de hond uit te laten, daar verzacht je veel leed mee.’
Welk advies heeft u voor gemeenten?
‘Ik heb meegedaan aan de Alicia Dialogen, naar aanleiding van een documentaire over een meisje dat jaren werd verplaatst van de ene naar de andere instelling, in afwachting van een pleeggezin. Daar komt nu een aantal projecten uit om ervoor te zorgen dat we dit in de toekomst kunnen voorkomen. Een van de gedachten was: als we dit nou eens benaderen vanuit de kinderrechten? Iemand van de gemeente Den Haag opperde het Kinderrechtenverdrag te kiezen als sturingsinstrument voor je besluit, hoe zou dat besluit er dan uitzien? Daar gaan we nu met een groep mee aan de slag, allemaal mensen uit de hele keten van jeugdhulp: gemeente, Veilig Thuis, kinderbescherming, wijkteam, jeugdinstelling. Zij gaan ons besluiten voorleggen die ze hebben genomen en waarvan ze nu denken: dat zou weleens met het Kinderrechtenverdrag kunnen wringen. Wij gaan dan samen bekijken hoe dat besluit eruit zou hebben gezien als het Verdrag leidend was geweest, en wat de implicaties dan zouden zijn.
‘Ik zeg niet dat dit dé oplossing is, ik vind het wel mooi om te zien dat er op veel plekken de bewustwording ontstaat dat je een aantal dingen niet kunt oplossen door op dezelfde manier te blijven werken. Mensen zijn echt bereid en bevlogen om het beter te doen. Er ontstaan denkkracht en creativiteit, en veel partijen willen zich committeren. Dus alles is niet hopeloos, als je het maar net een beetje anders aanvliegt.'
De vier basisprincipes
In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) van de Verenigde Naties staan 54 artikelen met afspraken over de rechten van kinderen en jongeren tot 18 jaar. In de artikelen 2, 3, 6 en 12 staan wat de Kinderombudsman betreft de vier basisprincipes waarnaar de overheid moet handelen.
Artikel 2: Geen discriminatie
Alle kinderrechten gelden voor alle kinderen, zonder uitzonderingen.
Artikel 3: Belang van het kind
In alle beslissingen die genomen worden over kinderen, moet het belang van het kind een eerste overweging vormen.
Artikel 6: Leven en ontwikkeling
Ieder kind heeft het recht om te leven en om zich te ontwikkelen.
Artikel 12: Mening van het kind
Kinderen hebben het recht om hun mening te geven over beslissingen die hen aangaan. Daarom moet het mogelijk zijn voor kinderen en jongeren om inspraak en invloed te hebben. Hun mening moet serieus worden genomen.
(Bron: kinderrechten.nl)
Margrite Kalverboer
Studie:
- Orthopedagogiek. Promoveerde in 1996 op een onderzoek naar de wijze van rapporteren over opvoedings- en verzorgingsproblematiek bij de Raad voor de Kinderbescherming Directie Noord.
- Rechten. Specialisatie: kinderrecht.
Werk:
- Gedragswetenschapper en hoofd Zorg werkzaam in de justitiële jeugdinrichting Het Poortje te Groningen (1996-2002).
- Universitair hoofddocent bij de afdeling Jeugdzorg van de vakgroep orthopedagogiek van de Rijksuniversiteit Groningen.
Huidige functies:
- Bijzonder hoogleraar kind, (ortho-)pedagogiek en vreemdelingenrecht aan de RUG (sinds 2012).
- Kinderombudsman (sinds april 2016).