VNG Magazine nummer 10, 7 juni 2019
 
Auteur: Marten Muskee | Beeld: Ruben Schipper
 
Het doel van de decentralisaties was gemeenten meer zeggenschap en meer verantwoordelijkheid te geven, maar zij lijken op financieel vlak juist afhankelijker te worden van het Rijk. Daar berust de VNG niet in, zo liet voorzitter Jan van Zanen duidelijk blijken tijdens zijn jaarrede.  


 ‘Het lijkt er haast op dat wij een soort veredeld uitvoeringsorgaan zijn geworden met 355 loketten’, aldus Van Zanen. ‘Een verlengstuk van het Rijk, om van te rillen. Met alle respect voor uitvoeringsorganen, dat zijn gemeenten niet. Wij zijn de medeoverheid en voor onze inwoners de eerste overheid. In een afhankelijke positie van en voor gemeenten zal de VNG niet berusten.’

In de knel

Sinds de decentralisaties van 2015 is het takenpakket van gemeenten enorm toegenomen. Prima, wat Van Zanen betreft, maar daar moeten gemeenten dan wel de mogelijkheden en de middelen voor hebben. Met name de middelen vormen voor gemeenten een blijvend discussiepunt en een punt van zorg. Veel gemeenten zijn inmiddels financieel in de knel geraakt. Daarbij gaat het niet alleen om de grote tekorten in de jeugdzorg, maar ook om de meerkosten op de ggz en de druk op de Wmo. ‘Het Rijk heeft soms het idee dat het macro-economisch best goed gaat met gemeenten. Er was in 2017 bijvoorbeeld een klein overschot op al onze begrotingen tezamen. Maar de praktijk is heel anders. De eenmalige grondexploitatieresultaten van enkele gemeenten maskeren de tekorten. Ook de onderbestedingen van het Rijk helpen op dit moment niet als het gaat om het accres. Sinds de decentralisaties lopen de tekorten op. Daar balen we van.’

Gelijkwaardigheid

Van Zanen stelt dat vóór de decentralisaties 40 procent van de gemeentelijke inkomsten van het Rijk kwam, terwijl dat ruim vier jaar later bijna 70 procent is. ‘Met dit kabinet is aan het begin van de regeerperiode, samen met de provincies en de waterschappen, afgesproken dat we zouden gaan samenwerken vanuit de inhoud en de opgaven vanuit gelijkwaardigheid. Maar die gelijkwaardigheid lijkt met name op financieel terrein ver te zoeken.’ Gemeenten moeten wat Van Zanen betreft laten zien dat ze die gelijkwaardigheid onderstrepen en het belang ervan aangeven. ‘Als zelfstandige
gemeenten moeten we zelfbewust optreden in bestuurlijke overleggen en onze eigen verantwoordelijkheid durven nemen. Het accres is voor onze inwoners, gemeenteraden bepalen hoe we het aanwenden. En dan moeten we ook bij elke nieuwe taak beoordelen of we die wel op ons willen en kunnen nemen, zoals bij de uitvoering van de inburgeringswet.’

Discussie over belasting

Gevolg van die grotere zelfstandigheid van gemeenten kan betekenen dat er opnieuw discussie gevoerd moet worden over de uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied. Dat moet volgens Van Zanen niet een uitbreiding of verhoging zijn van de belasting die inwoners afdragen aan het Rijk, maar een vervanging daarvan.  ‘U kent het gezegde “geef ze geen vis, maar een hengel om die vis mee te vangen”. Dat geldt nu ook voor ons als gemeenten. Wij willen niet af en toe een visje krijgen toegeworpen. Wij willen een systematische oplossing, een hengel.  Daar moeten we samen naar op zoek. Dat doen we in overleg met onze medeoverheden. Maar dat doen we vooral met elkaar, gemeenten onderling.’ Die onderlinge samenwerking vindt Van Zanen hard nodig, want naast de discussie over de tekorten in het sociaal domein, zijn er nog een hoop andere opgaven die om aandacht van de gemeenten vragen. Te denken valt aan de energietransitie, de digitalisering, het terugdringen van het woningtekort en de groeiende tweedeling in de samenleving.